ECLI:NL:RBGEL:2025:1459

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C05/437385 HA/ZA 24-322
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens vermeende vervalsing van jaaropgave in alimentatieprocedure

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de vermeende vervalsing van een jaaropgave door [gedaagde] in het kader van een alimentatieprocedure. De partijen zijn voormalige echtgenoten en hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk op 16 november 2021 is ontbonden en dat er een zorgregeling is getroffen voor de kinderen. De alimentatieverplichtingen zijn onderwerp van geschil geweest, waarbij [gedaagde] een lagere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding heeft betaald dan [eiser] veronderstelde. [eiser] heeft in eerdere procedures betoogd dat [gedaagde] een vervalste jaaropgave heeft overgelegd, waarop een lager inkomen was vermeld dan hij veronderstelde dat [gedaagde] daadwerkelijk verdiende. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de stelling van vervalsing te onderbouwen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de rol van de stelplicht.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/437385 / HA ZA 24-322
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.W. van der Heijden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 augustus 2024
- een brief van [gedaagde] van 19 december 2024 met twee producties
- de akte overlegging productie 10 van [eiser] , ingekomen op 3 januari 2025
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij hebben samen twee thans nog minderjarige kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij [gedaagde] . Er geldt een zorgregeling, waarbij de kinderen - kort gezegd - één weekend in de veertien dagen en een deel van de vakanties en feestdagen bij [eiser] verblijven.
2.2.
Het huwelijk van partijen is op 16 november 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In voormelde beschikking is onder meer bepaald dat [gedaagde] met ingang van de datum van de beschikking aan [eiser] € 8,50 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Ten aanzien van de draagkracht van [gedaagde] heeft de rechtbank rekening gehouden met een inkomensverlies van 25% door haar veranderde persoonlijke situatie, waaronder ziekte.
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank in Marokko van 17 juni 2021 is [eiser] veroordeeld om met ingang van 21 december 2020 aan [gedaagde] te betalen een bedrag van 500 Marokkaanse Dirham (MAD) per kind per maand voor de kosten van levensonderhoud van de beide kinderen.
2.5.
Bij beschikking van 26 januari 2023 van deze rechtbank zijn de verzoeken van [eiser] tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen. [eiser] heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld.
2.6.
In de tussenbeschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2023 is onder 5.12 het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de alimentatie opnieuw kan worden berekend. Volgens de man volgt uit de Marokkaanse uitspraak dat de vrouw destijds ongeveer € 55.000,- (naar het hof begrijpt: bruto) per jaar verdiende. De man stelt dat de vrouw meer is gaan verdienen en verwijst daarvoor naar productie 6 bij het beroepschrift waaruit volgt dat de vrouw in ieder geval vanaf juni 2022 – na ziekte en re-integratie – weer fulltime is gaan werken. De vrouw heeft de door de man gestelde wijziging van omstandigheden niet gemotiveerd betwist. Nu de vrouw bovendien geen inzage heeft gegeven in haar inkomsten, en op de zitting op vragen van het hof heeft geantwoord dat zij niet precies weet wat zij momenteel per maand verdient, gaat het hof ervan uit dat de vrouw meer is gaan verdienen en dat daarmee sprake is van en wijziging van omstandigheden. (…)”
Ten behoeve van de berekening van de draagkracht van [gedaagde] heeft het hof haar in de gelegenheid gesteld om financiële stukken, waaronder de jaaropgave over het jaar 2022, in het geding te brengen.
2.7.
Bij eindbeschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2024 is de beschikking van de rechtbank van (bedoeld zal zijn: 26 januari 2023 vernietigd, voor zover deze ziet op de beslissing over de kinderalimentatie, is het vonnis van de rechtbank in Marokko gewijzigd en is bepaald dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 38,50 per kind per maand aan [eiser] dient te betalen. Bij de berekening van de draagkracht van [gedaagde] heeft het hof rekening gehouden met een belastbaar jaarinkomen van € 44.548,00 op grond van de door [gedaagde] overgelegde jaaropgave 2022. In de overwegingen voor de beslissing van het hof op dit punt staat, voor zover van belang:

Draagkracht vrouw
3.5
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Zoals hiervoor overwogen zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf
1 januari 2023.
3.6
De draagkracht van de vrouw is in geschil. Volgens de man is de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2022 verouderd en in strijd met de waarheid opgemaakt. De vrouw heeft geen recente salarisspecificaties overgelegd, en de door de vrouw overgelegde jaaropgave over 2022 zou zij zelf hebben gefabriceerd. Het nbi kan daardoor niet worden vastgesteld en daarom moet rekening worden gehouden met een belastbaar inkomen van € 65.536,- per jaar, aldus de man. Dat inkomen verdiende de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen en het blijkt ook uit de geluidsopnamen die de man heeft gemaakt van een gesprek dat hij heeft gevoerd met de belastingtelefoon.
3.7
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een geluidsopname overgelegd van een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de belastingtelefoon. De man heeft in dat gesprek, met gebruikmaking van persoonsgegevens van de vrouw, zonder dat de vrouw daarvoor toestemming heeft gegeven en zonder dat zij daarvan op de hoogte was, informatie verkregen over haar inkomen. Het hof vindt deze handelswijze van de man laakbaar maar laat het bij deze opmerking.
De vrouw heeft haar jaaropgave 2022 overgelegd waaruit een belastbaar inkomen volgt van € 44.548,- in dat jaar. Gesteld tegenover die jaaropgave 2022 ziet het hof geen aanleiding om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals die (zouden) blijken uit de door de man overgelegde geluidsopname. Het gaat daarin immers om gegevens die alleen worden genoemd in een telefoongesprek. Ze zijn niet op schrift gesteld en het hof treft ook geen bevestiging (vanuit de Belastingdienst), zodat de juistheid niet kan worden geverifieerd. (…)”
2.8.
Hierna heeft [eiser] opnieuw een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie bij deze rechtbank ingediend. [eiser] is bij beschikking van 16 december 2024 van deze rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek. In de overwegingen voor de beslissing van de rechtbank staat, voor zover van belang:
“4.4 De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken over de kinderalimentatie en licht dit als volgt toe. De man heeft zich in de procedure bij het gerechtshof ook op het standpunt gesteld dat voor de vrouw moet worden uitgegaan van een belastbaar inkomen van € 65.536 per jaar. Het enige verschil ten opzichte van die procedure is dat de man zich in die procedure ter onderbouwing beriep op een telefoongesprek met de Belastingdienst en de man in onderhavige procedure een schriftelijke onderbouwing heeft overgelegd, te weten het afwijzingsbericht van de Raad [voor de Rechtsbijstand, aanvulling rechtbank]. Nog los van de vraag of de gegevens die de Raad heeft verstrekt op onrechtmatige wijze zijn verkregen en welke consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden, is de rechtbank van oordeel dat uit deze gegevens van de Raad niet volgt dat de vrouw het gerechtshof onjuist zou hebben voorgelicht. Op de afwijzing van de Raad staat het verzamelinkomen van beide partijen vermeld. Een verzamelinkomen is iets anders dan een belastbaar inkomen vermeld op een jaaropgave. Deze twee verschillende inkomensbegrippen, die elk op een andere manier worden berekend, komen in de praktijk dan ook (vrijwel) nooit overeen. De rechtbank gaat daarom aan de stellingen van de man voorbij. Voor het overige is niet, althans onvoldoende gebleken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de procedure bij het gerechtshof. Daarom is de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door gebruik te maken van een vervalste jaaropgave ter zake het jaar 2022;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. In het kader van de procedure bij het hof heeft [gedaagde] een jaaropgave van het jaar 2022 overgelegd waarop een belastbaar inkomen van € 44.548,00 staat vermeld. Het hof heeft deze jaaropgave gebruikt bij de berekening van de kinderalimentatie, zoals opgenomen in de eindbeschikking van 12 maart 2024. [eiser] stelt dat [gedaagde] de jaaropgave kennelijk heeft vervalst. Zij heeft volgens [eiser] in 2022 namelijk een inkomen genoten van € 65.536,00 in plaats van het op de jaaropgave vermelde bedrag van € 44.548,00. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiser] naar (i) een geluidsopname van een gesprek tussen [eiser] en de Belastingtelefoon, (ii) de Verklaringen geregistreerd inkomen van de Belastingdienst over de jaren 2018 en 2019 waaruit een inkomen van [gedaagde] blijkt van respectievelijk € 49.489,00 (2018) en € 54.871,00 (2019) en (iii) een brief van de Raad voor de Rechtsbijstand van 28 mei 2024 waarin een verzamelinkomen van [gedaagde] in het jaar 2022 wordt genoemd van € 65.536,00. Door een kennelijk vervalst of valselijk opgemaakt document, dat bestemd was om tot bewijs te dienen ter vaststelling van de alimentatieverplichting, heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens hem gehandeld, aldus [eiser] . Hij heeft daarom ook aangifte gedaan bij de politie van valsheid in geschrifte. Door dit onrechtmatig handelen ontvangt [eiser] te weinig kinderalimentatie, zodat hij schade lijdt. De hoogte van de schade kan nog niet vastgesteld worden. Daarom verzoekt [eiser] verwijzing naar de schadestaat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert - kort samengevat - het volgende aan. [eiser] heeft in een periode van tweeëneenhalf jaar ongeveer 25 procedures tegen [gedaagde] gevoerd, waaronder verschillende procedures over de kinderalimentatie. Het hof heeft zich al uitgelaten over de geluidsopname van het telefoongesprek met de Belastingtelefoon en heeft geen reden gezien om bij de draagkrachtberekening niet uit te gaan van de jaaropgave 2022. Het hof heeft de geluidsopname als onrechtmatig verkregen bewijs gekwalificeerd en [eiser] kan die geluidsopname in een nieuwe procedure niet meer als rechtmatig verkregen inbrengen. Verder heeft deze rechtbank in een kort geding procedure tussen [eiser] en de gemeente Barneveld geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de door [gedaagde] verstrekte jaaropgave 2022 onjuist is. Daarnaast heeft deze rechtbank in het kader van het verzoek van [eiser] tot wijziging van de kinderalimentatie geoordeeld dat uit de brief van de Raad voor de Rechtsbijstand niet blijkt dat [gedaagde] het hof onjuist heeft voorgelicht. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] geen recht en belang bij toewijzing van zijn vordering en maakt hij misbruik van recht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door in de procedure bij het hof over de kinderalimentatie een vervalste jaaropgave 2022 over te leggen, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist.
4.2.
Aangezien [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van zijn stelling dat [gedaagde] de jaaropgave over 2022 heeft vervalst, rust op hem de stelplicht en bewijslast van die stelling. [eiser] heeft zijn stelling dat [gedaagde] de jaaropgave 2022 heeft vervalst onderbouwd door te verwijzen naar een telefoongesprek met de Belastingtelefoon, twee inkomensverklaringen 2018 en 2019 en een brief van de Raad voor de Rechtsbijstand.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit rechtsoverweging 3.7 van de beschikking van het hof van 12 maart 2024 volgt niet dat het hof de geluidsopname van het telefoongesprek van [eiser] met de Belastingtelefoon als onrechtmatig verkregen bewijs heeft aangemerkt. Het hof overweegt immers slechts dat het de handelswijze van de man laakbaar vindt, maar verbindt daaraan niet het gevolg dat de geluidopname als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing wordt gelaten. Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat de beschikking van het hof op dit punt gezag van gewijsde heeft, gaat dat beroep dus niet op. Het hof overweegt wel dat het geen aanleiding ziet om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals die (zouden) blijken uit de geluidsopname die [eiser] in het geding heeft gebracht, omdat het gaat om gegevens die alleen worden genoemd in een telefoongesprek, niet op schrift zijn gesteld en niet zijn bevestigd door de Belastingdienst, zodat de juistheid daarvan niet geverifieerd kan worden. Op dit punt heeft [gedaagde] geen kenbaar beroep gedaan op het gezag van gewijsde van de beschikking van het hof.
4.4.
Uit de geluidsopname van het gesprek tussen [eiser] en de Belastingtelefoon volgt dat een inkomen van [gedaagde] over 2022 van € 65.536,00 aan de Belastingdienst is opgegeven. De medewerker van de Belastingdienst zegt in dat telefoongesprek dat hij niet weet of dat aan de Belastingdienst opgegeven inkomen afkomstig is van de gemeente Barneveld (de werkgever van [gedaagde] ) of dat dat is ingevuld op het aangifteformulier. De rechtbank is met het hof van oordeel dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van het bedrag dat door de medewerker van de Belastingtelefoon is genoemd, temeer niet omdat onduidelijk is van wie dit bedrag afkomstig is. In deze procedure heeft [eiser] een nadere onderbouwing gegeven, met de brief van de Raad voor de Rechtsbijstand waarin een verzamelinkomen van [gedaagde] staat vermeld van € 65.536,00. Ook deze brief is al onderwerp van discussie geweest in een eerdere procedure tussen partijen. De rechtbank heeft zich hierover in de beschikking van 16 december 2024 uitgelaten en geoordeeld dat uit die gegevens niet blijkt dat [gedaagde] het hof onjuist heeft voorgelicht, omdat het verzamelinkomen en het belastbaar inkomen dat op een jaaropgave wordt vermeld twee verschillende inkomensbegrippen zijn, die elk op een andere manier worden berekend en in de praktijk (vrijwel) nooit overeen komen. Hoewel deze beschikking nog geen kracht van gewijsde heeft, sluit de rechtbank zich aan bij voormelde overweging. Daar komt bij dat het goed mogelijk is dat de medewerker van de Belastingtelefoon (ook) het verzamelinkomen van [gedaagde] over 2022 in het telefoongesprek met [eiser] heeft genoemd in plaats van het belastbaar inkomen, nu het door hem genoemde bedrag precies hetzelfde is als het bedrag in de brief van de Raad voor de Rechtsbijstand. De geluidsopname van het telefoongesprek met de Belastingtelefoon en de brief van de Raad voor Rechtsbijstand zijn daarom onvoldoende om te concluderen dat de jaaropgave over 2022 onjuist is en kennelijk is vervalst.
4.5.
De inkomensverklaringen over het jaar 2018 en 2019 die [eiser] heeft overgelegd, maken dat niet anders. De rechtbank maakt uit de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 op dat [gedaagde] door haar veranderde persoonlijke situatie, al dan niet als gevolg van ziekte, minder was gaan werken en verdienen. Om die reden is de rechtbank bij de draagkrachtberekening in die beschikking uitgegaan van een verdiencapaciteit van [gedaagde] van 75% van hetgeen zij voor haar ziekmelding verdiende. Uit rechtsoverweging 5.12 van de tussenbeschikking van het hof van 16 november 2023 volgt dat het hof van oordeel is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de alimentatie opnieuw kan worden berekend, omdat [gedaagde] niet gemotiveerd heeft betwist . dat zij vanaf juni 2022 - na ziekte en re-integratie - weer fulltime is gaan werken. Daaruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde] tot juni 2022 kennelijk niet fulltime heeft gewerkt en dat zij over het hele jaar 2022 genomen minder inkomen heeft gehad dan op de inkomensverklaringen van 2018 en 2019 is vermeld. Het enkele feit dat op die verklaringen een hoger inkomen staat dan op de jaaropgave van 2022, betekent naar het oordeel van de rechtbank dus ook niet dat die jaaropgave is vervalst.
Conclusie
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geluidsopname van het telefoongesprek van [eiser] met de Belastingtelefoon, de brief van de Raad voor de Rechtsbijstand en de twee inkomensverklaringen ontoereikend ter onderbouwing van [eiser] ’s stelling dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een vervalste inkomensopgave in de alimentatieprocedure over te leggen. Nu [eiser] ook voor het overige geen concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagde] de jaaropgave 2022 heeft vervalst, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.7.
Nu de rechtbank in hetgeen [eiser] heeft gesteld geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de juistheid van de jaaropgave 2022, die [gedaagde] in de alimentatieprocedure bij het hof heeft overgelegd, zal zij [gedaagde] niet bevelen een door een notaris of gerechtsdeurwaarder geverifieerde of anderszins authenticeerbare jaaropgave over 2022 in het geding te brengen. Anders dan [eiser] meent kan van [gedaagde] niet worden verwacht dat zij ter betwisting van zijn stellingen stukken overlegt waaruit volgt dat de door haar overgelegde jaaropgave 2022 wel juist is. Zijn beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1058) gaat niet op omdat die zaak niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. In deze zaak heeft [eiser] immers onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [gedaagde] de jaaropgave 2022 heeft vervalst, zoals hij stelt. Het gaat dan niet aan dat [gedaagde] moet aantonen dat zij deze jaaropgave niet heeft vervalst.
4.8.
De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen
4.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de proceskosten worden gecompenseerd, omdat het geschil voortvloeit uit de relatie die partijen met elkaar hebben gehad. Aangezien [gedaagde] met een toevoeging procedeert en haar eigen bijdrage op nihil is gesteld, zijn de kosten van deze procedure voor haar slechts gering.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.