ECLI:NL:RBGEL:2025:1907

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
414833
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake terugbetaling zorgkosten door gedaagden aan zorgverzekeraar VGZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de Coöperatie VGZ U.A. en drie gedaagden, die betrokken waren bij de zorgverlening. De zaak betreft de terugbetaling van zorgkosten die door VGZ onterecht zijn gedeclareerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 3 contractueel verplicht was om een bedrag van € 208.456,00 terug te betalen aan VGZ voor zorgdossiers waarover VGZ informatie had opgevraagd maar niet had ontvangen. Daarnaast is geoordeeld dat in 76 zorgdossiers sprake was van onterecht gedeclareerde zorg, wat betekent dat VGZ de declaraties in deze dossiers onverschuldigd heeft betaald. Gedaagden hebben afgezien van de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, waardoor de rechtbank heeft geoordeeld dat VGZ recht heeft op terugbetaling van de bedragen die onterecht zijn betaald. De rechtbank heeft gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van in totaal € 252.702,50, plus wettelijke rente, en heeft ook beslagkosten en proceskosten toegewezen. De vordering van VGZ om gedaagden te veroordelen in de door haar gemaakte onderzoekskosten is afgewezen, omdat VGZ deze kosten niet voldoende had onderbouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/414833 / HA ZA 23-52 / 420 / 538
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
COÖPERATIE VGZ U.A.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
advocaat: mr. C.E. van Staveren te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1]

,
wonende te [woonplaats] (Curaçao) en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] (Curaçao),
3.
[gedaagde 3],
laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] , en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024
- de akte van [gedaagden] van 5 juni 2024 met opgave van in ieder geval 26 getuigen die zij wenste te horen;
- bij brief van [gedaagden] van 19 november 2024 is alsnog afgezien van het ingeplande getuigenverhoor op 3 en 4 december 2024;
- de akte uitlaten van VGZ van 18 december 2024 met productie 23;
- de antwoordakte van [gedaagden] van 15 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 8 mei 2024.
2.2.
In het tussenvonnis is allereerst geoordeeld dat [gedaagde 3] contractueel gehouden is de ontvangen betalingen van declaraties in de 183 zorgdossiers van [gedaagde 3] waarover VGZ informatie heeft gevraagd en niet gekregen (zoals gespecificeerd in productie 14 van VGZ), terug te betalen aan VGZ. Vastgesteld is dat het gaat om een bedrag van € 208.456,00.
2.3.
Daarnaast is in het tussenvonnis geoordeeld dat voorshands bewezen wordt geacht dat in 76 zorgdossiers (nummers 1 tot en met 76 van het overzicht van VGZ, productie 13 van VGZ) sprake is van onterecht gedeclareerde zorg, in die zin dat de gedeclareerde zorg niet verleend is of geen verzekerde zorg betreft (geen (authentieke) verwijsbrieven, geen of andere producten geleverd dan gedeclareerd dan wel in andere jaren ontvangen). [gedaagden] is toegelaten om tegenbewijs te leveren.
2.4.
[gedaagden] heeft afgezien van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Dat betekent dat in deze procedure is komen vast te staan dat VGZ de declaraties in de 76 zorgdossiers onverschuldigd heeft betaald. Ten tijde van het tussenvonnis was onduidelijk aan wie de verschillende betalingen zijn gedaan, aan [gedaagde 3] of aan [gedaagde 1] , en ook in hoeverre deze zorgdossiers ook voorkomen op de lijst van de 183 opgevraagde zorgdossiers. VGZ is in de gelegenheid gesteld om dat nader te onderbouwen.
2.5.
VGZ heeft bij akte een overzicht overgelegd waarin per zorgdossier is uitgesplitst welke bedragen zijn gedeclareerd door [gedaagde 3] en/of door [gedaagde 1] (productie 23). De betreffende declaraties zelf zijn reeds in het geding gebracht op de digitale gegevensdrager die door VGZ als (hernummerde) productie 13a is overgelegd. [gedaagden] heeft de juistheid van deze uitsplitsing onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op haar weg gelegen aan de hand van productie 13a concreet aan te geven welke declaratie volgens haar aan de verkeerde entiteit is toegerekend. Dat geldt ook voor de door VGZ opgegeven overlap met de lijst van de 183 opgevraagde zorgdossiers. Volgens VGZ komen 23 van de 76 dossiers ook voor op de lijst van de 183 opgevraagde dossiers, waarvan reeds is geoordeeld dat alle declaraties moeten worden terugbetaald. VGZ heeft die 23 dossiers grijs gearceerd en buiten de optelsom van de totaal gedeclareerde bedragen in de 76 dossiers gehouden. Ook hier geldt dat [gedaagden] de juistheid van de door VGZ gestelde overlap onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het had op haar weg gelegen aan de hand van productie 14 concreet aan te geven welke namen nog meer op beide lijsten voorkomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat thans geen sprake meer is van dubbeltellingen en dat van de juistheid van productie 23 moet worden uitgegaan.
2.6.
Dat betekent dat uit hoofde van onverschuldigde betaling [gedaagde 1] gehouden is een bedrag van € 50.065,00 aan VGZ terug te betalen en [gedaagde 3] een bedrag van € 44.246,50 (€ 1.345,50 + € 42.901,00), naast het hiervoor genoemde bedrag van
€ 208.456,00. Voor [gedaagde 3] komt dit neer op een totaalbedrag van € 252.702,50. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van die bedragen wegens gehoudenheid tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad. De daarover gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk betwist eveneens toewijsbaar.
2.7.
De vordering van VGZ om [gedaagden] tevens hoofdelijk te veroordelen in de door haar gemaakte onderzoekskosten, wordt afgewezen. [gedaagden] hebben betwist dat VGZ deze onderzoekskosten (in de gestelde omvang) heeft gemaakt. Het had op de weg van VGZ gelegen om haar vordering met bewijsstukken te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
2.8.
Ten aanzien van de gevorderde beslagkosten wordt als volgt overwogen. Hoewel VGZ de kosten van het conservatoir beslag niet meer, zoals aangekondigd, bij akte nader heeft onderbouwd, heeft zij de beslagstukken wel aan de rechtbank doen toekomen. Uit het exploot van 20 december 2022 blijkt dat aan [gedaagde 1] de grosse van het beslagverlof en een afschrift van het proces-verbaal van conservatoir beslag roerende zaken van 16 december 2022 is betekend, zodat hij daarmee bekend wordt verondersteld. De daarmee gemoeide beslagkosten worden vastgesteld op € 257,05 (€ 166,71 + € 90,34) voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat, totaal € 3.647,05. Deze kosten kunnen (enkel) van [gedaagde 1] als de beslagene worden teruggevorderd uit hoofde van artikel 706 Rv. De gevorderde veroordeling in de kosten van het derde-beslag onder de ING Bank is niet toewijsbaar. Bij de overgelegde stukken ontbreekt het – ingevolge artikel 721 Rv – op straffe van nietigheid voorgeschreven exploot van overbetekening van een afschrift van de dagvaarding aan de derde-beslagene.
2.9.
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,53
- griffierecht inclusief beslag
5.061,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.802,53
Bij het bepalen van het salaris advocaat is geen punt toegekend voor de aktes van VGZ van 19 juli 2023 en 18 december 2024 omdat VGZ daarin een nadere onderbouwing heeft verstrekt van haar vorderingen die zij reeds bij dagvaarding had moeten geven.
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan VGZ te betalen een bedrag van € 252.702,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 12 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan VGZ te betalen een bedrag van € 50.065,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.647,05,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 10.802,53, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2025