ECLI:NL:RBGEL:2025:1481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
ARN 23/67
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van reisfaciliteiten en toepassing van concernregeling in belastingkwestie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 26 februari 2025, zijn belanghebbenden in geschil met de inspecteur van de belastingdienst over naheffingsaanslagen loonheffingen en belastingrente. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbenden, die reisfaciliteiten verstrekken aan hun werknemers en hun gezinsleden. De centrale vraag is of bij het bepalen van de waarde van deze faciliteiten rekening kan worden gehouden met een collectiviteitskorting. De rechtbank oordeelt dat dit inderdaad mogelijk is, maar dat de concernregeling niet van toepassing is. De inspecteur had de naheffingsaanslagen opgelegd en de bezwaren van belanghebbenden deels gegrond verklaard, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat de collectiviteitskorting niet tot het loon behoort, omdat het gaat om een verstrekking van eigen producten door de werkgever aan de werknemers. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslagen en belastingrente dienovereenkomstig. De uitspraak benadrukt het belang van de cao-bepalingen en de administratieve verwerking van de werkkostenregeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/67, 23/73, 23/74, 23/77, 23/80, 23/81, 23/82, 23/86, 23/87 tot en met 23/91

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende 1] ,

[belanghebbende 2],
[belanghebbende 3],
[belanghebbende 4],
[belanghebbende 5],
[belanghebbende 6],
uit [plaats] , belanghebbenden,
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de bij één beroepschrift ingediende beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 juni 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbenden de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen en beschikkingen belastingrente opgelegd:
Belanghebbende
Zaak
Tijdvak
Dagtekening
Loonheffingen
Belastingrente
[belanghebbende 1]
23/67
2015
28-12-2020
€ 1.024.435
€ 192.514
[belanghebbende 1]
23/73
2016
28-12-2021
€ 147.059
€ 27.635
[belanghebbende 1]
23/74
2017-2019
31-12-2021
€ 84.579
€ 9.166
[belanghebbende 2]
23/77
2016
28-12-2021
€ 374.966
€ 70.460
[belanghebbende 2]
23/80
2017-2019
30-12-2021
€ 1.584.507
€ 172.609
[belanghebbende 3]
23/81
2016
28-12-2021
€ 6.710
€ 1.260
[belanghebbende 3]
23/82
2017-2019
31-12-2021
€ 14.846
€ 1.651
[belanghebbende 4]
23/86
2016
28-12-2021
€ 5.634
€ 1.058
[belanghebbende 4]
23/87
2017-2019
31-12-2021
€ 188.530
€ 17.991
[belanghebbende 5]
23/88
2016
28-12-2021
€ 634.302
€ 119.199
[belanghebbende 5]
23/89
2017-2019
31-12-2021
€ 2.596.847
€ 297.358
[belanghebbende 6]
23/90
2016
28-12-2021
€ 190
€ 35
[belanghebbende 6]
23/91
2017-2019
31-12-2021
€ 4.825
€ 520
Totaal
€ 6.667.430
€ 911.456
De inspecteur heeft in één geschrift de uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslagen tot de volgende bedragen verminderd:
2015
2016
2017-2019
[belanghebbende 1]
€ 11.116
€ 2.750
€ 8.892
[belanghebbende 2]
€ 7.667
€ 443.339
[belanghebbende 3]
€ 588
€ 1.300
[belanghebbende 4]
€ 493
€ 24.420
[belanghebbende 5]
€ 1.761
€ 225.162
[belanghebbende 6]
€ 17
€ 435
De inspecteur heeft de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met één verweerschrift.
Belanghebbenden hebben bij één geschrift nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Namens belanghebbenden zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door [persoon C] en [persoon D] . Namens de inspecteur zijn [persoon E] en [persoon F] verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank een stuk van belanghebbende ontvangen met de mededeling dat op bepaalde punten een compromis is bereikt en wat de cijfermatige gevolgen daarvan zijn. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens heropend en de inspecteur in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren. Hij heeft hiervan gebruikt gemaakt. Belanghebbenden hebben vervolgens schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

Feiten

1. Belanghebbenden maken onderdeel uit van een groep ( [naam groep] ) die zich met name bezig houdt met reizigersvervoer per spoor en de exploitatie van stations. [belanghebbende 1] is enig aandeelhouder van diverse dochtervennootschappen, waaronder [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 5] en [belanghebbende 6] De enig aandeelhouder van [belanghebbende 1] is [aandeelhouder] . De aandelen van [aandeelhouder] zijn volledig in handen van de Staat.
2. Voor werknemers van belanghebbenden geldt een cao. In het dossier bevinden zich een cao voor de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 september 2017 en een cao voor de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2020. Voor zover voor deze zaak relevant, zijn de bepalingen in deze perioden gelijkluidend.
3. In artikel 10 van hoofdstuk 10 van de cao is opgenomen dat een werknemer aanspraak maakt op reisfaciliteiten, waarvan de voorwaarden zijn neergelegd in bijlage 6 van hoofdstuk 12. Daarin is bepaald dat werknemers, oud-werknemers en hun gezinsleden onder bepaalde voorwaarden gebruik kunnen maken van voordelige reismogelijkheden per trein (de reisfaciliteiten). De reisfaciliteiten zijn als volgt in de cao omschreven:

“(…) 3.1 Reisfaciliteiten voor werknemers

Iedere werknemer heeft vanaf 1 januari 2015 recht op reisfaciliteiten 2e klas zonder
eigen bijdrage. Indien een werknemer voldoende zakelijk reist, wordt op kosten
van de werkgever een Business Card met Treinvrij abonnement verstrekt. Overige
werknemers krijgen een Business Card met Dal abonnement, waarbij de kosten van de
kaart en de gemaakte treinreizen door de werkgever worden gedragen. Elke werknemer kan 1e klas reisfaciliteiten aanvragen. Werknemer betaalt hiervoor een door de Directeur HRM vast te stellen eigen bijdrage per maand. (…)
3.2
Reisfaciliteiten voor gezinsleden
1. Partners hebben vanaf 1 januari 2015 recht op een Business Card met Dal abonnement 2e klas. De werkgever draagt de kosten (fiscale gevolgen) van de reizen die zijn gemaakt in de dal uren. De waarde van de reizen gemaakt in de spits, wordt bij het fiscale loon van de werknemer geteld, waarover de werknemer loonbelasting betaalt. Bij een upgrade naar 1e klas, betaalt werknemer per rit het netto verschil tussen de 2e klas- en 1e klasritprijs. Dit bedrag wordt verrekend met het loon van de werknemer.
2. Kinderen tot 12 jaar hebben recht op een Business Card Dal abonnement 2e klas. De
kosten voor de reizen van kinderen tot 12 jaar komen volledig voor rekening van werkgever.
3. a. Kinderen van 12 tot 18 jaar hebben recht op een Business Card met Dal abonnement 2e klas. De gemaakte reizen in de daluren zijn voor de kinderen gratis. De werkgever draagt de fiscale gevolgen van de reizen die zijn gemaakt in de dal uren. De waarde van de reizen gemaakt in de spits, worden bij het fiscale loon van de werknemer geteld, waarover de werknemer loonbelasting betaalt. Bij een upgrade naar 1e klas betaalt werknemer per rit het netto verschil tussen de 2e klas- en 1e klasritprijs. Dit bedrag wordt verrekend met het salaris.
b. Er geldt een overgangsregeling voor kinderen van 12 jaar en ouder (op peildatum 1-10-2014). Tot uiterlijk 1 oktober nadat een kind uit deze groep 18 jaar is geworden draagt de werkgever ook de fiscale gevolgen van reizen die in de spits zijn gemaakt.
4. Vanaf 1 oktober nadat een kind 18 jaar is geworden, vervalt het recht op reisfaciliteiten. Deze leeftijdsgrens van 18 jaar wordt uitgesteld voor kinderen die na de genoemde datum nog op de middelbare school (vmbo, mavo, havo, vwo - waaronder atheneum en gymnasium-) zitten. Zij kunnen tot einde van hun middelbare schooltijd gebruik blijven maken van de reisfaciliteiten conform lid 3 van dit artikel. Deze uitzondering moet onder overleggen van bewijs jaarlijks (per schooljaar), worden aangevraagd bij het Service Center P&O.
5. Voor de reisfaciliteit van ieder gezinslid geldt een door Directeur HRM te bepalen
eigen bijdrage per maand.
(…)
4 Reisfaciliteiten voor oud werknemers en gezinsleden
1. De oud werknemer die met pensioen is gegaan en zijn/haar partner komen in
aanmerking voor voordelige reisfaciliteiten. Voorwaarde hierbij is onder meer
dat oud werknemer direct voorafgaand aan zijn pensionering ook reisfaciliteiten
genoot.
2. De partner behoudt bij overlijden van oud-werknemer de reisfaciliteiten. Dit geldt
niet als men na pensionering is getrouwd of duurzaam is gaan samenleven. In dat
geval moet de partner bij overlijden van oud-werknemer de reisfaciliteiten direct
inleveren.
(…)”
4. [naam groep] Zakelijk [1] verkoopt reisproducten aan werkgevers onder de noemer [naam groep] -Business Collectief. Op grond hiervan kan een werkgever met [naam groep] Zakelijk een overeenkomst sluiten waarbij het openbaar vervoer van de werknemers is afgekocht. Het gaat hierbij om de Treinvrij- of OV-vrij abonnementen. Bij het maken van prijsafspraken in het kader van [naam groep] -Business Collectief hanteert [naam groep] Zakelijk een gestaffelde korting die afhankelijk is van de omzet waarvoor de werkgever de reisproducten afneemt, de collectiviteitskorting.
5. De verstrekking van de reisfaciliteiten op grond van de cao ligt in handen van [naam groep] HR [2] . Voor elk van de jaren 2015-2016, 2017, 2018 en 2019 hebben [naam groep] Zakelijk en [naam groep] HR een ‘addendum bij Overeenkomst bij [naam groep] -Business Card [naam groep] ’ opgesteld, allemaal ondertekend op 3 oktober 2019. Hierin is vastgelegd welke reisproducten worden verstrekt en welke kortingen hiervoor gelden, waaronder de hiervoor genoemde collectiviteitskorting.
6. Met ingang van 2015 passen belanghebbenden de werkkostenregeling toe.
7. Bij brieven van 17 april 2014 en 6 februari 2015 heeft de inspecteur belanghebbenden geïnformeerd over zijn standpunten ten aanzien van de door belanghebbende verstrekte reisproducten.
8. In 2016 is namens [aandeelhouder] een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule ingediend bij de minister van Financiën. Het verzoek betrof de vraag of [aandeelhouder] de concernregeling kon toepassen. Dit verzoek is afgewezen.
9. Ter behoud van rechten heeft de inspecteur met dagtekening 28 december 2020 een naheffingsaanslag loonheffingen voor het jaar 2015 opgelegd aan [belanghebbende 1] Partijen zijn overeengekomen dat in deze naheffingsaanslag de na te heffen bedragen van alle belanghebbenden voor het jaar 2015 zijn begrepen.
10. De inspecteur heeft vervolgens de naheffingsaanslagen voor de jaren 2016 en 2017 tot en met 2019 aan belanghebbenden opgelegd.
11. Belanghebbenden hebben ieder voor zich (pro forma) bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen.
12. Belanghebbenden hebben de bezwaren bij één geschrift gemotiveerd.
13. In de uitspraken op bezwaar is de inspecteur deels tegemoet gekomen aan de bezwaren en zijn de naheffingsaanslagen verminderd.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht en niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
15. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
  • Vormt de door belanghebbenden gehanteerde collectiviteitskorting loon?
  • Kunnen belanghebbenden de concernregeling in de zin van artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) toepassen?
16. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat bij de waardering rekening kan worden gehouden met de collectiviteitskorting en dat de concernregeling kan worden toegepast. De inspecteur stelt zich op het tegenovergestelde standpunt.
17. Ten aanzien van de geschilpunten over de Dalkaart hebben belanghebbenden en de inspecteur een compromis gesloten. Het compromis leidt ertoe dat de beroepen reeds daarom gegrond zijn.
18. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat bij de waardering rekening kan worden gehouden met de collectiviteitskorting, maar dat de concernregeling niet van toepassing is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Collectiviteitskorting
19. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de collectiviteitskorting niet tot het loon kan worden gerekend. De reisproducten worden ingekocht bij [naam groep] Zakelijk en hierbij wordt de collectiviteitskorting gehanteerd. Voor grootgebruikers hanteert [naam groep] ook de collectiviteitskorting. De collectiviteitskorting vindt zijn oorzaak niet in de dienstbetrekking, maar in de collectiviteit en behoort daarom niet tot het loon.
20. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de collectiviteitskorting wel tot het loon behoort. Er is geen sprake van een werknemerscollectief dat een voordeel bedingt. Het is [naam groep] , in haar hoedanigheid van werkgever, dat haar eigen producten gebruikt om te
voldoen aan de in de cao opgenomen verplichting haar werknemers reisfaciliteiten te verstrekken. Indien al wordt meegegaan in de gedachte dat [naam groep] kan worden onderscheiden in twee onafhankelijk van elkaar handelende partijen - [naam groep] HR en [naam groep] Zakelijk - die met elkaar onderhandelen over een prijs voor de losse treinreizen, dan nog is het [naam groep] dat handelt in haar hoedanigheid van werkgever die losse treinreizen aan haar werknemers verstrekt en is geen
sprake van een door een werknemerscollectief bedongen voordeel. Een werknemerscollectief zou eenzelfde korting niet kunnen bedingen, omdat de Dalkaart niet tot de abonnementsvormen behoort die door het [naam groep] -Business Collectief worden aangeboden. De inspecteur voert verder aan dat als het gaat om branche-eigen-producten, het verschil tussen waarde economisch verkeer en factuurwaarde wordt geneutraliseerd door deze als eindheffingsloon aan te wijzen.
21. De rechtbank oordeelt als volgt.
22. De rechtbank volgt belanghebbenden niet in het betoog dat de collectiviteitskorting niet tot het loon behoort omdat er onvoldoende verband zou zijn met de dienstbetrekking. Belanghebbenden verstrekken als onderdeel van het beloningspakket, zoals vastgelegd in de cao, reisfaciliteiten aan de werknemers en hun gezinsleden. Het gaat hier dus niet om een collectiviteitskorting waar de werknemer aanspraak op kan maken bij de afname van een product van een ander bedrijf. Het gaat hier om de verstrekking van eigen producten door de werkgever aan de werknemers. Deze verstrekking valt onder het loonbegrip van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB [3] . De vraag is daarom niet zozeer of de reisfaciliteiten tot het loon behoren, maar welke waarde hieraan moet worden toegekend.
23. Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. In de situatie dat een derde hiervoor een bedrag aan de inhoudingsplichtige in rekening heeft gebracht, dan wordt het in rekening gebrachte bedrag (het factuurbedrag) in aanmerking genomen. De derde mag dan geen met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap zijn. [4] Bij branche-eigen-producten van de inhoudingsplichtige of een met hem verbonden vennootschap wordt (tot 1 januari 2020) het aan een derde in rekening te brengen bedrag in aanmerking genomen, ingeval voor de aanschaf van deze producten in het economische verkeer aan die derde, onder voor het overige overeenkomstige omstandigheden, een bedrag in rekening zou worden gebracht. [5] Het betreft de laagste prijs in de markt voor de consument die eindgebruiker van het product is (de consumentenprijs). Van gelijke producten of gelijke omstandigheden is geen sprake als een groothandel alleen in grootverpakkingen, af magazijn, aan derden levert. [6]
24. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de reisfaciliteiten branche-eigen producten zijn in de zin van artikel 13, tweede lid, van de Wet LB. Dit brengt met zich dat moet worden onderzocht wat de consumentenprijs is.
25. Het standpunt van belanghebbenden komt er in wezen op neer dat bij de consumentenprijs rekening moet worden gehouden met een korting die gelijk is aan de collectiviteitskorting die geldt voor zakelijke grootafnemers, terwijl het standpunt van de inspecteur erop neerkomt dat als consumentenprijs uitsluitend de prijs voor de particulier in aanmerking komt.
26. De cao van [naam groep] brengt met zich dat belanghebbenden aan al hun (oud)werknemers en hun gezinsleden de reisfaciliteiten ter beschikking moeten stellen. Onder die omstandigheden is de derde, zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet LB, niet de individuele gebruiker, maar een werkgever die de reisfaciliteiten afneemt en ter beschikking stelt aan een grote groep werknemers. Er dient daarom aansluiting te worden gezocht bij de prijs die een andere werkgever zou betalen indien die werkgever op grond van een cao gehouden zou zijn deze reisfaciliteiten aan werknemers aan te bieden en de reisfaciliteiten bij [naam groep] zou afnemen. De rechtbank acht het aannemelijk dat in een dergelijk geval rekening zou worden gehouden met de collectiviteitskorting die ook wordt gehanteerd voor zakelijke klanten. De rechtbank acht daarbij niet van doorslaggevend belang dat het [naam groep] -Business Collectief alleen Treinvrij-abonnementen aanbiedt en geen Dalkaarten. De rechtbank acht aannemelijk dat indien een zakelijke klant een verzoek doet aan [naam groep] om dezelfde reisfaciliteiten af te nemen voor een dergelijke grote groep werknemers, [naam groep] daar niet afwijzend tegenover zou staan.
27. De omstandigheid dat [naam groep] Zakelijk een onderdeel is van [belanghebbende 2] die in wezen met de andere vennootschappen binnen de groep en haarzelf afzonderlijke overeenkomsten zou sluiten, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht aannemelijk dat de korting aan zakelijke klanten op groepsniveau wordt toegekend en dus niet uitsluitend op vennootschapsniveau.
28. Het is niet in geschil dat de in aanmerking te nemen waarde voor de door belanghebbenden verstrekte reisfaciliteiten zodanig hoog is dat, indien de collectiviteitskorting hierop zou worden toegepast, de hoogste korting in aanmerking zou kunnen worden genomen.
29. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat belanghebbenden bij de waardering van de reisfaciliteiten rekening kunnen houden met de collectiviteitskorting.
Concernregeling
30. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat doel en strekking van de concernregeling met zich brengen dat de concernregeling zou moeten kunnen worden toegepast op de onderdelen die voldoen aan de voorwaarden en waarbij sprake is van een administratieve meerwaarde. Anders gezegd, er zou enige vrijheid moeten bestaan om de omvang van het concern af te bakenen. Belanghebbenden doen in dat verband ook een beroep op het (verdragsrechtelijke) gelijkheidsbeginsel.
31. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Staat ook voor 95% of meer aandeelhouder is van vennootschappen die geen verband houden met [naam groep] . Omdat de Staat, die andere vennootschappen en belanghebbenden allemaal inhoudingsplichtige zijn, behoren zij allemaal tot hetzelfde concern in de zin van de Wet LB. De concernregeling kan daarom niet worden beperkt tot de onderdelen die betrekking hebben op [naam groep] .
32. De rechtbank komt tot het oordeel dat de concernregeling niet van toepassing is.
33. De loonbelasting die door alle gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen is verschuldigd met betrekking tot eindheffingsloonbestanddelen kan worden bepaald alsof deze inhoudingsplichtigen gezamenlijk één inhoudingsplichtige zijn. Een inhoudingsplichtige opereert gezamenlijk met een andere inhoudingsplichtige in concernverband, indien gedurende het gehele kalenderjaar:
a. de inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige;
b. die andere inhoudingsplichtige voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, of
c. een derde voor ten minste 95% belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl deze derde tevens voor ten minste 95% belang heeft in die andere inhoudingsplichtige. [7]
34. Het concern wordt dus afgebakend op grond van het zijn van inhoudingsplichtige en het 95%-belang. Het staat vast dat de Staat enig aandeelhouder van [aandeelhouder] is en dat hij inhoudingsplichtige is. Ook staat vast dat [aandeelhouder] enig aandeelhouder is van [belanghebbende 1] Op grond van het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule acht de rechtbank aannemelijk dat ook [aandeelhouder] een inhoudingsplichtige is. Partijen hebben niets gesteld dat aanleiding geeft om hieraan te twijfelen. Dit brengt met zich dat de Staat, [aandeelhouder] , [belanghebbende 1] en haar dochterondernemingen gezamenlijk in concernverband opereren volgens de wettelijke definitie.
35. Het doel van de concernregeling is een tegemoetkoming aan de behoefte de administratieve verwerking van de werkkostenregeling te vereenvoudigen. Maar de wetgever heeft uit oogpunt van uitvoerbaarheid voor ondernemers en de Belastingdienst gekozen voor een eenvoudig toepasbare regeling met duidelijke kaders. [8] Het is niet mogelijk met een beroep op de bedoeling van de wetgever te bereiken dat de wettekst moet worden uitgelegd zoals deze niet is geformuleerd. [9]
36. Van een schending van het (verdragsrechtlijke) gelijkheidsbeginsel is geen sprake. De concernregeling geldt facultatief voor alle inhoudingsplichtigen die gezamenlijk in concernverband opereren en waarbij het concernverband op basis van objectieve gegevens wordt bepaald. De Rijksoverheid is niet van deze regeling uitgesloten. Van een ongelijke behandeling is daarom geen sprake. Ook andere grote concerns kunnen er niet voor kiezen om de concernregeling alleen toe te passen op bepaalde (in plaats van alle) gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen.
De hoogte van de naheffingsaanslagen
37. Gelet op het voorgaande krijgen belanghebbenden gelijk voor zover het de collectiviteitskorting betreft, maar niet voor zover het de concernregeling betreft. Partijen zijn overeengekomen dat in dat geval de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd tot de volgende bedragen:
2015
2016
2017-2019
[belanghebbende 1]
€ 10.898
€ 2.750
€ 8.892
[belanghebbende 2]
€ 7.667
€ 283.768
[belanghebbende 3]
€ 588
€ 1.300
[belanghebbende 4]
€ 493
€ 10.164
[belanghebbende 5]
€ 1.761
€ 184.678
[belanghebbende 6]
€ 17
€ 283
Belastingrente
38. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikkingen samenhangende naheffingsaanslagen zullen worden verminderd, dient de belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderen.

Conclusie en gevolgen

39. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar worden vernietigd en de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen worden verminderd.
40. Belanghebbenden krijgen het griffierecht terug. De inspecteur moet dit betalen.
41. Partijen hebben over de proceskosten een compromis gesloten dat inhoudt dat als belanghebbenden ongelijk krijgen op de beide overgebleven geschilpunten dan geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. Omdat belanghebbenden op één van de overgebleven geschilpunten wel in het gelijk worden gesteld, bestaat aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze bestaan uit de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het bijwonen van de zitting door een externe adviseur. Hiervoor wordt 1 punt toegekend met een waarde per punt van € 907. Interne adviseurs van belanghebbenden hebben zelf het beroepschrift ingediend. Daarvoor wordt geen kostenvergoeding toegekend. Van overige kosten is niet gebleken. De zaken van belanghebbenden zijn samenhangende zaken. Daarom wordt slechts eenmaal een proceskostenvergoeding toegekend. Vanwege het aantal samenhangende zaken wordt bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding wel rekening gehouden met een factor 1,5. De inspecteur wordt veroordeeld om de proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslagen tot de bedragen opgenomen in punt 37. van deze uitspraak;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.360,50;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 365 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. L.L. van Benthem en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onderdeel van [belanghebbende 2]
2.Onderdeel van [belanghebbende 1]
3.Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
4.Artikel 13, eerste lid, van de Wet LB.
5.Artikel 13, tweede lid, van de Wet LB (wettekst tot 1 januari 2020).
6.Kamerstukken II 2009/10, 32.130, nr. 3, p. 62-63.
7.Artikel 32 van de Wet LB.
8.Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 3 p. 23.
9.Hoge Raad 13 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1840.