7.2.De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres niet betwist dat op basis van de resultaten van het parkeeronderzoek uit 2022 kan worden aangenomen dat in de omgeving voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de vergunde appartementen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres onvoldoende concreet heeft gemaakt dat de plaatselijke situatie dusdanig is gewijzigd dat er sprake is van toegenomen parkeerdruk en niet meer kan worden uitgegaan van de situatie zoals die was in 2022. Eisers heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd. De voorzieningenrechter volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat een nieuw parkeeronderzoek moet worden verricht om de toegenomen parkeerdruk in kaart te brengen en te beoordelen of ook dan nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in het openbaar gebied. Het betoog slaagt niet.
8. Wat eisers aanvoert met betrekking tot de bevoorrading van de horecabedrijven leidt niet tot de conclusie dat het besluit een gebrek vertoont. De voorzieningenrechter overweegt dat vast staat dat er al jaren een aantal horecagelegenheden in de nabijheid van het perceel en de praktijk gevestigd zijn en dat de bevoorrading daarvan steeds plaatsvindt via een pad naast de praktijk. Aan deze situatie zal niets veranderen. Dat het pad tussen de praktijk en het te bouwen appartementencomplex smaller zal worden, wordt door vergunninghouder weersproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres haar stelling dat, als er al sprake zal zijn van een smaller pad, de bevoorrading via dit (smallere) pad tot een zodanige toename van geluidsoverlast zal leiden dat hierdoor onaanvaardbare overlast zal ontstaan voor de fysiotherapiepraktijk onvoldoende onderbouwd. Dit betoog slaagt evenmin.
9. Eiseres heeft voor het eerst op de zitting aangevoerd dat er mogelijk inkijk vanuit het appartementencomplex in haar praktijk zal zijn, hetgeen zij belastend vindt voor de uitvoering van haar werkzaamheden als fysiotherapeut. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat het project leidt tot onaanvaardbare aantasting van de privacy van eiseres of haar patiënten. Dit betoog slaagt niet.
Conclusie over omgevingsvergunning fase 1
10. Nu de gronden van eiseres ten aanzien van de omgevingsvergunning fase 1 niet slagen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de omgevingsvergunning fase 1 heeft mogen verlenen.
De omgevingsvergunning fase 2
11. Omdat de aanvraag omgevingsvergunning fase 2 is gedaan onder vigeur van de Omgevingswet is daarop die wet van toepassing.
12. Op het perceel is het ‘Omgevingsplan gemeente Oost Gelre’ van toepassing.
In artikel 22.28 van het Omgevingsplan staat:
“1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. […]
b. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
c. […]
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
a. het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
b. het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.”
13. De omgevingsvergunning fase 2 is onder meer verleend voor de “Bouwactiviteit (omgevingsplan)”. Uit artikel 22.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Omgevingsplan volgt dat die activiteit alleen kan worden vergund als het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Artikel 22.28, tweede lid, onder b, geeft het college de bevoegdheid om de vergunning ook te verlenen als een plan niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand.
14. Eiseres betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Dat blijkt uit het nader advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van 30 oktober 2024. Het college is van dit advies afgeweken op grond van het maatschappelijk en algemeen belang en het positieve stedenbouwkundig advies. Eiseres is van mening dat deze argumenten onvoldoende zwaarwegend zijn om de afwijking van het negatieve welstandsadvies te kunnen dragen. Het mag zijn dat het bouwen van 8 appartementen in de kern [plaats 1] bijdraagt aan het oplossen van het woningtekort, maar uit niets is gebleken dat dat belang niet had kunnen worden gediend indien zou zijn gekozen voor een bouwplan dat wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarnaast had het college meer gewicht moeten toekennen aan de omstandigheid dat sprake is van een historisch straatbeeld dat gerespecteerd dient te worden en dat door het bouwen van het vergunde pand niet het door de CRK nodig geachte afwisselende straatbeeld wordt gerealiseerd. De omstandigheid dat het bouwplan stedenbouwkundig akkoord is bevonden, is naar de mening van eiseres onvoldoende om in te stemmen met het realiseren van een bouwplan dat naar de mening van de CRK niet voldoet aan redelijkheid van welstand.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat het CRK op 24 mei 2023 een negatief welstandsadvies heeft gegeven, waarna het plan is aangepast. Het CRK heeft echter op 30 oktober 2024 opnieuw een negatief welstandsadvies uitgebracht.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen, mag het bevoegd gezag van een negatief welstandsoordeel afwijken op grond van overwegingen van algemeen belang, zoals economische of maatschappelijke belangen, maar ook op overwegingen die niet zien op het algemeen belang, zoals individuele omstandigheden die de aanvrager betreffen.Hoewel dit jurisprudentie op grond van de Wabo betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze onder de Omgevingswet kan worden voorgezet. Het college dient, indien het van oordeel is dat andere belangen aanleiding geven om van een negatief welstandsadvies af te wijken, dat oordeel deugdelijk te motiveren. Het Omgevingsplan biedt geen grond voor het oordeel dat voor die motivering verzwaarde eisen gelden.