ECLI:NL:RBGEL:2025:187

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/05/434299 / HZ ZA 24-121
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfdienstbaarheid en verjaring tussen buren

In deze zaak, die op 8 januari 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over een recht van erfdienstbaarheid. De eisers, eigenaren van een perceel sinds 1991, stellen dat zij recht hebben op een erfdienstbaarheid over een pad dat zich deels op hun perceel en deels op het perceel van de gedaagden bevindt. De gedaagden, die sinds 2021 eigenaar zijn van het aangrenzende perceel, betwisten het bestaan van deze erfdienstbaarheid en hebben plannen om hun woning uit te breiden, wat zou leiden tot een versmalling van het pad. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd, noch door middel van de notariële akte uit 1930, noch door verjaring. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid door de ruilverkaveling in 1969 is vervallen, en dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij rechthebbende zijn geworden door verjaring. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 1.726 bedragen. De vordering in reconventie van de gedaagden behoeft geen verdere bespreking omdat de vorderingen in conventie zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/434299 / HZ ZA 24-121
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna: [eiser sub 1]
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. S.A. van Snippenburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagden in reconventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. S.H.J. Buitenkamp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn eigenaren van aan elkaar grenzende percelen. [eisers] is sinds 13 september 1991 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres sub 1] , kadastraal aangeduid als [kadasteraanduiding 1] . Voorheen werd de woning bewoond door de ouders van [eiser sub 1] en daarvoor door de grootouders van [eiser sub 1] . [gedaagden] is sinds 30 juli 2021 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres sub 2] , kadastraal aangeduid als [kadasteraanduiding 2] . Tussen de woningen van partijen loopt een verhard pad dat zich deels op het perceel van [eisers] bevindt en deels op het perceel van [gedaagden] (hierna: het pad).
2.2.
De kadastrale situatie volgt uit de volgende kaart, die als productie 1 van de conclusie van antwoord is overgelegd:
[Afbeelding 1]
2.3.
Op 16 oktober 1930 is een notariële akte opgemaakt waarin – voor zover relevant – is opgenomen:
“2. Recht van weg van en naar de [straatnaam 1](rechtbank: thans [straatnaam 1] )
te [woonplaats] ten behoeve van het door [naam 1] en het door [naam 2] gekochte over de strook gelegen tusschen het aan de verkooper verbleven huis en de grens van het aan [naam 1] verkochte tot aan gemelde [straatnaam 1] , uitmakende een gedeelte van gemeld nummer [kadasteraanduiding 3] . Deze weg mag niet overbouwd worden.
[…]
Tevens wordt bepaald, dat op de uitwegen voorwerpen niet mogen voorkomen, welke het gebruik van de uitwegen zouden onmogelijk maken. Het plaatsen van een hek met poort bij het begin der uitwegen aan de [straatnaam 1] te [woonplaats] is geoorloofd mits een sleutel van de poort wordt verstrekt aan de eigenaren van de heerschende erven.”
2.4.
In 1969 heeft een ruilverkavelingstraject plaatsgevonden in de omgeving van voornoemde percelen.
2.5.
In 2021 heeft [gedaagden] het plan om zijn woning uit te bouwen op zijn perceel bekendgemaakt aan [eisers] Deze uitbouw zou resulteren in een (gedeeltelijke) versmalling van het pad tussen de woningen van 6,40 meter naar 5,20 meter. In de aanloop naar de bouwplannen heeft [gedaagden] een paaltje op het pad geplaatst dat de hoek van de geplande aanbouw markeerde. Het paaltje is inmiddels verwijderd.
2.6.
Op 4 mei 2022 heeft notariskantoor [bedrijf 1] , dat in opdracht van [eisers] onderzoek heeft gedaan naar de ruilverkaveling in 1969 – voor zover relevant – het volgende bericht:
“De betreffende kavels liggen in een rood gearceerd gebied.[…]
Conform de ruilverkavelingsakte blijven reeds bestaande erfdienstbaarheden in rood gearceerde gebieden bestaan. De erfdienstbaarheid is dan ook terecht vermeld in de akten van 1985 en 1991. Conclusie derhalve: de betreffende erfdienstbaarheid isnietdoor ruilverkaveling vervallen.”
2.7.
Op 28 februari 2022 heeft het Kadaster historisch onderzoek in de openbare registers gedaan in opdracht van [gedaagden] Het Kadaster concludeert in dit onderzoek – voor zover relevant – dat in geen van de inschrijvingen in het openbaar register sinds de ruilverkaveling, met inbegrip van de ruilverkavelingsakte, erfdienstbaarheden zijn aangetroffen ten laste van het perceel van [gedaagden]
2.8.
Op 18 mei 2022 heeft het Kadaster historisch onderzoek in de openbare registers gedaan van 1930 tot 1980 in opdracht van [gedaagden] Het Kadaster concludeert in dit onderzoek – voor zover relevant – dat perceel [perceelnummer 1] van [gedaagden] is ontstaan uit de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , welke op hun beurt uit een ruilverkaveling zijn ontstaan, waarvan de akte is ingeschreven op 4 augustus 1969.
2.9.
Op 14 februari 2023 heeft notariskantoor [bedrijf 2] , dat in opdracht van [gedaagden] onderzoek heeft gedaan naar erfdienstbaarheden op het perceel van [gedaagden] – voor zover relevant – het volgende bericht:
(…)
blijkens het onderzoek in de laatste titel van aankomst (voorgaande verkrijging) geen bestaande erfdienstbaarheden zijn vermeld. Voor wat betreft voormeld onderzoek is de notaris verplicht onderzoek te doen in de laatste verkrijging die tot stand is gekomen door tussenkomst van een notaris. Voor de goede orde bericht ik u dat wij ook beschikken over de daaraan voorafgaande eigendomstitel waarin voorts ook geen erfdienstbaarheden staan vermeld.”

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:
Te verklaren voor recht dat [eisers] rechthebbende is van de erfdienstbaarheid zoals omschreven onder randnummer 13 van deze dagvaarding en waarbij het perceel van [eisers] heersend erf is en het perceel van [gedaagden] dienend erf;
Subsidiair:
Te verklaren voor recht dat [eisers] rechthebbende is van de erfdienstbaarheid gelijk aan de erfdienstbaarheid zoals omschreven onder randnummer 13 van deze dagvaarding, en wel zoals vermeld in de akte van 16 oktober 1930, dan wel een erfdienstbaarheid met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen inhoud, en waarbij het perceel van [eisers] heersend erf is en het perceel van [gedaagden] dienend erf;
II. [gedaagden] te bevelen om voormelde erfdienstbaarheid te gehengen en te gedogen opdat [eisers] daarvan feitelijk gebruik maakt en kan maken;
III. Te bepalen dat [gedaagden] te zijner laste een dwangsom van € 1.000 verbeurt ten gunste van [eisers] voor elke dag, of een gedeelte van de dag, dat [gedaagden] niet aan voormeld bevel voldoet, een en ander tot op een maximum van € 50.000 aan te verbeuren dwangsommen;
IV. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten, alsmede de kosten van het gehouden voorlopig getuigenverhoor, waaronder salaris advocaat, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
In voorwaardelijke reconventie
3.3.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat er een recht van erfdienstbaarheid rust op het perceel van [gedaagden] , vordert [gedaagden] bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de erfdienstbaarheid van weg ten laste van perceel [kadasteraanduiding 2] op de voet van artikel 5:79 BW op te heffen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de advocaatkosten en nakosten.
3.4.
[eisers] voert verweer. [eisers] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
De kern van het geschil (in conventie) laat zich samenvatten in de vragen of op het perceel van [gedaagden] een recht van erfdienstbaarheid rust ten behoeve van het perceel van [eisers] en of [gedaagden] met zijn aangekondigde bouwplannen een inbreuk maakt op dat (vermeende) recht van erfdienstbaarheid. [eisers] stelt primair dat een erfdienstbaarheid is gevestigd en subsidiair dat deze is ontstaan door (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring. Volgens [eisers] handelt [gedaagden] onrechtmatig door het pad te versmallen middels het plaatsen van een paaltje in de aanloop naar bouwplannen op diens perceel. [gedaagden] betwist dat een recht van erfdienstbaarheid op zijn perceel rust. Voor zover dat wel het geval is, betwist [gedaagden] dat het plaatsen van het paaltje en de bouwplannen op zijn perceel een inbreuk opleveren op het recht van erfdienstbaarheid.
Geen erfdienstbaarheid door vestiging
4.2.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of een (nog lopend) recht van erfdienstbaarheid is gevestigd op het pad tussen de woningen van partijen ten laste van het perceel van [gedaagden] en ten behoeve van het perceel van [eisers] (hierna: de erfdienstbaarheid). [eisers] stelt dat dit het geval is en heeft ter onderbouwing een notariële akte uit 1930 in het geding gebracht waaruit dit volgens hem volgt (zie r.o. 2.3.). [gedaagden] betwist dat op zijn perceel een erfdienstbaarheid is gevestigd. Volgens [gedaagden] volgt dit niet uit de door [eisers] overgelegde notariële akte. Voor zover al een erfdienstbaarheid zou zijn gevestigd middels die akte, is deze vervallen vanwege de ruilverkaveling in 1969, aldus [gedaagden]
4.3.
De vraag of met de notariële akte uit 1930 de erfdienstbaarheid is gevestigd kan in het midden blijven, nu geoordeeld wordt dat, voor zover de erfdienstbaarheid al gevestigd is, deze door de ruilverkaveling in 1969 is vervallen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Het Kadaster heeft op basis van historisch onderzoek van 18 mei 2022 in de openbare registers geconcludeerd dat het perceel van [gedaagden] is ontstaan uit de ruilverkaveling van 1969 (zie r.o. 2.8.).
4.5.
Op grond van artikel 96 lid 2 van de Ruilverkavelingswet 1954, zoals geldend ten tijde van de onderhavige ruilverkaveling, geldt de ruilverkavelingsakte als titel voor de daarin omschreven (beperkte) rechten, zoals een recht van erfdienstbaarheid. Door de inschrijving van de ruilverkavelingsakte in de openbare registers worden de daarin omschreven onroerende zaken en beperkte rechten verkregen. De toedeling heeft een rechtsvernieuwende of titelzuiverende werking. Een negatief gevolg hiervan is dat alle beperkte rechten die voorheen gevestigd waren, maar die niet in de ruilverkavelingsakte wederom zijn vastgelegd, door de inschrijving van deze akte tenietgaan.
4.6.
Uit het onderzoek van het Kadaster van 28 februari 2022 volgt dat in de ruilverkavelingsakte, alsook in de aktes van na de ruilverkaveling, geen erfdienstbaarheden ten laste van het perceel van [gedaagden] zijn aangetroffen (zie r.o. 2.7.). Daarnaast wijst het onderzoek van notaris [bedrijf 2] uit dat evenmin erfdienstbaarheden zijn opgenomen in de laatste twee eigendomstitels van het perceel van [gedaagden] (zie r.o. 2.9.). Toen [eisers] hiermee ter zitting geconfronteerd werd, heeft hij verklaard dat de erfdienstbaarheid ergens in de tijd verloren is gegaan. Gelet op het voorgaande valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom de vóór de ruilverkaveling gevestigde erfdienstbaarheid desondanks zou zijn blijven bestaan, zoals [eisers] bepleit.
4.7.
Dat, zoals [eisers] stelt, dit zou volgen uit de conclusie van notaris [bedrijf 1] (zie r.o. 2.6.), volgt de rechtbank niet. De notaris concludeert dat de betreffende kavels zich in een rood gearceerd gebied bevinden, binnen welk gebied reeds bestaande erfdienstbaarheden gehandhaafd zouden blijven. Uit deze conclusie kan evenwel niet worden opgemaakt dat het perceel van [gedaagden] niet is ontstaan uit de ruilverkaveling. Ook de door [eisers] overgelegde aktes (productie 13 bij de dagvaarding) bieden onvoldoende onderbouwing voor de stelling van [eisers] dat de in 1930 gevestigde erfdienstbaarheid is blijven bestaan. [eisers] heeft namelijk op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt waar uit deze aktes voornoemde conclusie volgt, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Daarmee is niet komen vast te staan dat de erfdienstbaarheid (opnieuw) gevestigd is op het perceel van [gedaagden] De primaire vordering van [eisers] zal daarom afgewezen worden.
Geen erfdienstbaarheid door verjaring.
4.8.
[eisers] legt aan zijn subsidiaire vordering ten grondslag dat de erfdienstbaarheid door (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring is ontstaan. Volgens [eisers] hebben hij en zijn rechtsvoorgangers altijd gepretendeerd rechthebbende te zijn van het recht van erfdienstbaarheid. Ook is de verjaringstermijn voor zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring voltooid, aldus [eisers] Daartoe stelt hij onder meer dat hij en zijn rechtsvoorgangers al ruim 90 jaar van het pad gebruik hebben gemaakt voor werk- en privédoeleinden. Zo gebruikt hij het pad om vanaf de openbare weg naar zijn werkplaats en opslagplaats te komen. Daarnaast gebruikt [eisers] het pad om met zijn auto (en voorheen zijn bedrijfswagen) zijn carport vanuit de openbare weg te bereiken. Ter onderbouwing van het langdurige gebruik heeft [eisers] foto’s en vijf getuigenverklaringen overgelegd.
4.9.
[gedaagden] betwist dat gesproken kan worden over bezit van een recht van erfdienstbaarheid door [eisers] Bovendien is onvoldoende vast te stellen welk deel van het pad door [eisers] is gebruikt, zodat ook niet beoordeeld kan worden op welk deel van het pad de erfdienstbaarheid zou rusten, aldus [gedaagden]
4.10.
Of [eisers] door verjaring rechthebbende is geworden van een recht van erfdienstbaarheid moet worden beoordeeld naar het sinds 1 januari 1992 geldende recht. Immers, onder het daarvoor geldende recht kon een recht van erfdienstbaarheid alleen door verjaring ontstaan als sprake was van een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid
(artikel 742 jo. artikel 744 BW (oud)). Een recht van weg is niet een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid, nu voor de uitoefening van dit recht naar de aard ervan steeds een menselijke handeling nodig is (vgl. artikel 724 BW (oud)). Dit brengt mee dat de verjaringstermijn eerst kan zijn gaan lopen op 1 januari 1992 (artikel 95 Overgangswet Nieuw BW). Voor het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid door zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring is, naast het verlopen van de verjaringstermijn, bezit een centraal vereiste. Of sprake is van bezit wordt naar verkeersopvattingen beoordeeld, met inachtneming van de regels van de artikelen 3:109 BW e.v. en overigens op grond van uiterlijke feiten. Dit bezit dient ondubbelzinnig te zijn. Bij ondubbelzinnig bezit gedraagt de bezitter zich zodanig dat de eigenaar daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn van – in dit geval – een recht van erfdienstbaarheid en de eigenaar dus het onbeperkte bezit heeft verloren.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de getuigenverklaringen en foto’s de stelling van [eisers] dat hij en zijn rechtsvoorgangers het pad reeds lange tijd hebben gebruikt. Dát het pad wordt gebruikt door [eisers] , is als zodanig ook niet in geschil tussen partijen. Het gebruik van het pad voor een zeer lange periode is op zichzelf echter onvoldoende om van bezit van een recht van erfdienstbaarheid te spreken – nog daargelaten of uit de getuigenverklaringen voldoende blijkt wat de frequentie van het gebruik is en welk gedeelte van het pad precies gebruikt is. Het gebruik van het pad is namelijk geen handeling die uitsluitend kenmerkend is voor het bezit van een recht van erfdienstbaarheid. Een dergelijk gebruik kan immers evenzeer zijn gebaseerd op een persoonlijk recht of een louter gedogen van de eigenaar. In dat kader merkt [gedaagden] terecht op dat de ingebrachte verklaring van de heer [naam 3] (de rechtsvoorganger van [eisers] ) eerder wijst op een dergelijke gedogen door, dan wel toestemming van, de rechtsvoorganger van [gedaagden] , dan op bezit. Zo heeft de heer [naam 3] – voor zover relevant – verklaard: “
We hebben nooit iets op papier gezet, het was allemaal mondeling.[…]
We mochten met alles over het pad, zoals ook een fiets en een motor”. Zodoende kan op basis van het voorgaande nog geen bezit van de erfdienstbaarheid worden aangenomen.
4.12.
Ter zitting heeft [eisers] aangevoerd dat het bezit, naast het langdurig gebruik, blijkt uit het feit dat het pad is verhard, en dus geschikt is gemaakt voor gebruik, dat het pad onderhouden wordt en dat een poort is aangebracht aan het begin van het pad. [gedaagden] heeft evenwel daartegenin gebracht dat hij het gedeelte van het pad dat zich op zijn perceel bevindt zelf heeft bestraat en ook zelf onderhoudt, zodat de verharding en het onderhoud niet gezien kunnen worden als bezitsdaden door [eisers] Daarmee heeft [eisers] onvoldoende aanvullende omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van bezit van een recht van erfdienstbaarheid. Derhalve zullen ook de overige vorderingen van [eisers] afgewezen worden.
Proceskosten
4.13.
[eisers] is (in conventie) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00

5.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie worden afgewezen, is niet aan de voorwaarde voldaan waaronder de vordering in reconventie is ingesteld. Daarom behoeft de vordering in reconventie verder geen bespreking. Voor een aparte proceskostenveroordeling in reconventie bestaat geen aanleiding.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
JH/AW