ECLI:NL:RBGEL:2025:1713

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
11357992
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door werknemer voor smokkelwaar in vrachtwagen

In deze zaak vordert de vennootschap onder firma [eiser] schadevergoeding van [gedaagde], een werknemer die op 2 augustus 2023 in dienst trad als chauffeur. Op 10 juni 2024 werd [gedaagde] betrapt door de Engelse douane met 150 kilogram tabak in de vrachtwagen, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet. [eiser] stelt dat [gedaagde] bewust roekeloos heeft gehandeld door smokkelwaar mee te nemen, waardoor de lading bloemen niet tijdig kon worden afgeleverd en schade is ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade op basis van artikel 7:661 BW, omdat hij opzettelijk roekeloos heeft gehandeld. De vordering van [eiser] tot schadevergoeding van € 24.732,87 wordt toegewezen, evenals een gefixeerde schadevergoeding van € 2.489,39 en verkeersboetes van € 1.132,70. Daarnaast wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 en proceskosten van € 2.743,54. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en [gedaagde] moet de bedragen met wettelijke rente betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11357992 \ CV EXPL 24-2916
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. van der Chijs,
tegen
[gedaagde],
wonend op een geheim adres in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. Schippers, toegevoegd onder nr. 3MO5650.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 november 2024
- de op 21 januari 2025 door mr. Schippers toegezonden productie
- de op 23 januari 2025 door mr. Van der Chijs toegezonden productie
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025; mr. van der Chijs heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en van hetgeen verder is besproken, zijn door de griffier aantekeningen gemaakt
- de op 7 februari 2025 door mr. Van der Chijs toegezonden productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 2 augustus 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij [eiser] in dienst getreden als chauffeur.
2.2.
Partijen hebben op 2 augustus 2023 een addendum bij de arbeidsovereenkomst getekend waarin, voor zover hier van belang, is bepaald:

In aanmerking nemende dat:
(…)
- werkgever vervolgens een aanscherping van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst ‘verbod onrechtmatige handelingen’ wil vastleggen;
- partijen het wenselijk vinden om deze nadere afspraak schriftelijk vast te leggen in dit addendum.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Werknemer zal zich onthouden van het plegen van onrechtmatige handelingen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Werkgever, waaronder in ieder geval wordt begrepen het betrokken zijn, zowel direct als indirect, bij smokkelactiviteiten in de breedste zin van het woord (voorbeelden smokkelwaar: sigaretten (…).
4, Werknemer heeft de plicht om bedrijfseigendommen van de werkgever te allen tijde met de vereiste
zorgvuldigheid te behandelen. Het meenemen van smokkelwaar kan inhouden dat de vrachtauto in beslag wordt genomen. De inhoud van de vrachtwagen is bederfelijke waar en derhalve kan die inhoud als verloren beschouwd worden indien de vrachtwagen aan de kant wordt gezet. De claims die hieruit voortvloeien van opdrachtgevers vallen ook onder de schade die verhaald wordt bij de werknemer.
(…)
6. Overtreding van de bepalingen van dit artikel tijdens het dienstverband wordt door partijen reeds thans aangemerkt als een dringende reden voor ontslag op staande voet.”
2.3.
Op 9 juni 2024 heeft [gedaagde] met een vrachtwagen van [eiser] een lading bloemen opgehaald in [plaats] . De bloemen waren afkomstig van [bedrijf] .
2.4.
Op 10 juni 2024 is [gedaagde] met de lading bloemen naar Calais gereden. Daar heeft de Engelse douane in de door [gedaagde] vervoerde bloemendozen 150 kilogram tabak (3.000 pakjes) aangetroffen. Om die reden is [gedaagde] de toegang tot Engeland ontzegd.
2.5.
Op 11 juni 2024 om 06.02 uur hebben de heer [naam 1] en [gedaagde] telefonisch contact met elkaar gehad. [eiser] heeft [gedaagde] op staande voet ontslagen. De heer [naam 1] heeft [gedaagde] de instructie gegeven om de vrachtwagen terug naar [vestigingsplaats] te rijden.
2.6.
Het ontslag is per brief van 11 juni 2024 aan [gedaagde] bevestigd.
2.7.
Op 11 november 2024 heeft de heer [naam 2] schriftelijk verklaard:

Ik (…) eigenaar van [bedrijf] . (…) leg hierbij de volgende verklaring af.
Op dinsdag 11-06-2024 kwam (…) [gedaagde] (…) ons bedrijf informeren over een incident tijdens een transport naar Engeland.
(…) [gedaagde] gaf aan dat hij tijdens een rit een grote hoeveelheid sigaretten bij zich had.
(…)
(…) [gedaagde] , die toen op die rit is aangehouden gaf ons aan dat de sigaretten/shag van hem waren en dat hij zich al enige tijd dergelijke transporten op deze manier uitvoerde. Hij verklaarde verder dat hij spijt had van zijn handelen en dat hij zich niet volledig had gerealiseerd wat de consequenties hiervan zouden kunnen zijn, zowel voor ons bedrijf als voor onze klant.
Dit gesprek vond plaats in [plaats] op 11-06-2024. Ik bevestig dat bovenstaande verklaring naar waarheid is opgesteld en dat de inhoud ervan overeenkomt met wat (…) [gedaagde] op genoemde datum heeft verklaard.
2.8.
Op 21 januari 2025 hebben de heer [naam 1] en mevrouw [Naam 3] schriftelijk verklaard:

In de nacht van 10 juni naar 11 juni werden wij gebeld (…) waar de bloemen bleven. (…)
Na veel bellen kwamen we erachter dat dat er te veel sigaretten / shag meegenomen was.
[naam 4] heeft [naam 5] pas na uren bellen 1x te pakken gekregen en hij vertelde hem dat hij te veel shag meegenomen had en daarom Engeland niet meer in mocht.
Daarna hebben wij hem niet meer te pakken gekregen, niet meer gezien en nooit meer wat van hem vernomen.
Hij heeft het niet gehad over een chauffeur die de rit voor hem zou doen.
Aldus naar waarheid opgeschreven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
I. om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 23.380,13 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. om aan [eiser] de buitengerechtelijke kosten van € 875,00 te vergoeden;
III. in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft in de uitvoering van zijn werkzaamheden schade toegebracht aan [eiser] door een zodanige hoeveelheid shag bij zich te hebben dat hem de toegang tot Engeland is ontzegd. [gedaagde] heeft daardoor zijn lading bloemen niet tijdig kunnen lossen, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden. Omdat sprake is van bewust roekeloos handelen is [gedaagde] op grond van de artikelen 7:661 BW en 6:162 BW aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. Die schade bedraagt € 24.732,87. Daarnaast is [gedaagde] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een gefixeerde schadevergoeding van € 2.489,39 bruto aan [eiser] verschuldigd. Ten slotte is [gedaagde] gehouden een bedrag van € 1.132,70 aan [eiser] te betalen in verband met verkeersboetes voor overtredingen die [gedaagde] tijdens zijn dienstverband heeft begaan. [eiser] heeft een bedrag van € 4.969,83 op de eindafrekening in mindering gebracht, zodat aan hoofdsom nog een bedrag van € 23.380,13 openstaat. Op grond van artikel 6:119 BW is [gedaagde] over dit bedrag wettelijke rente verschuldigd geworden. De vordering moest ter incasso uit handen gegeven worden. De kosten daarvan dienen als vermogensschade door [gedaagde] te worden vergoed tot een bedrag van € 875,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
schadevergoeding op grond van artikel 7:661 BW
4.1.
[eiser] vordert in de eerste plaats een schadevergoeding van € 24.732,87.
Deze schadevergoeding zal worden toegewezen. De kantonrechter leg dit oordeel hierna uit.
4.2.
De vordering tot schadevergoeding wordt beoordeeld aan de hand van artikel 7:661 BW. Daarin staat in de kern dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever alleen aansprakelijk is als de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
4.3.
[eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] bewust roekeloos heeft gehandeld door 150 kilogram shag mee te nemen in de vrachtwagen, dat hem daardoor de toegang tot Engeland is ontzegd, als gevolg waarvan de lading de klanten van [eiser] niet heeft kunnen bereiken en er schade is geleden. [gedaagde] betwist dat hij bewust roekeloos heeft gehandeld en voert daartoe aan dat hij geen shag in de vrachtwagen heeft gestopt en er evenmin van op de hoogte was.
4.3.1.
Op [eiser] rust de stelplicht en, bij voldoende betwisting door [gedaagde] , ook de bewijslast van haar stelling dat de schade een gevolg is van bewuste roekeloosheid van [gedaagde] . [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] de shag heeft gesmokkeld en wist dat dat niet mocht. Dit stoelt [eiser] op de grote hoeveelheid aangetroffen shag (3.000 pakjes) en op het gegeven dat [gedaagde] na afloop heeft toegegeven dat de shag van hem was. Dit wordt weliswaar door [gedaagde] ontkend, maar [eiser] heeft daar een (nadere) onderbouwing tegenover gesteld. [eiser] heeft in dit verband naar voren gebracht dat de heer [naam 1] [gedaagde] in de ochtend van 11 juni 2024 meerdere keren geprobeerd heeft te bellen. Om 06.02 uur heeft [gedaagde] opgenomen en tijdens dat gesprek heeft [gedaagde] toegegeven dat de shag van hem was. Uit de tijdens de mondelinge behandeling door de heer [naam 1] getoonde telefoongeschiedenis blijkt inderdaad dat de heer [naam 1] op 11 juni 2024 minstens twee keer geprobeerd heeft [gedaagde] telefonisch te bereiken en dat [gedaagde] om 06.02 uur zijn telefoon heeft opgenomen. Ter onderbouwing van de inhoud van het telefoongesprek is een verklaring van de heer en mevrouw [naam 1] overgelegd. Zij verklaren dat [gedaagde] telefonisch heeft toegegeven dat hij de shag heeft meegenomen in zijn vrachtwagen. Daarnaast is een verklaring van [naam 2] in het geding gebracht. Die verklaring biedt steun aan de verklaring van de heer en mevrouw [naam 1] . [naam 2] verklaart dat ook tegenover hem door [gedaagde] is toegegeven dat de shag van hem was. Bovendien is door [eiser] toegelicht en onderbouwd dat [naam 2] geen partijgetuige is en evenmin op een andere manier belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Het was vervolgens aan [gedaagde] om concreet en gemotiveerd op deze onderbouwde stellingen te reageren, maar dat heeft hij niet gedaan. Tegenover het onderbouwde betoog van [eiser] kon [gedaagde] niet volstaan met een ontkenning. Daar komt nog bij dat [gedaagde] niet goed heeft kunnen verklaren waarom hij, als hij echt niets van de shag zou hebben geweten, niet onmiddellijk en uit eigen beweging telefonisch contact zocht met [eiser] op het moment dat de douane de shag vond. Ook heeft [gedaagde] niet geprotesteerd tegen de eindafrekening van 16 augustus 2024, waarbij een deel van de schade is verrekend, terwijl dat bij onschuld wel voor de hand had gelegen.
De conclusie is dan ook dat [eiser] voldoende onderbouwd heeft gesteld, en [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat sprake is van bewuste roekeloosheid, zodat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden.
4.4.
De door [eiser] opgevoerde schadeposten en de hoogte van de gevorderde bedragen zijn door [gedaagde] niet weersproken. Wel heeft hij een beroep gedaan op de schadebeperkingsplicht van [eiser] . Volgens [gedaagde] had [eiser] ervoor moeten zorgen dat de vrachtwagen alsnog, door een andere chauffeur, naar Engeland kon worden gebracht. Dit beroep slaagt niet. Als niet weersproken staat vast dat er geen collega-chauffeurs beschikbaar waren om de rit van [gedaagde] over te nemen. Anders dan [gedaagde] meent, kon niet van [eiser] verlangd worden dat zij haar vrachtwagen door een (haar onbekende) vriend van [gedaagde] naar Engeland zou laten rijden. De gevorderde schadevergoeding van in totaal € 24.732,87 is dus toewijsbaar.
gefixeerde schadevergoeding
4.5.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat hij op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een vergoeding van € 2.489,39 bruto aan [eiser] verschuldigd is.
verkeersboetes
4.6.
De verkeersboetes waarvan [eiser] vergoeding vraagt, hebben allemaal betrekking op overtredingen die in de periode tot en met 11 juni 2024 en dus tijdens het dienstverband van [gedaagde] zijn begaan. [gedaagde] heeft niet weersproken dat die verkeersboetes ter hoogte van in totaal € 1.132,70 voor zijn rekening komen.
conclusie
4.7.
De conclusie is dat [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is:
- aan schadevergoeding op grond van artikel 7:661 BW € 24.732,87
- aan gefixeerde schadevergoeding € 2.489,39 bruto
- aan verkeersboetes
€ 1.132,70
Totaal: € 28.354,96
[eiser] heeft daarvan al een bedrag van € 4.969,83 verrekend met de eindafrekening, maar heeft daarbij ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen bruto en netto bedragen. Daarom zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de volgende bedragen:
- een bedrag van (€ 24.732,87 + € 1.132,70 - € 4.969,83 =) € 20.895,74
- het netto equivalent van bruto € 2.489,39.
wettelijke rente
4.8.
De gevorderde wettelijke rente zal, bij gebreke van een eerdere, concreet gestelde ingangsdatum, worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
buitengerechtelijke kosten
4.9.
[eiser] vordert ten slotte vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Als niet weersproken staat vast dat incassohandelingen zijn verricht, zodat [gedaagde] gehouden is daarvoor een vergoeding te betalen. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (genoemde) Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. Het bedrag van € 875,00 is dan ook toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.743,54

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 20.895,74,
- het netto equivalent van bruto € 2.489,39,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen, met ingang van 7 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.743,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
(mk)