ECLI:NL:RBGEL:2025:1885

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
128829.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en taakstraf

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 90 uur, subsidiair 45 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte verplicht om het slachtoffer een schadevergoeding van € 1.758,92 te betalen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 juni 2022, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het slachtoffer onverwachts te duwen en bovenop haar te liggen, misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer als hoog ingeschat, mede door steunbewijs van getuigen en forensisch bewijs. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en zijn verklaring werd niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dat er sprake was van dwang. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding toegewezen, waarbij ook smartengeld is toegekend. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/05.128829.23
Datum uitspraak : 24 februari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. E.A. M .J. Heffels, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Ede, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het zoenen van haar mond en/of gezicht en/of hals, waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of met die andere feitelijkheid er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] op bed heeft geduwd en/of op haar is gaan liggen, waardoor zij in haar bewegingsvrijheid werd beperkt en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en/of
- voornoemde ontuchtige handelingen onverhoeds heeft verricht en/of die [slachtoffer] hiermee heeft overrompeld en/of
- (hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en dat het procesdossier onvoldoende steunbewijs bevat.
Beoordeling door de rechtbank
De betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich in het algemeen kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dit maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker als het, zoals in dit geval, een ontkennende verdachte betreft.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen. Zowel bij de politie, tijdens het informatieve gesprek zeden en haar aangifte, als bij de rechter-commissaris heeft ze gedetailleerde en grotendeels consistente verklaringen afgelegd over hetgeen er volgens haar is gebeurd die avond. Dat haar verklaringen op detailniveau tegenstrijdig zouden zijn, zoals de verdediging heeft betoogd, doet hier niet aan af. De rechtbank wijt deze verschillen aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, mede omdat tussen de verhoren door de politie kort na het voorval en het verhoor door de rechter-commissaris anderhalf jaar tijd is gelegen.
Bovendien bevat het procesdossier steunbewijs voor haar verklaring. Zo heeft aangeefster diezelfde avond haar vriendin gebeld om haar verhaal te doen. Haar vriendin heeft vervolgens een melding gedaan bij de politie. Zowel de verklaring van haar vriendin als het uitgeluisterde meldkamergesprek komen (in overwegende mate) overeen met de verklaringen van aangeefster. Daarbij acht de rechtbank het relevant dat haar vriendin naar aanleiding van hun gesprek de politie heeft gebeld en met aangeefster is meegegaan naar het politiebureau. Ook de verklaring van de vrouw van verdachte ondersteunt op onderdelen de verklaring van aangeefster.
Hier tegenover staat de verklaring van verdachte. Verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en heeft bij de rechter-commissaris – meer dan anderhalf jaar na het tenlastegelegde incident – verklaard dat aangeefster en hij elkaar met wederzijdse instemming een zoen en een knuffel hebben gegeven. Deze verklaring wordt niet bevestigd door de overige bewijsmiddelen in het procesdossier. Bovendien zijn vraagtekens te zetten bij verdachtes proceshouding ter terechtzitting. Hij heeft pas verklaard over de kus en de knuffel, nadat de rechtbank hem daarnaar expliciet heeft gevraagd, terwijl het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat in zijn visie van die dag onderhavige verdenking enkel hierop gestoeld kan zijn. Immers, dat zijn de enige handelingen met een (mogelijk) seksueel karakter waarover hij heeft verklaard.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaarder dan die van verdachte. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de verklaring van aangeefster.
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] (verder aangeefster) heeft verklaard dat verdachte haar op 12 juni 2022 benaderde via Whatsapp en Snapchat. Hij liet weten dat hij naar haar toe wilde komen omdat hij kleding van haar wilde passen. Hij deed dat graag en zijn vrouw mocht hier niet van weten. Aangeefster zei dat dit oké was maar dat dit niet kon omdat ze nog niet thuis was. Ze hadden niet duidelijk iets afgesproken maar toen ze thuis kwam en de trap op liep, stond verdachte al bij haar voor de deur. Ze kon hierdoor niet nadenken of ze dit wel wilde en liet het maar. Hij liep mee naar boven en heeft daar kleding van aangeefster gepast. Verdachte was best emotioneel. Op een gegeven moment stond aangeefster op de hoek van het voeteneind en de zijkant van haar tweepersoonsbed. Verdachte duwde haar tegen haar borst aan en zij viel achterover op het bed. Verdachte viel een soort van op haar en begon haar overal, in haar nek, hals en gezicht te zoenen. Ook probeerde hij haar op haar mond te zoenen. Dit ging best wel onhandig en ruw. Aangeefster zei dat hij moest kappen maar hij bleef doorgaan. Toen zoende hij haar op haar mond en probeerde hij zijn tong naar binnen te duwen. Zij voelde zijn tong tegen haar tanden aan. Toen draaide zij haar hoofd weg en ging hij haar wangen en hals zoenen. Zij probeerde onder hem uit te draaien maar omdat hij met zijn hele lichaam op haar lag lukte dit niet. Ze probeerde met al haar kracht zijn borst en schouders weg te duwen. Aangeefster zei dat ze dit niet wilde en dat hij dit niet moest doen. Uiteindelijk stopte hij wel en draaide hij zich van haar af. Ze is toen meteen opgestaan en naar beneden naar de keuken gelopen. Verdachte trok hierna zijn eigen kleren weer aan en is ook naar beneden gegaan. Buiten hebben ze nog een sigaret gerookt en heeft aangeefster aan verdachte gevraagd waarom hij dit gedaan had. Daarmee bedoelde aangeefster waarom hij haar had gezoend. Verdachte zei dat het vriendschappelijk was. Aangeefster zei dat het niet oké was. Daarna heeft aangeefster een vriendin, [naam] (verder [naam] ) gebeld en haar alles verteld. [naam] heeft haar thuis opgehaald en heeft daarna de politie gebeld. [2]
De verklaring van aangeefster vindt steun in de volgende bewijsmiddelen in het dossier.
Die avond, omstreeks 21:05 uur, heeft [naam] contact opgenomen met de meldkamer van de politie. Dit gesprek is door de politie uitgewerkt. Op deze opname tussen de centralist van het Regionaal Service Center (aangeduid met C) en meldster (aangeduid met [naam] ) is het volgende te horen:
- [naam] : (…)
Ik ben net gebeld uh door een vriendin van mij. Uh en die heeft een situatie meegemaakt dat uh een man van een oppasadresje van haar uh die heeft gebeld naar haar. Uhm en die stond ineens voor haar deur. Uh, een lang verhaal kort is ze eigenlijk gewoon tegen haar wil in uh gewoon aangerand en is ze een beetje in shock. Uhm en heb ik haar net opgehaald. (…)
- [naam] :
Dit is echt zo ja, het is net anderhalf uur geleden gebeurd. (...) Ja wat ik heb begrepen is uh, het is een oppasadresje van haar en uh hij heeft contact met haar opgenomen via Whatsapp. (...) Uh en toen kwam die ermee, met het feit van ja ik uh zou heel graag es een keer uh ik schaam me ervoor maar ik zou graag es een keer vrouwenkleding willen dragen en dergelijke. Uh, kan ik niet gewoon bij jou toe komen want ik weet niet wat ik naartoe moet, nou ja ze wist niet hoe ze op deze nvt moest reageren uh en ze wist wel dat hij wist, dat hij een beetje wist waar ze woonde maar ja niet volledig. En toen stond ie dus op een gegeven moment voor haar deur. Heeft ze toch de deur opengedaan omdat ze he, toch, ja er voor hem wilde zijn zeg maar.En toen heeft ie, ja ze was gewoon eigenlijk een beetje bang. Dus ze heeft gewoon wel meegewerkt omdat ze een beetje verstijfd was van angst. En heeft ook verschillende kleding laten passen uh en op een gegeven moment heb ik van haar begrepen dat ze, dat hij haar op bed heeft geduwd en haar begon te kussen en haar, aan haar borsten heeft gezeten. Uh na ja en uiteindelijk toen die eenmaal weg was uh, toen heeft ze mij opgebeld omdat ze gewoon verstijfd was van angst.
- [naam] :
(...) Wat is de naam van die man? (...) [verdachte] . [3]
Daarnaast is [naam] op 16 januari 2024 als getuige gehoord. [naam] heeft verklaard dat ze die avond door aangeefster is gebeld en dat ze vervolgens de politie heeft gebeld. Aangeefster was overstuur en ze vertelde dat het ging om een man van haar oppasadres. Hij had verschillende kleren aangepast en er was gezoend. Hij wilde verder gaan en zij wilde dat niet. Dit vond plaats op het bed. [4]
Daarnaast heeft er speeksel- en DNA onderzoek plaatsgevonden. Hiertoe is de rechterzijde van de hals van aangeefster bemonsterd. De sporen zijn onderzocht en vergeleken met het DNA-profiel van aangeefster en verdachte. Er is een indicatie gevonden voor de aanwezigheid van speeksel. Daarnaast is een DNA-mengprofiel van tenminste twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het is meer dan een miljard keer waarschijnlijker om dit DNA mengprofiel te treffen wanneer verdachte - kort gezegd - één van de donoren is dan dat dit niet zo is. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond een uur tot anderhalf uur bij aangeefster thuis is geweest en dat hij kleding van haar heeft gepast. [6]
Beoordeling door de rechtbank
Uitgaande van de verklaring van aangeefster en gelet op voornoemde bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is op 12 juni 2022 bij aangeefster thuis geweest. Toen hij bij haar binnen was en zij voor het bed stond, heeft hij haar geduwd waardoor zij achterover op het bed viel. Daarna is hij bovenop haar gaan liggen en heeft hij haar gezoend op haar mond, op haar gezicht en in haar hals.
De verklaring van aangeefster komt daarnaast overeen met hetgeen [naam] die avond, vlak nadat het gebeurd was, heeft gemeld bij de meldkamer van de politie. [naam] heeft de agent meegedeeld wat zij kort voor de melding van aangeefster zelf heeft vernomen en haar uitleg aan de politie zo kort na het voorval komt in de kern geheel overeen met wat aangeefster zelf ook verklaart. [naam] heeft daarbij onder andere waargenomen dat aangeefster verstijfd was van angst toen zij [naam] opbelde. Ook de verklaring die [naam] later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd ondersteunt de verklaring van aangeefster namelijk dat verdachte haar gezoend heeft terwijl aangeefster dat niet wilde.
Tevens zijn de uitkomsten van het forensisch onderzoek ondersteunend aan de verklaring van aangeefster. Hieruit concludeert de rechtbank dat er speeksel in haar hals is aangetroffen en dat dit van zowel aangeefster als verdachte afkomstig kon zijn. Gelet op de verklaring van aangeefster en het voornoemde steunbewijs vindt de rechtbank dat dit past in het scenario dat de rechtbank het meest geloofwaardig acht, namelijk dat het DNA van verdachte daar terecht is gekomen, omdat verdachte haar in haar hals heeft gezoend. Hierbij weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat aangeefster de bemonsterde plek aan de rechterzijde van haar hals specifiek heeft aangewezen, omdat verdachte haar daar zou hebben gezoend. Dat een ander scenario ook denkbaar is, bijvoorbeeld dat zijn DNA hier terecht zou kunnen zijn gekomen door een wederzijdse knuffel, zoals door verdachte ter terechtzitting verklaard, maakt dat niet anders. Niet relevant is immers dat een ander scenario niet geheel kan worden uitgesloten, het moet namelijk wel om een aannemelijk alternatief scenario gaan en daarvan is volgens de rechtbank dus geen sprake.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op haar mond, haar gezicht en in haar hals heeft gezoend.
Ontuchtig karakter
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van strijd met de sociaal-ethische norm en de vastgestelde handelingen daarmee ontuchtig zijn.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. Tussen aangeefster en verdachte bestond een zakelijke en hiërarchische verhouding. Aangeefster was de oppas van de dochter van verdachte. Zij had, sinds het kennismakingsgesprek, slechts één keer op zijn dochter gepast en hem dus maar een paar keer in die hoedanigheid ontmoet. Desondanks heeft verdachte via social media contact met haar gezocht met de vraag of hij kleding mocht komen ophalen en heeft hij haar overrompeld door plotseling bij haar op de stoep te staan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte, de vader van haar oppaskindje, 30 jaar oud was en daarmee verhoudingsgewijs flink ouder was dan aangeefster, die op dat moment 21 jaar oud was. Vervolgens heeft hij aangeefster plotseling en ongewild op haar mond, haar gezicht en in haar hals gezoend. Hiermee heeft verdachte gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig.
Dwang
Aangeefster is door verdachte onverwachts geduwd waardoor zij achterover op het bed is gevallen. Vervolgens is hij met zijn lichaam bovenop haar gaan liggen waardoor zij geen kant op kon en zich niet aan hem kon onttrekken. Ze heeft geprobeerd hem weg te duwen maar omdat hij met zijn lichaam op haar lag lukte dit niet. Ook heeft ze meerdere malen gezegd dat hij moest stoppen en dat ze dit niet wilde. Hij is echter doorgegaan en het stopte pas toen hij zich van haar afdraaide. Verdachte is hierbij geheel voorbij gegaan aan de signalen van aangeefster, zowel verbaal als non-verbaal, dat zij dit niet wilde. Ook heeft ze hem achteraf gezegd dat dit niet oké was.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van dwang door geweld en een andere feitelijkheid. Immers heeft verdachte aangeefster door zo te handelen gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op haar.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks12 juni 2022 te Ede, door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid[slachtoffer] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het zoenen van haar mond en
/ofgezicht en
/ofhals, waarbij dat geweld en
/ofdie andere feitelijkheid
en/of die bedreiging met geweld en/of met die andere feitelijkheider in
heeft/hebben bestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] op bed heeft geduwd en
/ofop haar is gaan liggen, waardoor zij in haar bewegingsvrijheid werd beperkt en
/of (aldus
)misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en
/of- voornoemde ontuchtige handelingen onverhoeds heeft verricht en
/ofdie [slachtoffer] hiermee heeft overrompeld en
/of- (hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een jonge vrouw van 21 jaar. Dit is een ernstig strafbaar feit. Verdachte kende haar alleen in de hoedanigheid als oppas van zijn dochter en had haar slechts een paar keer ontmoet. Bovendien was er sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Desondanks heeft verdachte via social media aangeefster geconfronteerd met zijn behoefte om haar kleding aan te trekken en heeft haar onafgesproken thuis opgezocht. Ze heeft hem binnengelaten omdat ze behulpzaam wilde zijn, maar ook omdat zij hier op dat moment door werd overrompeld. Vervolgens heeft hij haar onverhoeds op het bed geduwd, is bovenop haar gaan liggen en heeft hij haar ongewenst gezoend op haar mond, haar gezicht en in haar hals. Dit alles vond plaats in haar huis, de plek waar zij zich bij uitstek veilig moest kunnen voelen. Uit de emotionele slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting heeft voorgelezen, blijkt dat zij op dit moment, ruim twee jaar na het feit, nog altijd de gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt. Zo heeft ze dagelijks last van flashbacks en raakt ze in paniek als ze iemand ziet die op verdachte lijkt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij volledig voorbij is gegaan aan de fysieke en seksuele integriteit van aangeefster en misbruik heeft gemaakt van haar goedheid en bereidheid om hem te helpen met een onderwerp waarmee hij worstelde.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft een blanco strafblad. Hij woont samen met zijn partner en heeft inmiddels drie kinderen. Hij heeft werk en daarnaast nog een cateringbedrijf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de retourzending van de reclassering van 8 april 2024, waaruit volgt dat het de reclassering niet is gelukt met verdachte in gesprek te gaan, omdat hij dat niet wilde.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij geen noemenswaardige problemen heeft op de leefgebieden dagbesteding, financiën, sociaal netwerk en middelengebruik. Tevens heeft hij aangegeven fysiek in staat te zijn een taakstraf uit te voeren.
Conclusie
Alles overwegende, en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De rechtbank overweegt dat het taakstrafverbod van toepassing is. Een gevangenisstraf past in beginsel ook bij de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank merkt echter ook op dat er sinds het strafbare feit inmiddels twee jaar zijn verstreken. Dit tijdsverloop is niet aan de schuld van verdachte te wijten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een andere strafmodaliteit op te leggen.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 1 dag, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en een taakstraf van 90 uur, subsidiair 45 dagen hechtenis. Nu verdachte een dag in verzekering heeft doorgebracht, betekent dit dat hij feitelijk niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 508,92 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de door de verdediging bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van meerdere posten verweer gevoerd. De immateriële schade zou moeten worden gematigd. Het eigen risico moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende verband is aangetoond tussen de intake bij de psycholoog en het onderhavige feit. Ten aanzien van de kleding is primair geen sprake van materiële schade in de zin van artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van materiële schade, moet de gevraagde vergoeding worden afgewezen of gematigd, omdat het uitgangspunt is dat de dagwaarde en niet de aanschafprijs wordt vergoed. Bovendien is het uitgangspunt dat de benadeelde partij zoveel mogelijk schadebeperkend handelt. Het had op de weg van de benadeelde partij gelegen om de kleding te verkopen in plaats van weg te gooien.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten reis- en parkeerkosten niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Ten aanzien van de schadepost eigen risico overweegt de rechtbank dat deze schadepost ter terechtzitting namens de benadeelde partij nader is toegelicht. In verband met de lange wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg kon zij niet eerder terecht bij een psycholoog voor een intakegesprek dan 4 mei 2023. Het enkele feit dat de benadeelde partij hierdoor enkele maanden na het incident voornoemde kosten heeft gemaakt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een te ver verwijderd verband met het bewezenverklaarde feit. Datzelfde geldt voor de stelling van de verdediging dat uit de stukken niet blijkt dat het intakegesprek heeft plaatsgevonden wegens het bewezenverklaarde feit.
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de gedragen kleding als volgt. De benadeelde partij heeft gevraagd om een vergoeding voor haar kleding die verdachte voorafgaand en ten tijde van het plegen van het feit droeg, waardoor deze een negatieve lading voor haar hebben gekregen. Daarom heeft zij ze weggegooid. De rechtbank vindt het zeer voorstelbaar en invoelbaar dat zij niet langer met deze kleding wenste te worden geconfronteerd. Dit is verdachte aan te rekenen: als hij haar niet had aangerand, had zij deze negatieve lading niet gehad bij deze kledingstukken en had zij die niet hoeven weggooien. Er is dus wel degelijk sprake van materiële schade en bovendien bestaat er een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en deze schade. Omdat facturen voor de kleding in kwestie ontbreken, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank acht de in de vordering aangehaalde bedragen niet onredelijk voor de genoemde kledingstukken en merken en zal aansluiten bij die bedragen.
Hoewel er normaal gesproken op de benadeelde partij een verplichting rust om schadebeperkend te handelen, is de rechtbank van oordeel dat deze plicht niet zó ver strekt dat van een slachtoffer van een zedenmisdrijf mag worden verwacht dat zij meer doet dan het weggooien van de kleding die betrokken was bij het bewezenverklaarde feit. Als zij de kleding zou moeten verkopen, betekent dit dat zij meermaals de kleding niet alleen moet aanzien, maar deze ook in haar handen moet nemen om deze bijvoorbeeld te verpakken of te verzenden. De rechtbank is van oordeel dat dit zou leiden tot een onwenselijke situatie, waartegen het slachtoffer zichzelf in dit geval mocht beschermen door de kleding weg te gooien.
Voor al deze schadeposten is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de benadeelde partij. Dit levert een ernstige normschending op, waardoor de benadeelde in haar lichamelijke en seksuele integriteit is aangetast. Uit de toelichting op haar vordering, maar ook uit haar schriftelijke slachtofferverklaring, blijkt dat het feit grote gevolgen heeft gehad voor de benadeelde. De benadeelde heeft last van herbelevingen en raakt in paniek als ze iemand ziet die op verdachte lijkt. Ze moet nog dagelijks denken aan het incident. Ze is geschaad in haar vertrouwen in anderen en in haar gevoel van veiligheid in haar eigen woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zodanig zijn dat aangenomen kan worden dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze.
Door het bewezenverklaarde feit is de benadeelde dus op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.250,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente
Verdachte is vanaf 12 juni 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
één dag;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstrafvan
90 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 508,92 aan materiële schade en € 1.250,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 508,92 aan materiële schade en € 1.250,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 27 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. M . Stratenus (voorzitter), mr. Y.H. M . Marijs en mr. R. M .H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M . M . Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022262174, gesloten op 19 mei 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 13-14; proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 5-6.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 38-39.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , p. 3-4.
5.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, p. 4.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 68-70; verklaring van verdachte, afgelegde op de terechtzitting van 10 februari 2025.