ECLI:NL:RBGEL:2025:1962

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
11300591 \ CV EXPL 24-2766
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekering en betalingsverplichting bij terugwerkende kracht van verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ voor de Zorg N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De gedaagde had een deel van de verschuldigde zorgpremie niet voldaan, omdat zij tegen haar zin per een eerdere datum was verzekerd dan overeengekomen. Dit was het gevolg van haar inschrijving in Nederland na een periode van verblijf in het buitenland. De kantonrechter heeft begrip voor de situatie van de gedaagde, maar oordeelt dat VGZ correct heeft gehandeld door de premie vanaf de inschrijfdatum in rekening te brengen. De gedaagde had zich, na terugkeer in Nederland, verplicht moeten verzekeren volgens de Zorgverzekeringswet.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 13 september 2024, verschillende producties van beide partijen en een mondelinge behandeling op 4 februari 2025. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de vordering van VGZ onterecht was, onder andere omdat zij dubbele premie had betaald aan zowel VGZ als haar Franse verzekeraar. De kantonrechter oordeelde dat VGZ niet in strijd met de wet had gehandeld en dat de gedaagde de zorgverzekering had moeten accepteren zoals deze was aangeboden. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe, maar tot een lager bedrag dan oorspronkelijk gevorderd, en wees de buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet redelijk waren gezien de omstandigheden.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.509,89 aan VGZ, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten toegewezen aan VGZ. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11300591 \ CV EXPL 24-2766 \ 560
uitspraak van 14 maart 2025
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ voor de Zorg N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente Druten,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2024 en de daarin genoemde processtukken,
- de brief met producties van [gedaagde] van 19 januari 2025,
- de akte met producties van VGZ van 23 januari 2025,
- de mondelinge behandeling van 4 februari 2025.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met haar gezin in Frankrijk gewoond. Zij waren daar bij de Franse verzekeringsmaatschappij Mutuelles du Soleil verzekerd voor ziektekosten.
2.2.
Per 16 augustus 2021 zijn [gedaagde] en haar gezin weer als inwoner van Nederland geregistreerd.
2.3.
Op 20 september 2021 heeft [gedaagde] van VGZ de volgende e-mail ontvangen:
Welkom bij VGZ! Wat fijn dat u voor ons hebt gekozen.
Uw zorgverzekering
Uw zorgverzekering gaat in op 1 oktober 2021. Tot die tijd bent u verzekerd bij uw huidige zorgverzekeraar.
Wij zeggen uw huidige verzekering voor u op. Tenzij u hebt aangegeven dit niet te willen.
(…)
2.4.
De aan VGZ verschuldigde premie is in rekening gebracht vanaf 16 augustus 2021. De premie is geheel of in elk geval gedeeltelijk voldaan door inhouding op het loon van [gedaagde] , nu zij via haar werkgever aan het collectieve verzekering deelnam.

3.De vordering en het verweer

3.1.
VGZ vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.866,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening en voorts tot betaling van de proceskosten.
3.2.
VGZ legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] bij haar een zorgverzekering heeft afgesloten. De verschuldigde premie is door [gedaagde] , ondanks aanmaning, niet volledig voldaan.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij vindt dat de vordering van VGZ onterecht is en moet worden afgewezen, zo nodig door verrekening van de vele kosten die [gedaagde] heeft moeten maken omdat zij veel tijd en moeite heeft gestoken in de correspondentie met VGZ.

4.De beoordeling

Betekening, bevoegdheid deurwaarder en toetsing aan verdragen
4.1.
[gedaagde] heeft de nodige opmerkingen gemaakt over de wijze van betekening van de dagvaarding en de bevoegdheid (door [gedaagde] genoemd de bestuurlijke machtiging) van de deurwaarder die de dagvaarding heeft betekend. [gedaagde] stelt dat zij pas op 4 september 2024 de – op 12 augustus 2024 betekende – dagvaarding op een kastje in een openbare ruimte bij haar woning heeft gevonden.
4.2.
De kantonrechter kan enkel constateren dat een deurwaarder de dagvaarding heeft betekend door deze in een gesloten envelop achter te laten op het inschrijvingsadres van [gedaagde] . Dat deze deurwaarder niet voldoende bevoegd/gemachtigd zou zijn, blijkt niet. Er is geen reden om aan te nemen dat een en ander niet volgens de daarvoor geldende (wettelijke) regelingen is verlopen. [gedaagde] heeft in ieder geval de dagvaarding (uiteindelijk) gekregen en daarop een inhoudelijk verweer gevoerd, dat zij voor de zitting nog heeft aangevuld. Ook heeft zij tijdens de mondelinge behandeling haar standpunt nader kunnen toelichten. Er is dus ook geen sprake van dat [gedaagde] is geschaad in haar procesbelang.
4.3.
[gedaagde] vraagt zich verder af of wordt getoetst of “alle verstrekte documenten voldoen aan de internationale richtlijnen binnen het apostilleverdrag” en of “bij de legalisatie van alle relevante documenten aangaande deze kwestie op rechtmatigheid is gecontroleerd”.
4.4.
De kantonrechter kan deze vragen van [gedaagde] niet goed plaatsen. Er is geen sprake van een internationale betekening of andere bijzonderheden op dat vlak die toetsing vergen. Dit wordt daarom verder onbesproken gelaten.
Het standpunt van [gedaagde] is begrijpelijk maar onjuist
4.5.
Het standpunt van [gedaagde] is als volgt. Zij heeft bij VGZ een zorgverzekering willen afsluiten die per 1 oktober 2021 inging, zodat deze aansloot op de via de Franse verzekeringsmaatschappij afgesloten zorgverzekering. [gedaagde] heeft van VGZ ook de bevestiging gehad dat dit zo was geaccepteerd, zo volgt uit de mail van 20 september 2021. Vervolgens is desalniettemin per 16 augustus 2021 premie geheven door VGZ, welke premie geheel of gedeeltelijk – [gedaagde] lijkt te stellen geheel maar uit het overzicht van VGZ lijkt te volgen gedeeltelijk – op het loon van [gedaagde] is ingehouden. [gedaagde] was het oneens met VGZ maar kon de premie gezien de betaalwijze niet (geheel) storneren. Zij werd voor een voldongen feit gesteld en heeft gedurende anderhalve maand dubbele premie betaald, namelijk aan de Mutuelles du Soleil en aan VGZ. Dit alles terwijl uit informatie van de rijksoverheid blijkt dat iemand die in Nederland komt werken (pas) na vier maanden verplicht verzekerd wordt.
4.6.
[gedaagde] vindt dat de zorgverzekeringsovereenkomst die zij met VGZ heeft gesloten gezien dit alles nietig of vernietigbaar is. [gedaagde] heeft later, toen de premie niet via haar loon werd betaald, een aantal maanden onbetaald gelaten. Omdat zij vervolgens als wanbetaler is aangemerkt, kan zij niet overstappen naar een andere verzekeringsmaatschappij en blijft zij vastzitten aan VGZ.
4.7.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet en artikel 2.1.1 van de Wet langdurige zorg was [gedaagde] verplicht zich, nadat zij weer in Nederland ging wonen en werken, voor ziektekosten te verzekeren. Per de datum van inschrijving in Nederland geldt deze verzekering, ook al is deze later of ingaande op een latere datum afgesloten. Dit volgt uit de artikel 5 lid 1 en 5 lid 5 sub a van de Zorgverzekeringswet. VGZ heeft daarin dus niet verkeerd gehandeld. Dit is aan [gedaagde] ook bericht door de Ombudsman Zorgverzekeringen in de brief van 27 oktober 2021 (productie 3b van VGZ). Het is dan, zoals de Ombudsman heeft uitgelegd, aan [gedaagde] om bij de Franse verzekeraar restitutie van de ‘dubbele’ premie te vragen. Dit heeft [gedaagde] niet geprobeerd, terwijl haar probleem daarmee grotendeels had kunnen worden opgelost.
4.8.
Wel is begrijpelijk dat de hele gang van zaken voor [gedaagde] als onlogisch aanvoelt. VGZ heeft een standaard mail naar [gedaagde] gestuurd, waarbij geen rekening is gehouden met haar bijzondere situatie. Daardoor is [gedaagde] op het verkeerde been gezet. Zij dacht dat zij per 1 oktober 2021 verzekerd was, zoals zij wilde, maar op grond van de wet werkt deze verzekering dus terug. Hierin had VGZ bij aanvang wel duidelijker kunnen communiceren, dan had [gedaagde] er nog van af kunnen zien. Wat de kantonrechter begrijpt is het systeem zo dat [gedaagde] ervoor had kunnen kiezen om vier maanden onverzekerd te zijn, waarna zij de ingangsdatum wel vrij had kunnen kiezen. Er is verder, zo is zijdens VGZ tijdens de zitting verklaard, geen automatisch systeem tussen verzekeraars uit verschillende landen om de verrekening dan automatisch toe te passen. Hier moest [gedaagde] dus zelf achteraan, hetgeen zij zoals gezegd niet heeft gedaan. Het zou veel klantvriendelijker zijn als een verzekerde hierin worden gefaciliteerd.
4.9.
Dit leidt tot het oordeel dat er op dit punt wel wat is aan te merken op het zorgverzekeringssysteem in het algemeen en op de handelwijze van VGZ jegens [gedaagde] in het bijzonder, maar dat er geen sprake is van handelen van VGZ in strijd met wet- en regelgeving. Zij heeft juist conform die wet- en regelgeving gehandeld. Er is geen sprake van een ongeldige overeenkomst, of bedrog of onrechtmatig handelen van VGZ.
4.10.
Dit betekent ook dat er geen grondslag is voor een verrekening door [gedaagde] van haar kosten, zo deze er al zouden zijn, om de discussie met VGZ te voeren. [gedaagde] moet VGZ betalen voor de maanden dat zij verzekerd was.
De hoofdsom en rente worden toegewezen, maar tot een lager bedrag dan gevorderd
4.11.
In haar vordering is VGZ uitgegaan van een verschuldigde hoofdsom van € 2.272,59, waarbij zij de gevorderde rente en incassokosten heeft opgeteld. Daarop zou € 762,70 door [gedaagde] zijn betaald. Dit laatste bleek tijdens de zitting echter niet juist. Uit het bij de dagvaarding door VGZ overgelegde overzicht blijkt dat een aantal “verrekeningen betreffende declaraties” hebben plaatsgevonden. Kennelijk betreft dit verzekerde zorg die door [gedaagde] vooruit is betaald en later is vergoed. Dit bedrag strekt in mindering op de hoofdsom, zodat die – en ook dat volgt uit het eigen overzicht van VGZ – € 1.509,89 bedraagt. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.12.
Dit heeft ook invloed op de verschuldigde rente. Deze is verschuldigd vanaf de vervaldata van de verschillende in de nu toegewezen hoofdsom begrepen termijnen.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen
4.13.
[gedaagde] is veel aangemaand door en namens VGZ, maar dit had naar het oordeel van de kantonrechter geen zin. VGZ wist al snel dat en waarom [gedaagde] niet alles wilde betalen. De herhaalde aanmaningen konden dus niet tot incasso leiden en het maken van kosten hiervoor was dan ook niet redelijk. Daarom worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen.
De proceskosten worden toegewezen
4.14.
Voor het toegewezen bedrag heeft VGZ terecht de procedure aanhangig gemaakt. Daarom worden de proceskosten toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 1.509,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende in dat bedrag begrepen termijnen tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van VGZ vastgesteld op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 372 aan griffierecht, € 408 aan salaris voor de gemachtigde en € 135 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.