In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om hersteld te worden in het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2012. De moeder had eerder haar gezag verloren en de kinderrechter heeft in deze beschikking de procedure en de feiten uiteengezet. De moeder heeft in de afgelopen jaren aanzienlijke persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt, waaronder het succesvol afronden van haar behandeling en het verkrijgen van een stabiele woonsituatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2025 zijn de moeder, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI heeft geen schriftelijk verweer gevoerd, maar heeft twijfels geuit over het herstel van het gezag, terwijl de Raad positief staat tegenover het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het herstel van het gezag in het belang van het kind is, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder en de wens van het kind om bij zijn moeder te wonen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het gezag onmiddellijk hersteld wordt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De voogdij van de GI eindigt op het moment dat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.