ECLI:NL:RBGEL:2025:1597

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/05/441572 / FZ RK 24-2310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot terugverhuizing en verzoek om vervangende toestemming verhuizing in een ouderschapszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over de verhuizing van hun minderjarige kind. De vader verzocht de rechtbank om de moeder te bevelen terug te verhuizen naar de regio van de voormalige gezamenlijke woning, terwijl de moeder vervangende toestemming vroeg om met het kind naar een andere regio te verhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder geen noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing naar de nieuwe locatie, en dat de verhuizing de belangen van het kind en de vader zou schaden. De rechtbank heeft het verzoek van de vader toegewezen en de moeder bevolen om binnen drie maanden terug te verhuizen, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000. Daarnaast is een zorgregeling vastgesteld waarbij het kind in de oneven weken bij de vader verblijft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 204 per maand, met een verhoging naar € 217 per maand per 1 januari 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/441572 / FZ RK 24-2310
Datum uitspraak: 17 februari 2025
beschikking van de meervoudige kamer over bevel terugverhuizing, vervangende toestemming verhuizing, zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker](nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. R.A. van den Heuvel te Rijswijk,
tegen
[verweerster](nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. E.A. Slappendel te [geboorteplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgens stukken:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 26 september 2024;
  • het F9-formulier van de vader van 21 oktober 2024 met bijlage;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift, van de moeder, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2024;
  • het F9-formulier van de moeder, van 15 november 2024;
  • het F9-formulier van de vader, van 9 januari 2025 met bijlagen;
  • het F9-formulier van de moeder, van 15 januari 2025 met bijlagen;
  • de brief met bijlage van de moeder van 16 januari 2025;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde en door mr. Slappendel voorgedragen pleitnota.
1.2.
Op 20 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

Wat staat vast?
2.1.
Uit de affectieve relatie van de ouders is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
2.2.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Tot 25 oktober 2024 stond [de minderjarige] ingeschreven op het adres van de voormalige gezamenlijke woning van de ouders in [plaats 1] . Per 25 oktober 2024 staat [de minderjarige] ingeschreven op het adres van de moeder in [plaats 2] .

3.De verzoeken en de verweren

De verzoeken en de onderbouwing daarvan
3.1.
De vader verzoekt de rechtbank (na precisering op de mondelinge behandeling) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair:
te bevelen dat de moeder uiterlijk binnen een maand na de beschikking van de rechtbank met [de minderjarige] terugverhuist naar de regio [plaats 1] (te weten alles in een straal tot 25 kilometer van [plaats 1] ), althans op/voor een door de rechtbank te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan de te geven beschikking te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. primair:
een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] in de oneven weken van donderdag na de opvang tot vrijdag na het eten en in de even weken van donderdag na de opvang tot zondag na het eten bij de vader verblijft, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
III. subsidiair:
het hoofdverblijf van [de minderjarige] te bepalen bij de vader;
IV. subsidiair:
een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] om het weekend van vrijdagmiddag tot maandagochtend naar de opvang bij de moeder verblijft, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
V. primair en subsidiair:
een feest- en vakantieregeling vast te stellen, waarbij de feest- en vakantiedagen gelijkelijk worden verdeeld volgens een elke september te maken rooster, althans een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht.
3.2.
De vader heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd. De vader en de moeder hebben hun affectieve relatie in het voorjaar van 2024 beëindigd en zijn in mediation als tijdelijke afspraak over [de minderjarige] “birdnesting” overeengekomen. Partijen waren redelijk op weg met het maken van afspraken in de mediation, totdat de moeder aangaf met [de minderjarige] te willen verhuizen naar [plaats 2] , ruim 100 kilometer vanaf [plaats 1] . De nieuwe partner van de moeder woont in [plaats 2] . Daarvóór had de moeder nog benoemd dat zij wilde verhuizen naar [plaats 3] om daar in te trekken bij haar voormalige partner. Na verkoop van de voormalige gezamenlijke woning van de ouders (in [plaats 1] ) is de vader bij zijn vader ingetrokken die in [woonplaats vader] woont. Per september 2024 is de moeder, zonder de toestemming van de vader, met [de minderjarige] al verhuisd naar [plaats 2] . Namens de moeder is aangeven dat zij geen geschikte woning in de regio [plaats 1] kon vinden en dat zij daarom
tijdelijkin [plaats 2] is gaan wonen. De vader betwist dat van een tijdelijke vestiging in [plaats 2] sprake is. De moeder heeft al aan de vader aangegeven naar scholen te zoeken in [plaats 2] .
De vader betreurt het dat de moeder heeft nagelaten het overleg met de vader af te wachten.
3.3.
De vader stelt zich op het standpunt dat aan de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing moet worden verleend. Aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria wordt niet voldaan. Zo was er geen noodzaak voor de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [plaats 2] . De vader begrijpt dat de woningmarkt overbelast is, maar er waren mogelijkheden dichterbij [plaats 1] dan [plaats 2] . Ook in de nabijheid van [plaats 1] zijn huurwoningen te vinden binnen het budget van de moeder.
3.4.
Door de verhuizing naar [plaats 2] wordt de wens van vader om uiteindelijk co-ouderschap te hebben bemoeilijkt. De vader wil een belangrijke rol vervullen in het leven van [de minderjarige] en dat is door de verhuizing van de moeder onmogelijk geworden. De vader wil meer contact met [de minderjarige] dan het huidige weekend in de twee weken. Ook wilde vader in de toekomst de mogelijkheid hebben om betrokken te zijn bij de schoolgang van [de minderjarige] .
3.5.
De vader heeft gesteld dat [de minderjarige] is geworteld in de regio [plaats 1] . De familie van de vader woont in de regio [woonplaats vader] , die van de moeder in de regio [plaats 4] . De moeder heeft geen enkele binding met de regio [plaats 2] . Zij heeft daar alleen haar nieuwe partner. De moeder heeft nagelaten aan de vader een huurovereenkomst toe te sturen. De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder zal intrekken bij haar nieuwe partner. De vader heeft er verder op gewezen dat de moeder haar bedrijf in [plaats 1] heeft en alle dagen ruim 100 kilometer heen en weer reist. De moeder is voor haar bedrijf recent een huurovereenkomst in [plaats 1] aangegaan voor de duur van vijf jaren.
3.6.
De verhuizing schaadt de belangen van [de minderjarige] en ook de belangen van de vader zijn veronachtzaamd. Als de moeder niet terugverhuist wil de vader dat de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem wordt vastgesteld. De vader zal in de regio [woonplaats vader] opvang kunnen regelen voor de dagen dat hij of zijn familie [de minderjarige] niet kunnen opvangen.
Het verweer, de (voorwaardelijke) zelfstandige verzoeken en de onderbouwing daarvan
3.7.
De moeder voert verweer en verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vader af te wijzen, althans de vader niet-ontvankelijk te verklaren. De moeder verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen, althans de beschikking in de plaats te doen stellen van de toestemming van de vader om [de minderjarige] in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats moeder] ;
voorwaardelijk (indien de moeder zich in [plaats 2] mag vestigen):
II. de moeder vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te laten schrijven op basisschool [naam school] te [plaats 2] , althans de beschikking in de plaats te doen stellen van de toestemming van de vader om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam school] te [plaats 2] ;
voorwaardelijk (indien de moeder zich in [plaats 2] mag vestigen):
III. een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
totdat zij naar de basisschool gaat:
  • in de even weken van vrijdag (na de peuterspeelzaal) tot en met zondag om 19.00 uur;
  • in de oneven weken van vrijdag (na de peuterspeelzaal) tot en met zaterdag om 19.00 uur;
  • met de mogelijkheid om deze regeling uit te breiden van vrijdag naar donderdag (na de peuterspeelzaal), mits de vader dan niet werkzaam is;
  • waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de peuterspeelzaal of op de zaak bij de moeder in [plaats 1] en de moeder [de minderjarige] ophaalt op zondag bij de vader;
  • de vakanties en feestdagen in overleg te verdelen, waarbij [de minderjarige] de gehele Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag, alsmede extra dagen in overleg bij de vader kan verblijven, zulks afhankelijk van het werk van de vader;
vanaf het moment dat [de minderjarige] naar de basisschool gaat:
  • in de even weken van vrijdag (na school) tot en met zondag om 19.00 uur;
  • in de oneven weken van vrijdag (na school) tot en met zaterdag om 19.00 uur; waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt in [woonplaats vader] / [plaats 1] en de vader [de minderjarige] op zondag terugbrengt bij de moeder in [plaats 2] ;
  • de vakanties en feestdagen in overleg te verdelen, waarbij [de minderjarige] de gehele Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag, alsmede alle studiedagen in overleg bij de vader kan verblijven, zulks afhankelijk van het werk van de vader;
IV. indien en voor zover de rechtbank de moeder onverhoopt geen vervangende toestemming verleent om te verhuizen, de navolgende zorgverdeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • een weekend per veertien dagen van peuterspeelzaal/school tot zondag om 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
  • waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder;
V. te bepalen dat de vader gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met een bedrag van € 350 per maand, met ingang van 1 september 2024, althans een zodanige bijdrage te voldoen en met ingang van een datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.8.
De moeder voert het volgende ter onderbouwing aan. De ouders hebben hun relatie op 11 mei 2024 verbroken. Onder begeleiding van een mediator zijn afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorgverdeling en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap. Deze afspraken zijn in een (concept)ouderschapsplan en convenant opgenomen. De vader heeft voordat deze documenten konden worden ondertekend de mediation beëindigd. De ouders hebben aanvankelijk afwisselend de zorg gehad voor [de minderjarige] in de gemeenschappelijke woning. De op dat moment niet-verzorgende ouder verliet dan de woning (“birdnesting”). De vader controleerde de moeder via het beveiligings-/camerasysteem op de momenten dat hij niet in de woning was. Deze controle was gedurende de relatie ook aan de orde.
3.9.
De moeder heeft een onderneming [naam onderneming] in [plaats 1] met een fysieke winkel en een webshop [in voeding en therapie] . De vader is enige tijd in deze onderneming werkzaam geweest. De onderneming was gevestigd naast de voormalige gemeenschappelijke woning van partijen en die woning is in oktober 2024 verkocht. De moeder heeft vervolgens voor haar onderneming een andere bedrijfsruimte in [plaats 1] gehuurd. De moeder kan haar onderneming in de toekomst in [plaats 2] vestigen.
3.10.
De vader is begin juni 2024 bij zijn vader in [woonplaats vader] ingetrokken. De moeder heeft aan de vader een overbedelingsvergoeding voor zijn deel in onderneming betaald. Daarom is zij financieel beperkt. De moeder stelt dat nadat de gemeenschappelijk woning is verkocht zij op zoek moest naar andere woonruimte. Een eerste mogelijke optie, de oude woning van haar oma in [plaats 5] , bleek niet geschikt om te bewonen als deze niet eerst ingrijpend werd verbouwd. De moeder heeft zich ingeschreven voor verschillende huurobjecten in (de omgeving van) [plaats 1] , maar tot op heden heeft zij geen passende woning kunnen vinden of komt zij daarvoor niet in aanmerking. In september 2024 kreeg de moeder via familie van haar huidige partner een gemeubileerde woning aangeboden in [plaats 2] waar zij tijdelijk kon verblijven, met de mogelijkheid om dit om te zetten in een huurperiode voor onbepaalde tijd. Ten opzichte van de woning van haar oma in [plaats 5] is er met de verhuizing naar [plaats 2] sprake van een extra reistijd van een kwartier. De ouders zijn bekend met de Veluwe naar aanleiding van eerdere vakanties. Het is een omgeving waar de moeder en [de minderjarige] kunnen ontspannen. De ouders hebben eerder met elkaar besproken dat zij [de minderjarige] in die omgeving zouden willen laten opgroeien. De moeder beschikt daar ook over een uitgebreid netwerk, dat bestaat uit vrienden, haar nieuwe partner en diens familie.
3.11.
De moeder is momenteel niet in staat een andere woning te kopen. Zij kan aan een hypotheekverstrekker nog geen gegevens verstrekken over het verloop van haar onderneming gedurende een aantal jaren en zolang de moeder deze gegevens niet kan overleggen, is het aankopen van een eigen woning niet mogelijk. Vanwege de overwaarde van ongeveer € 250.000 die de moeder heeft ontvangen uit de verkoop van de gezamenlijke woning komt de moeder niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Hierdoor is de moeder aangewezen op de particuliere huursector, waarbij de huurprijs in de Randstad hoger is dan op de Veluwe . Na afloop van het huurcontract in [plaats 1] wil de moeder ook haar onderneming naar de Veluwe verplaatsen.
3.12.
Volgens de moeder is de woning die zij bewoont eigendom van de oom en tante van haar partner, die voor langere tijd in het buitenland verblijven. De woning ligt in een kindvriendelijke buurt met basisscholen op loopafstand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat haar partner inmiddels bij haar is ingetrokken.
3.13.
De moeder is bereid, zolang [de minderjarige] nog niet naar de basisschool gaat, om de reistijd en reiskosten die gemoeid zijn met de zorgregeling volledig voor haar rekening te nemen, althans daarin niets te wijzigen ten nadele van de vader. De ouders zijn in staat om met elkaar te communiceren over [de minderjarige] . Sinds twee maanden geldt een tijdelijke regeling waarbij [de minderjarige] om het weekend bij de vader verblijft. Daarnaast heeft de vader regelmatig contact met [de minderjarige] middels videobellen. Het zwaartepunt van de zorg voor [de minderjarige] ligt bij de moeder. Sinds de vader weer in loondienst werkzaam is maakt hij lange werkdagen en is hij vanwege zijn werkverplichtingen minder flexibel. De moeder is als zelfstandig ondernemer flexibel in haar werktijden en zij heeft vanaf de geboorte haar werktijden op de zorg voor [de minderjarige] afgestemd en is in staat dit te blijven doen. De continuïteit van de zorg door de vader wordt gewaarborgd door minimaal de tijdelijke zorgregeling te hanteren en deze verder uit te breiden naargelang dit mogelijk is vanwege de werkverplichtingen van de vader
3.14.
De ouders zijn overeengekomen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats is volgens de moeder geen grond. Indien de moeder niet hoeft terug te verhuizen is er verder ook geen reden om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader wordt vastgesteld zal de zorg voor [de minderjarige] grotendeels bij derden, familie en/of opvang, worden neergelegd gezien de werkverplichtingen van de vader.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [de minderjarige] nog erg jong is en dat nu de moeder zich definitief in [plaats 2] heeft gevestigd dit grote gevolgen heeft voor de vader. De huidige weekendregeling is op lange termijn lastig en zal – mede gelet op de reisafstand - veel van [de minderjarige] vragen. Een doordeweeks contactmoment met de vader is niet mogelijk als [de minderjarige] in [plaats 2] woont. De vader wordt zo in zijn vaderrol beperkt. De Raad vindt dat de moeder met de vader had moeten overleggen. De moeder heeft zelf de beslissing om te verhuizen genomen en er is geen overleg daarover met de vader geweest, althans daarvan blijkt niet. De moeder heeft zich niet ingezet om een woning in de buurt van [plaats 1] te zoeken. De Raad adviseert de vervangende toestemming voor de verhuizing van de moeder en [de minderjarige] , zoals de moeder verzoekt, af te wijzen. De Raad vindt dat beide ouders een rol in leven van [de minderjarige] moeten vervullen. De Raad adviseert de door de vader verzochte zorgregeling van donderdag tot vrijdag in de ene week en in de andere week van vrijdag tot zondag toe te wijzen omdat die regeling uitvoerbaar is. De Raad adviseert de door de moeder verzochte zorgregeling -voor het geval zij moet terugverhuizen- af te wijzen omdat de vader [de minderjarige] dan nog minder ziet. De ouders zijn het eens over de vakantieregeling en de regeling voor de feestdagen. De Raad adviseert om die regeling vast te leggen.

5.De beoordeling

Bevel terugverhuizing / vervangende toestemming verhuizing
5.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag een geschil tussen de ouders hierover op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt de beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat de ouders samen belast zijn met het gezag over [de minderjarige] maakt dat de moeder voor het veranderen van de woonplaats van [de minderjarige] toestemming van de vader nodig heeft.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak worden door de rechtbank - onder meer - de volgende omstandigheden en belangen meegenomen/afgewogen:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van het kind, zijn/haar mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4.
Bij haar beslissing neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat iedere ouder in beginsel het recht heeft om zijn of haar leven met een kind in te richten op de manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt ook de vrijheid om op een andere plek met een kind te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan kan de ouder die met de kinderen wil verhuizen aan de rechtbank vervangende toestemming voor die verhuizing vragen. De rechtbank brengt dan alle omstandigheden in kaart en maakt dan een belangenafweging. Het belang van het kind staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen (Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
5.5.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats 2] afwijzen en het primaire (gepreciseerde) verzoek van de vader toewijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
-
De noodzaak tot verhuizing
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat er voor de moeder geen noodzaak is om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats 2] . Vaststaat dat de moeder niet kan terugverhuizen naar de voormalige gemeenschappelijke woning in [plaats 1] omdat deze is verkocht. De noodzaak voor de moeder om een ander huis te zoeken is daarmee gegeven. De noodzaak om in [plaats 2] te gaan wonen, ruim 100 kilometer van [plaats 1] , echter niet. De moeder heeft tijdens de mondeling behandeling toegelicht dat zij geen woning in de buurt van [plaats 1] kon vinden, maar een onderbouwing daarvan ontbreekt. De moeder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van concrete pogingen die zij heeft ondernomen om een woning in (de omgeving van) [plaats 1] te vinden. In ieder geval de afgelopen maanden heeft de moeder zich zelfs helemaal niet meer ingespannen een woning in de buurt van [plaats 1] te vinden. Op de mondelinge behandeling vertelde de moeder immers dat zij sinds 25 oktober 2024 niet meer heeft gezocht. Zij heeft zich sindsdien volledig gericht op [plaats 2] . Dat de Veluwe een rustigere omgeving is dan de Randstad kan zo zijn, maar legt voor de rechtbank geen gewicht in de schaal. Immers zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat [de minderjarige] daar bijzondere behoefte aan heeft, laat staan dat hieruit een noodzaak om naar de [plaats 2] te verhuizen voortvloeit.
-
De mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, geboden alternatieven en onderlinge communicatie
5.7.
De rechtbank is ook van oordeel dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Niet in geschil is dat de moeder in juni 2024, na het uiteengaan van partijen, nog geen plannen had om naar de Veluwe te verhuizen. In die maand is de moeder voor haar winkel immers nog een huurovereenkomst voor vijf jaar aangegaan in [plaats 1] . Verhuisplannen naar [plaats 2] speelden toen nog niet, zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard. [plaats 2] kwam pas in beeld toen de moeder via haar nieuwe partner op de hoogte raakte van een gemeubileerde woning die daar beschikbaar was. In dat scenario was van een plan of voorbereiding voor definitieve verhuizing geen sprake. Integendeel, wat naar eigen zeggen in eerste instantie als tijdelijke oplossing bedoeld was, heeft zich pas tijdens haar verblijf in de woning in [plaats 2] als definitieve verhuiswens ontwikkeld. Tegelijk geldt dat indien een definitieve verhuizing reeds in september 2024 al wel doordacht en voorbereid was, en haar plannen toen al definitief bleken te zijn geweest, de rechtbank dit de moeder zeer kwalijk neemt. De moeder had voor een verhuizing immers geen toestemming van de vader, heeft hem geen alternatieven geboden en zou de vader alsdan niet hebben ingelicht over haar ware intenties. Het had op de weg van de moeder gelegen om, nog voor haar verhuizing, vervangende toestemming aan de rechtbank te vragen voor de verhuizing van [de minderjarige] , nu zij wist dat de vader hier geen toestemming voor gaf. Door dit niet te doen, heeft de moeder het gezag van de vader ondermijnd. Het is de rechtbank voorts niet duidelijk geworden of de moeder in september 2024 direct bij haar nieuwe partner de heer [naam] is ingetrokken of dat zij zelfstandig een woning huurt van een oom met dezelfde naam, en haar partner nu bij haar inwoont. Hoewel zij dit aan de vader had toegezegd, heeft de moeder geen inzicht verschaft in de woonsituatie van haar en [de minderjarige] terwijl de vader daar recht op heeft.
-
Het contact met de andere ouder
5.8.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de verhuizing van de moeder en [de minderjarige] naar [plaats 2] het contact tussen de vader en [de minderjarige] negatief beïnvloedt. Met de verhuizing naar [plaats 2] wordt een grote afstand tussen de vader en [de minderjarige] gecreëerd. Doordeweekse contactmomenten zijn door de reisafstand niet mogelijk. De vader zal geen aanzienlijke rol in de dagelijkse opvoeding van [de minderjarige] kunnen hebben zoals hij wenst.
-
Mening, leeftijd en geworteld zijn kind
5.9.
De jonge leeftijd van [de minderjarige] maakt dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet gesproken kan worden van een geworteld zijn van [de minderjarige] in [plaats 1] . Zij is echter wel gehecht aan vertrouwde gezichten zoals op haar opvang, haar vader, moeder en overige familie.
-
Extra kosten van de omgang na verhuizing
5.10.
De moeder heeft toegezegd de extra reiskosten met betrekking tot de zorgregeling voor haar rekening te willen nemen, maar dit acht de rechtbank onvoldoende compensatie.
Conclusie
5.11.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar [plaats 2] , afwijzen. De noodzaak voor een verhuizing is onvoldoende vast komen te staan en de moeder heeft geenszins laten zien dat zij de verhuizing voldoende heeft doordacht en voorbereid. Ook heeft zij onvoldoende laten blijken hoe zij de praktische problemen daarvan voor de zorgregeling ondervangt. Tegen die achtergrond weegt het belang van de vader om [de minderjarige] bij zich in de buurt te hebben wonen zwaarder dan het belang van de moeder bij verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats 2] om daar een nieuw leven op te bouwen. De rechtbank zal het primaire verzoek van de vader om de moeder te bevelen terug te verhuizen, toewijzen. De rechtbank zal aan deze veroordeling een termijn verbinden van drie maanden. Dat is meer dan de vader verzoekt maar dit komt de rechtbank redelijk voor gezien de huidige krapte op de woningmarkt. De moeder zal binnen deze termijn van drie maanden een woning binnen een straal van 25 kilometer van [plaats 1] moeten vinden. De subsidiaire verzoeken van de vader behoeven hiermee geen bespreking meer.
5.12.
De vraag is vervolgens of aan het bevel tot terugverhuizing een dwangsom verbonden moet worden zoals door de vader verzocht.
5.13.
De rechtbank overweegt in dit kader dat de moeder weliswaar heeft toegezegd dat zij de beslissing van de rechtbank zal opvolgen, maar de rechtbank heeft hierin onvoldoende vertrouwen, gelet op het feit dat de moeder met haar verhuizing naar [plaats 2] volledig autonoom heeft gehandeld en daarbij voorbij is gegaan aan de belangen van [de minderjarige] en de voor de moeder kenbare belangen van de vader. De rechtbank zal daarom een dwangsom aan de terugverhuizing verbinden, om er zo zeker van te zijn dat de moeder zal terugverhuizen binnen een straal van 25 kilometer rond [plaats 1] . De rechtbank ziet aanleiding om de verzochte dwangsom te matigen. De rechtbank zal in verband met de eisen van proportionaliteit de totaal te verbeuren dwangsom maximeren tot een bedrag van € 50.000. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het belang om het bevel tot terug verhuizing na te komen en de beoogde prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
5.14.
Omdat de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] afwijst, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [naam school] te [plaats 2] en het vaststellen van een zorgregeling voor de situatie dat de moeder zich in [plaats 2] mag vestigen.
Zorgregeling
5.15.
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
5.16.
De vader heeft primair verzocht, voor het geval de moeder moet terugverhuizen naar de regio [plaats 1] , een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] in de oneven weken van donderdag na de opvang tot vrijdag na het eten en in de even weken van donderdag na de opvang tot zondag na het eten bij de vader verblijft.
5.17.
De moeder heeft verzocht, indien en voor zover de rechtbank de moeder onverhoopt geen vervangende toestemming verleent om te verhuizen, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag (na de peuterspeelzaal/school) tot zondag om 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder.
5.18.
De rechtbank overweegt als volgt. [de minderjarige] verblijft sinds oktober 2024 om het weekend bij de vader. De vader wil een zorgregeling waarbij [de minderjarige] in de oneven weken van donderdag na de opvang tot vrijdag na het eten en in de even weken van donderdag na de opvang tot zondag na het eten bij de vader verblijft. De Raad adviseert de regeling van de vader vast te leggen. De door de vader verzochte zorgregeling komt overeen met de door partijen overeengekomen zorgregeling in de mediation. De moeder heeft tegen die zorgregeling geen bezwaren geuit. De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen en het verzoek van de moeder afwijzen.
5.19.
De vader verzoekt een feest- en vakantieregeling vast te stellen, waarbij deze dagen gelijkelijk worden verdeeld volgens een elke september te maken rooster. De moeder verzoekt een feest- en vakantiedagen regeling vast te stellen waarbij de ouders de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg bepalen. De rechtbank zal ook dit deel van de zorgregeling vastleggen in die zin dat de ouders de feestdagen en vakantiedagen in onderling overleg regelen volgens een in september op te stellen rooster.
Kinderalimentatie
5.20.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de vader met ingang van 1 september 2024 althans de datum van indiening van het verzoekschrift, aan haar € 350 per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
5.21.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder. De vader voert aan dat de moeder haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.
5.22.
De rechtbank zal hierna beslissen over de hoogte van de kinderalimentatie. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
5.23.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
5.24.
Hier hanteert de rechtbank als ingangsdatum 21 oktober 2024, omdat dit de datum is van het zelfstandig verzoekschrift en de vader er vanaf dat moment rekening mee kon houden dat hij een bijdrage aan de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moest gaan betalen.
Behoefte
5.25.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de behoefte van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Omdat tussen de ouders niet in geschil is dat de behoefte van [de minderjarige] in 2024 kan worden gesteld op € 548 per maand zal de rechtbank daarvan uitgaan.
Draagkracht van de ouders
5.26.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het NBI van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank gewoonlijk met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld, en met een woonbudget van 30% van het NBI. Na aftrek van die posten van het NBI blijft de draagkrachtruimte over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In een formule ziet dit er als volgt uit: 70% x (NBI - 0,3 x NBI - 1.270).
Draagkracht vader
5.27.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank op basis van de overlegde loonspecificaties met een brutoloon van € 3.500, de vakantietoeslag van 8%
en de ingehouden pensioenpremie van € 123 per maand. Het NBI van de vader is dan € 2.920. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 542 per maand.
Draagkracht moeder
5.28.
De moeder heeft de [naam onderneming] voortgezet als eenmanszaak. De door de moeder zelf opgestelde winst-en-verliesrekening over 2024 acht de rechtbank niet betrouwbaar. Voor de berekening van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank op basis van de overgelegde stukken daarom uit van de gemiddelde winst uit onderneming (haar winstaandeel) over de jaren 2022 (€ 16.986) en 2023 (€ 32.972). De gemiddelde winst uit onderneming van de moeder over die jaren bedraagt € 24.889. De rechtbank acht die winst uit onderneming representatief voor de verdiencapaciteit van de moeder nu de ouders uit elkaar zijn en de vader geen werkzaamheden meer in het bedrijf verricht. Deze werkzaamheden zullen nu door moeder zelf worden gedaan. Het is aannemelijk dat de moeder minder omzet zal genereren dan toen partijen nog samen waren, omdat zij minder werkt in verband met haar aandeel in de zorg voor [de minderjarige] . De rechtbank houdt verder nog rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ook rekent de rechtbank met het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop van € 5.916. Haar netto besteedbaar inkomen (NBI) bedraagt dan € 2.486 per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 329 per maand.
Verdeling van de kosten
5.29.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
5.30.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 871 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [de minderjarige] te betalen, want die zijn € 548 per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (542/871 x 548 =) € 341 per maand moet dragen en de moeder een deel van (329/871 x 548 =) € 207 per maand.
Zorgkorting
5.31.
De vader maakt op de dagen dat [de minderjarige] hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij deels aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de zorgkorting.
5.32.
[de minderjarige] verblijft twee dagen per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 137 per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (€ 341 - 137=) € 204 per maand moet betalen.
5.33.
Omdat deze bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5% tot € 217.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.34.
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beveelt de moeder met [de minderjarige] terug te verhuizen naar de regio [plaats 1] (te weten alles in een straal tot 25 kilometer van [plaats 1] ) binnen drie maanden na de datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat de moeder in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen, met een maximum van € 50.000;
6.2.
stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat [de minderjarige] in de oneven weken van donderdag na de opvang tot vrijdag na het eten en in de even weken van donderdag na de opvang tot zondag na het eten bij de vader verblijft, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg iedere september vast te stellen;
6.3.
bepaalt dat de vader met ingang van 21 oktober 2024 een bedrag van € 204 per maand en vanaf 1 januari 2025 € 217 per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Grosscurt, mr. E.J. Swiers en mr. G. Hilberink, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.P. van der Veer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
BIJLAGEN:
  • berekening draagkracht vader;
  • berekening draagkracht moeder;
  • berekening en verdeling van de kosten van de kinderen.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 BW.