ECLI:NL:RBGEL:2025:1735

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
720105-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf verdachten voor diefstal van bankpassen van kwetsbare ouderen

Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf verdachten die betrokken waren bij het misleiden en bestelen van kwetsbare oudere slachtoffers. De verdachten werden beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, waarbij zij via datingsites contact zochten met oudere mannen om hen te misleiden en hun bankpassen en pincodes te bemachtigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan meerdere diefstallen, waarbij zij samenwerkten om de slachtoffers te bedriegen en geld van hun rekeningen te stelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachten zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720105-19
Datum uitspraak : 28 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsman: mr. A.H.J. Strak, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(zaaksdossier 7)
zij op of omstreeks 21 januari 2018 te De Rijp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 1] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en
(zaaksdossier 8)
zij op of omstreeks 20 januari 2018 te Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en
(zaaksdossier 11)
zij op of omstreeks 15 november 2017 te Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 3] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en
(zaaksdossier 16)
zij op of omstreeks 3 december 2017 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 4] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van verdachte, afgelegd op 23 mei 2018 moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat de Salduz-normen niet in acht zijn genomen.
In het proces-verbaal van voorgeleiding op pagina 666 staat vermeld dat verdachte verdacht werd van overtreding van artikel 311/1/4 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd in Breda. Ter zake van deze verdenking is aan haar consultatie- en verhoorbijstand aangeboden, waar zij geen gebruik van wilde maken. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 668 blijkt dat na de voorgeleiding door de hulpofficier van justitie een proces-verbaal is opgemaakt met daarin onjuiste artikelnummers, pleegdata en pleegtijdstippen. In het laatstgenoemde proces-verbaal van bevindingen staan de juiste gegevens vermeld. Hieruit blijkt niet dat aan verdachte ook consultatie- of verhoorbijstand is aangeboden met betrekking tot deze aanvullende feiten. Tijdens het verhoor van verdachte op 23 mei 2018 is aan verdachte wel consultatiebijstand, maar geen verhoorbijstand aangeboden. Daarnaast roept de opmaak van het proces-verbaal van dit verhoor vraagtekens op betreffende de naleving van de Salduz-normen.
Aangezien de verklaring van verdachte van 23 mei 2018 van het bewijs moet worden uitgesloten, moet dit ertoe leiden dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan haar onder zaaksdossiers 7,8, 11 en 16 ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet aan verdachte kan worden toegeschreven. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een proces-verbaal van verhoor van 3 mei 2018 in Breda, welk proces-verbaal geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier in onderhavige zaak. In dat verhoor is aan verdachte gevraagd wat zij kan verklaren over de telefoon die zij in gebruik had, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer 2] , waarop verdachte heeft aangegeven dat het heel goed mogelijk was dat zij dat nummer in gebruik had.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsuitsluiting?
Ten aanzien van de verzochte bewijsuitsluiting merkt de rechtbank allereerst op dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 668 slechts volgt dat na de voorgeleiding een fout in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de hulpofficier is geconstateerd. Daaruit blijkt niet dat aan verdachte niet is medegedeeld dat zij van meer zaken verdacht werd, dan enkel de zaak in Breda.
Belangrijker is echter dat aan verdachte voorafgaand aan het verhoor op 23 mei 2018 is medegedeeld dat zij kosteloos recht had op verhoorbijstand. Aan haar is medegedeeld dat zij afstand kon doen van dit recht, welke nadelige gevolgen dit voor haar kon hebben en dat zij op elk moment op deze beslissing kon terugkomen. Vervolgens heeft zij verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op verhoorbijstand, omdat zij dit niet nodig vond. De verdachte is ook in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact op te nemen met een zelf te betalen advocaat. Bij aanvang van het verhoor is haar nogmaals gezegd dat zij het recht had om zich te laten bijstaan door een advocaat voorafgaand en tijdens het verhoor, waarop verdachte heeft verklaard: “Ik hoef geen advocaat bij het verhoor”.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat aan verdachte voorafgaand aan haar verhoor op 23 mei 2018 op een juiste wijze is gewezen op haar rechten en dat haar verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
Telefoonnummer [nummer 1]De rechtbank wijst het argument van de hand dat het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] niet aan verdachte kan worden toegewezen. De rechtbank merkt op dat het in dit geval zeer wel zo kan zijn dat er in het proces-verbaal van 3 mei 2018 door verbalisanten een typefout is gemaakt. Echter, daargelaten de vraag of het wel of geen typefout betreft, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat zij een bepaald nummer in gebruik heeft ( [nummer 2] ) bepaald niet de mogelijkheid uitsluit dat zij ook een ander nummer in gebruik heeft ( [nummer 1] ). Daarnaast blijkt uit het dossier van voldoende bewijs dat het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] het nummer van verdachte is geweest.
Zaaksdossier 7 - De Rijp
Op 23 januari 2018 heeft de heer [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 21 januari 2018 via [datingsite 1] in contact was gekomen met een dame genaamd [naam 1] , met wie aangever ook heeft afgesproken. [naam 1] had aangegeven dat zij samen met haar vriendin [naam 2] zou komen. Op 21 januari 2018 omstreeks 18:00 uur kwamen [naam 1] en [naam 2] bij de woning van aangever. [naam 1] en [naam 2] wilden graag de woning van aangever zien, waarop aangever hen een rondleiding heeft gegeven. Omstreeks 18:45 uur vroeg [naam 2] aan aangever of zij via zijn pc MB’s mocht uploaden voor haar telefoon. [naam 2] gaf aangever daarvoor vijf euro. Aangever heeft betaald via iDeal, middels zijn random reader van de Rabobank, waarbij hij zijn pincode moest invoeren. Omstreeks 19:00 uur gaven [naam 2] en [naam 1] aan dat ze even naar de auto moesten, ze zijn daarna niet meer teruggekomen. Omdat aangever een onderbuikgevoel kreeg, pakte hij zijn portemonnee zodat hij online zijn rekeningoverzicht kon bekijken. Zijn random reader gaf bij het invoeren aan dat zijn pincode onjuist was. Aangever kwam er toen achter dat hij de pinpas van zijn overleden vrouw uit zijn portemonnee had gehaald en in zijn random reader had gedaan. Deze pinpas zat eerder niet in zijn portemonnee, maar deze lag in de drankkast in de woonkamer. Aangever wist toen dat er een wisseltruc had plaatsgevonden en dat zijn bankpas was weggenomen. Tevens constateerde aangever dat zijn Mastercard weg was uit zijn portemonnee. Na contact met de Rabobank bleek dat met zijn bankpas 2.000 euro was opgenomen en met zijn Mastercard 750 euro. De limiet van zijn rekening was verhoogd naar 2.000 euro. [2]
[medeverdachte 1] heeft in haar verhoor verklaard dat zij op de avond van 21 januari 2018 met [verdachte] was. [medeverdachte 1] weet niet meer wie het geld heeft opgenomen met de bankpas van aangever, maar zij weet wel dat [verdachte] en zij samen het geld hebben verdeeld. [3]
Verdachte heeft tijdens haar verhoor op 23 mei 2018 verklaard dat zij daar met zijn vieren zijn geweest. Een jongen en [naam 3] waren daarbij. Zij heeft de portemonnee gepakt en aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] heeft de pasjes omgewisseld terwijl verdachte de man afleidde. Het geld is verdeeld. [4]
Conclusie zaaksdossier 7:
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met drie anderen, waaronder medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangever is gegaan. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn samen in de woning geweest en zij hebben daar de pinpas van aangever omgewisseld voor een andere pas, terwijl verdachte aangever afleidde. Hierna is het bestedingslimiet van de rekening van aangever opgehoogd en vervolgens is met de pas van aangever geld van zijn rekeningen gehaald. Het geld is hierna verdeeld.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er een duidelijke rolverdeling was, waarbij [medeverdachte 1] en verdachte vervoerd werden naar de woning van aangever, verdachte binnen de portemonnee van aangever pakte en hem afleidde, zodat [medeverdachte 1] de pas kon wisselen. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de bankpassen van aangever, zoals dit ten laste is gelegd onder zaaksdossier 7.
Zaaksdossier 8 – Roermond 2
Op 23 januari 2018 heeft de heer [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 20 januari 2018 contact had met een dame genaamd [naam 4] via datingssite ‘ [datingsite 2] ’. Omdat aangever haar te jong vond, stelde [naam 4] voor om een date te hebben met een vriendin van haar die geen profiel had op de datingssite. Deze vriendin heette [naam 5] . Hierop hebben zij telefoonnummers uitgewisseld. Het nummer van [naam 5] was: [telefoonnummer 1] en het nummer van [naam 4] : [telefoonnummer 3] . Op 20 januari 2018 hadden ze afgesproken bij de Action in Roermond om 14:00 uur. Er kwamen twee dames naar aangever toe die zich voorstelden als [naam 5] en [naam 4] . Hierop zijn zij gezamenlijk ergens wat gaan drinken. [naam 5] stelde op enig moment voor om naar het toilet te gaan om wat te knuffelen. Aangever heeft hierop aangegeven dat hij dit niet ging doen. Omstreeks 14:53 uur heeft aangever de rekening betaald middels een pintransactie. Bij de auto heeft aangever ook met zijn pinpas betaald en hij heeft zijn pas vervolgens teruggedaan in zijn portemonnee en de portemonnee in de kontzak van zijn broek gestopt. Ze hebben daarna afscheid genomen van elkaar, waarna [naam 5] en aangever in zijn auto zijn gestapt omdat ze nog naar zijn woning zouden gaan. Ze hebben vervolgens nog even in de auto gezeten. Na 30-45 minuten belde [naam 5] met iemand aan de telefoon en vertelde ze dat ze haar huissleutels was vergeten. [naam 5] zei dat ze naar [naam 4] zou lopen om haar huissleutels op te halen, maar ze is niet meer teruggekomen. Op 22 januari 2018 werd aangever gebeld door de Rabobank, waarbij de medewerker vroeg of aangever 2.000 euro had gepind in Roermond en of aangever zijn pinpas nog had. Aangever kwam er toen achter dat zijn pinpas weg was. [5]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij samen met verdachte had afgesproken met aangever om zijn bankpas te stelen. [6]
Verdachte heeft in haar verhoor verklaard dat zij samen met [medeverdachte 1] bij de afspraak met aangever in Roermond is geweest om geld af te pakken van aangever. Verdachte heeft de pinpas van aangever gepakt en [medeverdachte 1] had op de parkeerplaats de pincode van aangever afgekeken toen hij zijn auto ging parkeren. [medeverdachte 1] heeft ook het geld gepind. Verder waren er twee Turkse jongens betrokken bij deze afspraak, één jongen heette [naam 3] . Ze zijn met z’n vieren in de auto van [naam 3] naar Roermond gereden. De Turkse jongens hebben samen 200 tot 400 euro gekregen. Zelf heeft verdachte 800 of 900 euro ontvangen. [7]
Conclusie zaaksdossier 8
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met drie anderen naar de afspraak met aangever in Roermond is gegaan. Daar heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de pincode van aangever afgekeken, zijn pas gestolen en met die pas geld van de rekening van aangever gehaald. Het weggenomen geld is hierna over verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de vierde man verdeeld. De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder zaaksdossier 16 ten laste gelegde.
zaaksdossier 11 - Roermond 1
Op 18 november 2017 heeft de heer [slachtoffer 3] aangifte gedaan. Aangever heeft verklaard dat hij op 15 november 2017 rond 21:32 uur in de stationshal van het station Roermond een OV-chipkaart had gekocht en deze gelijk heeft opgewaardeerd om 21:33 uur. Aangever heeft vervolgen zijn bankpas en OV-chipkaart in de rechterbinnenzak van zijn colbert gedaan. Vervolgens is aangever naar Delft gereisd. Toen aangever op 16 november omstreeks 00:01 uur aankwam, merkte hij dat hij zijn OV-chipkaart niet kon vinden. Aangever is met een taxi naar zijn slaapadres gereden. Die taxirit heeft hij contant heeft betaald. Later merkte aangever dat hij niet alleen zijn OV-chipkaart kwijt was, maar ook zijn bankpas. Van de ABN-AMRO bank heeft aangever gehoord dat er op 15 november 2017 omstreeks 23:52 uur en 16 november 2017 omstreeks 00:02 uur transacties zijn geweest met zijn bankpas in Maasbracht, waarbij beide keren 500 euro is opgenomen. Ook was om 22:31 uur 5000 euro overgeboekt van de spaarrekening van aangever naar zijn betaalrekening. [8]
Op 14 maart 2018 heeft aangever verklaard dat hij had afgesproken in een café met een dame die hij via een seksdatingssite had leren kennen. Er kwamen uiteindelijk twee dames naar het café. Dit was rond 20:00 uur. Nadat aangever met hen in het café heeft gezeten is hij naar het station gegaan om zijn OV-chipkaart op te waarderen. De dames zijn toen met aangever meegelopen. Aangever heeft verklaard dat hij ten tijde van zijn aangifte op 18 november 2017 zich niet gerealiseerd had dat de ontmoeting met de dames gerelateerd was aan het wegnemen van zijn pinpas. [9]
[medeverdachte 1] heeft in haar verhoor verklaard dat zij samen met verdachte en [naam 6] was toen zij hadden afgesproken in het café met aangever. Zij hadden afgesproken om het pasje van aangever te stelen. [naam 6] was meegegaan, zodat zij het geld wat zij wegnamen gelijk mee kon nemen. Verdachte heeft het pasje gepakt door zakkenrollen. Toen aangever kaartjes haalde hebben zij de pincode afgekeken. [10]
Verdachte heeft in haar verhoor verklaard dat zij op 18 november 2017 was opgehaald in Brussel door [naam 6] en dat zij vervolgens naar Roermond zijn gereden. [medeverdachte 1] zat al in de auto bij [naam 6] . [medeverdachte 1] en [naam 6] waren in de auto aan het bellen en aan het chatten met aangever. In eerste instantie was het de bedoeling dat [naam 6] en [medeverdachte 1] naar de afspraak zou zouden gaan, maar uiteindelijk kwam het erop neer dat verdachte en [medeverdachte 1] naar de man zouden gaan en dat [naam 6] op een bakje (de rechtbank begrijpt: bankje) zou toekijken. Verdachte heeft de bankpas van aangever weggenomen, dit was op het station waar aangever met de trein moest. [medeverdachte 1] nam heel innig afscheid van de man, verdachte zei toen dat het genoeg was en haalde hen uit elkaar. Op dat moment zag verdachte kans om de bankpas van aangever weg te nemen. [medeverdachte 1] had de pincode al afgekeken toen aangever een treinkaartje kocht en betaalde met zijn bankpas. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn naar Maasbracht gereden om het geld te pinnen. [11]
Conclusie zaaksdossier 11:
De rechtbank stelt op basis van voorgaande bewijsmiddelen vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 6] een afspraak hebben gemaakt met aangever in Roermond. Vervolgens zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 6] samen met de auto naar Roermond gereden en zijn [medeverdachte 1] en verdachte degene geweest die naar de afspraak met aangever zijn gegaan. [medeverdachte 1] heeft de pincode van aangever afgekeken op het moment dat aangever een betaling verrichte en verdachte heeft op een later moment de pinpas van aangever weggenomen, waarmee uiteindelijk geld van de rekening van aangever is gehaald. De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder zaaksdossier 11 ten laste gelegde.
zaaksdossier 16 – Helmond 2
Op 5 december 2017 heeft mevrouw [slachtoffer 4] aangifte gedaan. In haar verhoor heeft zij verklaard dat zij op 3 december 2017 samen met haar dochter omstreeks 16:50 uur bij de Etos in Helmond was. In de Etos heeft ze met haar pinpas betaald. Aangeefster heeft hierna haar portemonnee met daarin drie bankpassen van de ING, een creditcard van de ABN AMRO bank en diverse andere pasjes teruggedaan in haar schoudertas, welke afgesloten was met een drukknop. Omstreeks 18:30 uur was aangeefster in een restaurant, waar zij ontdekte dat haar portemonnee niet meer in haar tas zat. Omdat ze dacht dat deze nog thuis lag, heeft ze er verder geen aandacht aan geschonken. Op 4 december 2017 omstreeks 09:00 uur kwam aangeefster erachter dat haar portemonnee ook niet thuis lag. Via internetbankieren zag zij dat er op 3 december 2017 650 euro van haar rekening was gepind via een betaalautomaat aan de Ameidestraat in Helmond. Aangeefster vermoedt dat haar pincode is afgekeken toen zijn aan het pinnen was bij de Etos. Haar dochter vertelde haar dat er toen twee vrouwen vrij dicht achter haar stonden. [12]
[medeverdachte 1] heeft in haar verhoor verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Zij denkt dat zij met verdachte was die dag. Verdachte had de portemonnee van aangeefster weggenomen toen zij de winkel uitging. In de winkel hadden [medeverdachte 1] en verdachte samen de pincode afgekeken. Verdachte heeft vervolgens de portemonnee weggegooid. [medeverdachte 1] en verdachte hebben het geld verdeeld. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zou kunnen dat zij telefoonnummer [telefoonnummer 4] die dag in gebruik had. Nummer [telefoonnummer 5] is het nummer van verdachte. [13]
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoonnummers [telefoonnummer 4] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , en [telefoonnummer 5] , in gebruik bij verdachte, allebei rond het pleegtijdstip op dezelfde masten in Helmond bevonden. [medeverdachte 1] en verdachte hebben die dag ook veelvuldig contact met elkaar gehad. [14]
Conclusie zaaksdossier 16:
De rechtbank concludeert dat uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 3 december 2017 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de Etos in Helmond is geweest. Daar hebben verdachte en [medeverdachte 1] de pincode van aangeefster afgekeken toen zij aan het pinnen was. Vervolgens heeft verdachte de portemonnee van aangeefster, met daarin de pinpas gestolen. De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder zaaksdossier 16 ten laste gelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
(zaaksdossier 7)
zij op
of omstreeks21 januari 2018 te De Rijp tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 1]
in elk geval enig goed, dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
En
(zaaksdossier 8)
zij op
of omstreeks20 januari 2018 te Roermond tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 2] ,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
En
(zaaksdossier 11)
zij op
of omstreeks15 november 2017 te Roermond tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 3] ,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
En
(zaaksdossier 16)
zij op
of omstreeks3 december 2017 te Helmond tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een pinpas/bankpas ten name van [slachtoffer 4]
in elk geval enig goed, dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen niet aan de verdediging te wijten is. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Gelet op deze twee punten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen ruimte meer is voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen in een periode van ruim drie maanden in 2017 en 2018 schuldig gemaakt aan het misleiden en bestelen van de slachtoffers. Verdachte en haar mededaders benaderden hierbij specifiek oude mannen via datingsites, waarbij zij hen ervan wisten te overtuigen dat zij goede bedoelingen hadden. Vervolgens verschenen zij op de afspraken met een “vriendin”, met wie samengewerkt werd om pinpassen en pincodes te kunnen bemachtigen. Met deze pinpassen werd vervolgens geld van de rekening van de slachtoffers gehaald. Het is extra kwalijk dat verdachte doelbewust deze specifieke groep tot slachtoffer heeft gemaakt, gelet op hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Verdachte is op een geraffineerde wijze te werk gegaan en zij heeft met haar handelen veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg gebracht. Ook is het vertrouwen van de slachtoffers hiermee ernstig misbruikt en beschadigd.
Justitiële Documentatie
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 januari 2025 blijkt dat verdachte eerdere documentatie heeft op het gebied van vermogensdelicten. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is in januari 2018, zeven jaar geleden, aangehouden en in verzekering gesteld. De redelijke termijn van 2 jaren, waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg behoort te zijn afgerond, gelet op het recht op een tijdige behandeling van een strafzaak, dat in artikel 6 van het EVRM is gewaarborgd, is daarmee in ernstige mate overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte, acht de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dergelijke feiten passend en geboden. Echter, nu de redelijke termijn met ruim vijf jaren is overschreden, treft naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen enkel strafdoel meer.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank – gelet op het strafblad van verdachte – een voorwaardelijke straf als stok achter de deur noodzakelijk en legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, tevens een onvoorwaardelijke straf passend en geboden is en legt aan verdachte een taakstraf op van 180 uren. Dat verdachte momenteel niet in Nederland verblijft, maakt vorenstaande niet anders.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met onder zaaksdossier 7 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 750,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De benadeelde partij heeft in eerste instantie verklaard dat aan hem € 750,- is vergoed, later heeft de benadeelde partij aangegeven dat € 2.000,- aan hem was vergoed.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet door de stukken is geadstrueerd.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdediging heeft de vordering van [slachtoffer 1] betwist. De verdediging motiveert die betwisting door erop te wijzen dat de benadeelde tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot de inhoud van de vordering. Aan de politie heeft hij telefonisch medegedeeld dat aan hem € 750,00 is vergoed voor het geld dat met zijn creditcard was opgenomen, terwijl hij ten tijde van het indienen van de vordering aangeeft dat dit bedrag van de creditcard niet is vergoed.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewezenverklaring volgt dat er € 2.750,00 met gestolen passen van de benadeelde is opgenomen. Daarvan werd € 2.000,00 met zijn bankpas gepind en € 750,00 met zijn creditcard opgenomen. In een aanvullende telefonische verklaring aan de politie op 27 februari 2018 staat dat er € 750,00 aan [slachtoffer 1] is vergoed. Bij de vordering benadeelde partij zit een e-mail waarin [slachtoffer 1] op navraag van de behandelaar van slachtofferzorg aangeeft dat de bank hem een bedrag van € 2.000,00 heeft vergoed en dat het bedrag van € 750,00 nog open staat. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij met zijn latere e-mail kennelijk zijn eerdere mededeling aan de politie heeft hersteld. Dat betekent dat een bedrag van € 750,00 zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat van medeplegen sprake is geweest. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en haar medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover haar medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
Verdachte is vanaf de datum van de bewezenverklaarde feiten wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om in de zaak van ieder van de benadeelde partijen op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder zaaksdossier 7 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 750,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 750,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. R.P.W. van de Meerakker en mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2025.
Mr. R.P.W. van de Meerakker en mr. M. Hoedeman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20180619.1435 (ON4R018003 ALEX), gesloten op 1 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 918-919.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 368.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 678-679.
5.Proces-verbaal aangifte, p. 946-947.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 373.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 676-677.
8.Proces-verbaal aangifte, p. 1080-1081.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 1084=1085.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 370-371.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 679-680.
12.Proces-verbaal aangifte, p. 1277-1282.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 444-446.
14.Rapport telecomanalyse, p.266.