ECLI:NL:RBGEL:2025:1959

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
05/305828-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt in gezamenlijke woning met echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt. De verdachte, geboren in 1957 in Indonesië, was mede-eigenaar van de woning waar haar echtgenoot een hennepkwekerij had ingericht. Op 16 november 2023 werd in de gezamenlijke woning een hennepkwekerij met 118 hennepplanten aangetroffen. De verdachte was op de hoogte van de activiteiten van haar echtgenoot, maar heeft niet ingegrepen en zijn handelen gedoogd. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen actieve rol had gespeeld in de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van dubbel opzet, wat noodzakelijk is voor medeplichtigheid. De verdachte had opzettelijk de gelegenheid geboden aan haar echtgenoot om de hennepkwekerij te exploiteren. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren op, met een proeftijd van 2 jaren, en vervangende hechtenis van 40 dagen bij niet-naleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/305828-23
Datum uitspraak : 5 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1957 in [geboorteplaats] (Indonesië),
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen, in elk geval een ander dan verdachte, op of omstreeks 16 november 2023 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 118 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 16 november 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan [medeverdachte] en/of onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op donderdag 16 november 2023 werd in de woning aan de [adres] in [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij met 118 hennepplanten aangetroffen. Verdachte stond volgens de BRP samen met haar echtgenoot [medeverdachte] ingeschreven op dat adres. [2] Verdachte is mede-eigenaar van de woning en feitelijk woonachtig op voornoemd adres. [3] [medeverdachte] heeft bekend dat hij de hennepkwekerij heeft ingericht en onderhouden. [4] Verdachte wist dat de hennepkwekerij in de gezamenlijke woning zat. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman heeft verdachte geen bemoeienis gehad met de hennepkwekerij. Zij heeft slechts gedoogd dat haar echtgenoot de hennepkwekerij in de gezamenlijke woning bedreef. Dat is te weinig om te kunnen spreken van het verschaffen van middelen. Derhalve is geen sprake van medeplichtigheid.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat haar echtgenoot haar heeft verteld dat hij voornemens was om een hennepkwekerij op te zetten. Omdat zij druk was met haar eigen genezing heeft zij haar echtgenoot niet tegen kunnen houden om dat voornemen te realiseren. Zij wist dat de hennepkwekerij er zat, maar meer niet.
Hoewel verdachte zelf geen actieve bijdrage heeft geleverd aan het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij, heeft zij wel gedoogd dat haar man de hennepkwekerij exploiteerde en voor dat doel (een deel) van de gezamenlijke woning ter beschikking gesteld.
De rechtbank overweegt dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan het door [medeverdachte] gepleegde misdrijf sprake moet zijn van dubbel opzet. De opzet van verdachte moet zowel zien op het behulpzaam zijn dan wel het verschaffen van gelegenheid, alsmede op het door [medeverdachte] gepleegde misdrijf. De opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan. En niet is vereist dat medeplichtigheid bestaat uit handelen, verdachte kan zich ook schuldig maken aan medeplichtigheid door na te laten, indien een rechtsplicht tot handelen bestaat.
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de eis van dubbel opzet. Verdachte wist dat haar echtgenoot [medeverdachte] in de kelder van de gezamenlijke woning, waarvan zij mede-eigenaar was, hennep kweekte. Door niet in te grijpen, maar zijn handelen te gedogen, heeft zij hem hiervoor opzettelijk de gelegenheid geboden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit medeplichtigheid aan de exploitatie van een hennepkwekerij op.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
[medeverdachte]
en/of een of meer onbekend gebleven personen, in elk geval een ander dan verdachte,op
of omstreeks16 november 2023 te [plaats]
met elkaar, althans één van hen,opzettelijk heeft
/hebbengeteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad(in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer118 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/ofbij het plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte op
of omstreeks16 november 2023 te [plaats] ,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingenheeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan [medeverdachte]
en/of onbekend gebleven persoon/personenvoornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt door haar echtgenoot toe te staan de gezamenlijke woning ten behoeve van de exploitatie van de hennepkwekerij te gebruiken. Drugs, waaronder hennepproducten, brengen risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaken mede daardoor schade van allerlei aard in de samenleving. Bekend is bovendien dat de drugsproductie- en handel gepaard gaat met andere (zware) vormen van criminaliteit. Verdachte heeft indirect een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit en verslavingen van drugsgebruikers. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 13 januari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en daarom kan worden aangemerkt als first offender.
Op 22 januari 2025 heeft Reclassering Nederland een advies uitgebracht. De reclassering zag
onvoldoende aanknopingspunten om een plan van aanpak met bijzondere voorwaarden op te stellen. De reclassering heeft dan ook tot afdoening zonder reclasseringsbemoeienis geadviseerd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank overweegt dat de LOVS-oriëntatiepunten bij de bewezenverklaarde hoeveelheid hennepplanten uitgaan van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank ziet in dit geval evenwel aanleiding (fors) van dit oriëntatiepunt af te wijken gelet op het feit dat sprake is van medeplichtigheid en de rol van verdachte bij de hennepkwekerij minimaal is geweest: zij heeft deze slechts gedoogd. Verder heeft de reclassering opgemerkt dat verdachte voor haar pensioenleeftijd jaren geen (on)betaald werk heeft verricht vanwege lichamelijke en psychische overbelasting en dat zij ook nu op dagelijkse basis in ieder geval lichamelijke klachten ervaart.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 40 uur hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen, voorzitter, mr. M.A. van Leeuwen en mr. A. van Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2025.
Mr. S. Jansen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024057874, gesloten op 6 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 18 t/m 23.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 604.
4.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 628.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 februari 2025.