ECLI:NL:RBGEL:2025:1698

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
arn 123_6701 tus
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking en terugvordering van bijstandsrecht op grond van de Participatiewet

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt de intrekking van het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem had op 11 april 2023 het recht op bijstand van eiser over de periode van 28 augustus 2020 tot en met 8 februari 2023 ingetrokken en een bedrag van € 35.496,55 aan kosten van bijstand teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank het college om een aanvullende beoordeling en motivering heeft gevraagd. De rechtbank oordeelt dat het college niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, en dat het college in staat had moeten zijn om het recht op bijstand van eiser schattenderwijs vast te stellen voor een deel van de perioden in geding. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6701 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. E. Düsünceli),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In het besluit van 11 april 2023 heeft het college het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 28 augustus 2020 tot en met 8 februari 2023 ingetrokken en een bedrag van € 35.496,55 aan kosten van bijstand van hem teruggevorderd en ingevorderd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 augustus 2023 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2023 herroepen en beslist dat het recht op bijstand van eiser over de periode van 28 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en van 1 september 2021 tot en met 9 februari 2023 wordt ingetrokken en een bedrag van € 34.157,49 (€ 35.496,55 - € 1.339,06) wordt teruggevorderd.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het college bij brief van 4 juli 2024 gevraagd om een aanvullende beoordeling en motivering.
1.4.
Het college heeft bij brief van 29 augustus 2024 verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van een nieuw besluit op bezwaar, heeft nader onderzoek verricht naar de vraag of het recht op bijstand van eiser in de periode van 28 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en van 1 september 2021 tot en met 9 februari 2023 schattenderwijs is vast te stellen en heeft bij brief van 23 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Eiser heeft hierop op 10 december 2024 gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande sinds 10 augustus 2020. Op 24 oktober 2022 ontving het college een signaal van de politie, inhoudende dat eiser op 9 oktober 2022 door de politie was aangetroffen in Nijmegen op een fiets. In zijn fietstassen vond de politie accu’s van fietsen. Eiser is gefouilleerd en daarbij zijn 248 XTC-pillen gevonden. Eiser is door de politie aangehouden.
2.1.
Het college heeft naar aanleiding van dit signaal een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. Daartoe heeft een rapporteur van de afdeling Handhaving W&I het bijstandsdossier van eiser bestudeerd, kennisgenomen van externe bronnen (waaronder Basisregistratie Personen, Suwinet, Belastingdienst en Rijksdienst voor het Wegverkeer) en het internet geraadpleegd. Op verzoek van rapporteur heeft eiser bankafschriften van de op zijn naam staande bank- en spaarrekening bij de ABN-bank (nummer eindigend op *[nummer]) over de periode van 1 oktober 2022 tot 14 februari 2023 overgelegd. Naar aanleiding van het onderzoek van de bankafschriften heeft Marktplaats B.V. (Marktplaats) op verzoek van de rapporteur gegevens van eiser overgelegd, zoals zijn e-mailadres en zijn telefoonnummer en een overzicht van de door eiser geplaatste advertenties. Tot slot heeft de rapporteur op 23 februari 2023 een gesprek gevoerd met eiser en heeft eiser nog nadere bankafschriften over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 23 februari 2023 en nadere stukken overgelegd. Van de bevindingen van het onderzoek is op 6 maart 2023 rapport opgesteld.
2.2.
Op grond van de resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek heeft het college de besluiten genomen zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’ onder 1 en 1.1.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht heeft besloten om het recht op bijstand van eiser over de periode van 28 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en van 1 september 2021 tot en met 9 februari 2023 in te trekken en een bedrag van € 34.157,49 (€ 35.496,55 - € 1.339,06) van hem terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert en daarom in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vooraf
5. De in dit geding te beoordelen periode loopt van 28 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en van 1 september 2021 tot en met 9 februari 2023. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust.
6. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat zijn gronden van bezwaar als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Inlichtingenverplichting geschonden?
7. Eiser betwist dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Op wat hij daartoe betoogt, gaat de rechtbank hierna in.
7.1.
Volgens het college heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen mededeling te doen van zijn handelsactiviteiten op Marktplaats en de daaruit gegenereerde inkomsten. Het gaat hier volgens het college namelijk om handelsactiviteiten die een meer dan incidentele verkoop van privégoederen betreffen. Het college stelt zich op dit standpunt vanwege de aard van de door eiser op Marktplaats aangeboden goederen (onder andere onderdelen en accessoires van elektrische fietsen), de omvang van het aantal advertenties en de regelmaat waarmee die zijn geplaatst.
7.2.
De rechtbank stelt voorop, zoals het college in het bestreden besluit ook heeft aangegeven, dat het voor ontvangers van bijstand niet verboden is om goederen via internet te verkopen. De voorwaarde is wel dat van die verkopen en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
7.3.
Uit het rapport van 6 maart 2023 en het bestreden besluit volgt dat eiser in de periode van 28 augustus 2020 tot en met 9 februari 2023, met uitzondering van de maand augustus 2021, 154 advertenties, dat is ongeveer vijf advertenties per maand, op Marktplaats heeft geplaatst en dat hij dat niet heeft gemeld. Eiser betwist dat hij gedurende de gehele te beoordelen perioden op internet heeft gehandeld. Het overzicht van Marktplaats, waar het college naar heeft verwezen, is volgens eiser niet aan hem ter beschikking gesteld, waardoor er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
7.3.1.
De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat het college ten onrechte heeft gesteld dat eiser in de te beoordelen perioden heeft gehandeld op Marktplaats. Dat het overzicht van Marktplaats niet aan eiser zou zijn verstrekt is feitelijk onjuist. De rechtbank wijst in dit verband naar haar brief van 4 juli 2024 en naar het e-mailbericht van eiser van 25 juli 2024. De rechtbank overweegt verder dat in deze advertenties – zo is onbetwist gebleven – onderdelen en accessoires van elektrische fietsen zijn aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat het college, gezien de hoeveelheid advertenties en de hoeveelheid aangeboden artikelen van gelijke aard, veelal ook luxegoederen, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier geen sprake is geweest van incidentele verkoop van privégoederen maar van handel. Ter zitting heeft eiser ook toegegeven dat hij heeft gehandeld via Marktplaats en dit niet heeft gemeld bij het college. Eiser stelt nog dat hij daarnaast ook privégoederen heeft verkocht via Marktplaats zonder een commercieel belang. Aangezien eiser niet heeft aangeduid, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, welke van de 154 advertenties privégoederen betroffen, kan aan deze stelling geen betekenis worden toegekend.
7.3.2.
Eiser heeft op de zitting nog naar voren gebracht dat hij niet wist dat hij deze activiteiten moest melden bij het college en dat hij daarom zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Eiser wijst in dat verband op zijn (verstandelijke) beperkingen en zijn psychische klachten, waarvoor hij ook een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg heeft gehad. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de vraag of de inlichtingenverplichting is geschonden, is niet van belang of en zo ja, hoeveel inkomsten eiser uit de Marktplaatsadvertenties heeft genoten; het plaatsen van advertenties op Marktplaats in een omvang die het incidenteel te koop aanbieden van privégoederen overschrijdt, is een omstandigheid waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op bijstand. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij dit niet wist of kon weten in verband met zijn (verstandelijke) beperkingen en zijn psychische klachten. Ten eerste niet omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze klachten en beperkingen maken dat hij niet wist of kon weten van zijn inlichtingenverplichting. Bovendien stelt de rechtbank vast dat eiser ondanks deze klachten en beperkingen kennelijk wel in staat is geweest om te handelen via Marktplaats.
7.3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser stelt nog dat hij in de veronderstelling was dat sprake was van een vrijstelling tot aan een bepaald bedrag, wat hij heeft afgeleid uit een bericht van de gemeente Arnhem. Voor zover eiser hiermee verwijst naar het zogenaamde giftenbeleid van het college, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Zoals het college hierover terecht heeft opgemerkt in het bestreden besluit, gaat het hier niet om giften die eiser zonder gevolgen voor zijn recht op bijstand heeft ontvangen.
Gevolgen voor het recht op bijstand van eiser.
8. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om vast te stellen of eiser in de te beoordelen perioden, als hij zijn inlichtingenverplichting wel zou zijn nagekomen, recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. De door eiser verstrekte gegevens zijn door het college namelijk niet als deugdelijke administratie aangemerkt omdat deze geen volledig verifieerbaar beeld geven van de verkopen en de opbrengsten hiervan. Omdat onvoldoende verifieerbare informatie beschikbaar is om een betrouwbare reconstructie van de inkomsten uit handelsactiviteiten te maken kan niet worden vastgesteld of eiser recht had op bijstand.
8.1.
Naar vaste rechtspraak van de CRvB levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg van die schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene om feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op bijstand bestond. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandverlenend orgaan gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. [2]
8.2.
In het kader van het vooronderzoek heeft de rechtbank het college het in punt 8.1. vermelde toetsingskader voorgehouden en hem verzocht om aanvullend te motiveren waarom hij niet in staat is om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiser in de te beoordelen perioden wel recht op bijstand zou hebben op basis van de onderzoeksbevindingen door de afdeling Handhaving, bijvoorbeeld de gegevens van Marktplaats en eisers stellingen ter zake.
8.3.
Bij brief van 29 augustus 2024 heeft het college aangegeven nader onderzoek te zullen verrichten naar het recht op bijstand van eiser. Daarbij is tevens aangegeven dat het bestreden besluit wordt ingetrokken en er een nieuwe beslissing op bezwaar zal worden genomen. Uit de brief van 23 oktober 2024 volgt echter dat het college een aanvullende motivering in de vorm van een verweerschrift (met bijlagen) heeft ingestuurd, er is geen nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank maakt hieruit op dat het bestreden besluit niet is ingetrokken en dat deze mededeling in de brief van 29 augustus 2024 een kennelijke verschrijving is. In zijn nadere reactie in zijn e-mailbericht van 10 december 2024 maakt eiser tegen deze gang van zaken geen bezwaar: hij stelt immers niet dat het bestreden besluit zou zijn ingetrokken en dat er ten onrechte geen nieuwe beslissing op bezwaar is genomen.
8.4.
In zijn verweerschrift van 22 oktober 2024 (de aanvullende motivering) heeft het college zijn standpunt, dat het recht op bijstand niet, ook niet schattenderwijs, is vast te stellen herhaald. Daartoe heeft het college overwogen dat rapporteur op 1 oktober 2024 een nader gesprek heeft gevoerd met eiser. Daarnaast is vastgesteld dat in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 5 februari 2023 diverse bijschrijvingen hebben plaatsgevonden die te linken zijn aan verkopen op Marktplaats. Eiser heeft verklaard dat hij daarnaast ook contante betalingen ontvangen heeft van verkopen via Marktplaats, maar dat hij van deze ontvangsten geen bewijsstukken heeft. Ook kon eiser niet van alle betalingen, waarvan hij bewijsstukken verstrekte, verklaren op welke wijze hij deze bedragen heeft ontvangen. Het college wijst verder op eisers verklaring dat hij ook fietsen koopt die hij contant betaalt. Daarvoor zou hij geld lenen. Omdat eiser over deze bedragen kan beschikken, zijn dat inkomsten die betrokken moeten worden bij de vaststelling van (de hoogte van) eisers recht op bijstand. Eiser heeft echter geen bewijsstukken waaruit de hoogte van deze bedragen blijkt. Tot slot stelt het college dat in het overzicht van Marktplaats niet bij elke advertentie is vermeld wat de vraagprijs is geweest. Bovendien bleek uit de bankafschriften dat voor advertenties meerdere betalingen werden ontvangen. Eiser kon echter geen verklaring geven op de vraag wat de vraag- of verkoopprijs was geweest, tot hoeveel verkopen de advertenties hadden geleid, op welke wijze de betaling van de verkoopprijs door hem is ontvangen en wat hij met de producten heeft gedaan die niet werden verkocht.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college, zoals eiser in beroep terecht stelt, toch voldoende aanknopingspunten heeft gehad om het recht op bijstand van eiser, in ieder geval voor een deel van de perioden in geding, schattenderwijs vast te stellen en volgt het standpunt van het college, zoals verwoord in punt 8.4., dus niet. Voorop staat dat het college de beschikking heeft over de advertenties die eiser op Marktplaats heeft geplaatst (154 stuks). Ook is te zien wanneer deze zijn geplaatst. De rechtbank begrijpt dat bij deze advertenties verkoopprijzen of vraagprijzen zijn vermeld. Waar dat zo is kan het college aannemen dat eiser deze bedragen heeft ontvangen. Het college stelt echter – onweersproken – dat bij bepaalde advertenties geen bedragen zijn vermeld. Gelet op het toetsingskader zoals verwoord in punt 8.1. en dan met name de laatste zin, kan het college worden gevolgd dat voor die advertenties niet duidelijk is geworden hoeveel eiser daarmee schattenderwijs heeft verdiend, zodat het recht op bijstand in die maand [3] niet kan worden vastgesteld. Voor het overige heeft het college de beschikking over de bankafschriften van eiser over de periode van 28 augustus 2020 tot en met 9 februari 2023 (minus de maand augustus 2021) waaruit – eveneens onbetwist – betalingen volgen die te relateren zijn aan eisers handel op Marktplaats. Waar er betalingen zijn die anderszins een onduidelijke herkomst hebben, waar eiser ook geen deugdelijke verklaring over kan geven, kunnen die ook worden betrokken bij het vaststellen van het recht op bijstand per betreffende maand. Het feit dat eiser tijdens het gesprek van 1 oktober 2024 niet van alle betalingen, waarvan hij bewijsstukken verstrekte, kon verklaren op welke wijze hij deze bedragen heeft ontvangen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van belang bij het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand. Er kan immers vanuit gegaan worden dat eiser deze bedragen heeft ontvangen. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de omstandigheid dat uit de bankafschriften bleek dat eiser voor bepaalde advertenties meerdere betalingen heeft ontvangen. Deze betalingen kunnen dan allemaal worden betrokken bij het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand. Het ontgaat de rechtbank dan wat de relevantie is van de stelling van het college dat eiser in dit verband geen verklaring kon geven op de vraag wat de vraag- of verkoopprijs was geweest, tot hoeveel verkopen de advertenties hadden geleid, op welke wijze de betaling van de verkoopprijs door hem is ontvangen en wat hij met de producten heeft gedaan die niet werden verkocht. De rechtbank wijst nogmaals op het feit dat elke onduidelijkheid in deze - wegens schending van de inlichtingenverplichting - voor rekening van eiser komt.
8.5.1.
De rechtbank kan het college ook niet volgen in zijn standpunt dat eiser heeft verklaard dat hij ook fietsen koopt die hij contant betaalt, waarvoor hij geld zou lenen. Omdat eiser over deze bedragen kan beschikken, zijn dat inkomsten die betrokken moeten worden bij de vaststelling van (de hoogte van) eisers recht op bijstand. Eiser heeft echter geen bewijsstukken waaruit de hoogte van deze bedragen blijkt, aldus het college. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand is voldaan in beginsel op het college rust. De rechtbank is van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de fietsen heeft gekocht met geld dat hij heeft ontvangen
naastzijn bijstand en
naastde – uit het overzicht van Marktplaats en zijn bankafschriften naar voren gekomen – inkomsten uit de handel op Marktplaats of inkomsten waarvoor geen duidelijke herkomst is gebleken, welke het college – zoals hiervoor is overwogen – maandelijks kan betrekken bij (
lees: corrigeren op) zijn bijstand. Dat eiser geld zou lenen bij derden, wat, indien dat ter vrije besteding van eiser zou hebben gestaan, als inkomsten zouden moeten worden aangemerkt, is behoudens een summiere opmerking van eiser tijdens het gesprek op 1 oktober 2024 verder ook niet uitgevraagd en ondubbelzinnig gebleken.

Conclusie en gevolg

9. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat het college niet in staat was om in ieder geval voor een deel van de in geding zijnde perioden per kalendermaand een goede en betrouwbare reconstructie te maken van de inkomsten van eiser uit de Marktplaatsactiviteiten, waarbij ervan wordt uitgegaan dat elke onduidelijkheid in deze, wegens schending van de inlichtingenverplichting, voor rekening van eiser komt, en dat deze inkomsten dus, in ieder geval voor een deel van de perioden in geding, schattenderwijs hadden kunnen worden vastgesteld. Daar waar die aanknopingspunten voor andere delen van de perioden in geding niet bestaan, omdat bij de advertenties geen vraagprijs is vermeld en anderszins door eiser geen concrete aanknopingspunten zijn aangedragen, kan het college volstaan met vast te stellen dat het recht op bijstand in die maand niet is vast te stellen. Hieruit volgt dat de intrekking van het recht op bijstand [4] en de terugvordering [5] van de gemaakte kosten van bijstand over de gehele periode van 28 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en van 1 september 2021 tot en met 9 februari 2023 geen stand kan houden. Dit betekent dat aan het bestreden besluit in zoverre een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten en kan de rechtbank evenmin zelf in de zaak voorzien omdat daarvoor te weinig gegevens beschikbaar zijn. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college opnieuw bezien of het recht op bijstand van eiser per kalendermaand in de in geding zijnde perioden schattenderwijs kan worden vastgesteld aan de hand van de aanwijzingen die de rechtbank heeft gegeven in de punten 8.5. en 8.5.1. Aan de hand daarvan kan het college het terug te vorderen bedrag aan kosten van bijstand vaststellen. De rechtbank verzoekt het college daarbij (opnieuw) in te gaan op eisers beroep op dringende redenen en op zijn beroepsgrond dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank zal daarom op deze beroepsgronden nu nog geen beslissing nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op
zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak.
9.1.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen
vier wekente reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [6]
9.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen
twee wekende rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen
zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
1. (…)
2. (…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
3.Vergelijk artikel 45, eerste lid, van de Pw waaruit – kort gezegd – volgt dat het recht op bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld.
4.Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
5.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
6.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).