ECLI:NL:RBGEL:2025:1969

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
05/056345-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij het kweken van 1020 hennepplanten in een woonboerderij en een schuur. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 26.500,00, gebaseerd op een gemiddelde maandelijkse vergoeding van € 2.500,00 over een periode van 10,6 maanden. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank het te betalen bedrag met 10% verminderd tot € 23.850,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie had een hoger bedrag van € 434.302,72 gevorderd, maar de verdediging pleitte voor een lagere betalingsverplichting vanwege de financiële situatie van de veroordeelde, die sinds zijn 40e levensjaar niet meer kan werken en in de schuldhulpverlening zit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar ook rekening gehouden met de omstandigheden van de veroordeelde. De rechtbank heeft de betalingsverplichting opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op 477 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/056345-21 (ontneming)
Datum uitspraak : 5 maart 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat in Arnhem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op
€ 434.302,72.

2.De procedure

De zaak is onderzocht op de openbare terechtzitting van 19 februari 2025.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast. Volgens de officier van justitie moet rekening worden gehouden met de mogelijke betrokkenheid van anderen en met de draagkracht van veroordeelde. De officier van justitie gaat ervan uit dat veroordeelde met zijn activiteiten gemiddeld € 2.500,00 euro per maand verdiende. Zij baseert zich daarbij op de bedragen die genoemd staan in de notities die in de telefoon van veroordeelde zijn gevonden, waarover veroordeelde heeft verklaard dat dit bedragen zijn die hij heeft ontvangen voor het verzorgen van de hennepplanten Uitgaande van een ontnemingsperiode van 1 juli 2018 (het moment dat veroordeelde de woonboerderij onderhuurde) tot 24 februari 2021 bestrijkt deze periode 30,8 maanden. Zodoende schat de officier van justitie het bedrag dat door veroordeelde wederrechtelijk is verkregen op € 77.000,00. De officier van justitie heeft verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel op dit bedrag vast te stellen en veroordeelde tot betaling van dit bedrag te veroordelen, bij niet betaling te vervangen door 365 dagen gijzeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het gewijzigde standpunt van de officier van justitie voor wat betreft de berekening van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, met dien verstande dat daarbij uitgegaan zou moeten worden van een kortere periode (namelijk van 7 april 2020 tot 24 februari 2021).
De raadsman heeft verder verzocht om de betalingsverplichting op nihil te zetten. De veroordeelde kan al vanaf zijn 40e levensjaar niet meer werken. Hij heeft sinds 2019 een bijstandsuitkering en zit vanwege zijn schulden ter hoogte van € 27.000,00 in de schuldhulpverlening. Inmiddels is schuldsanering aangevraagd. Er is dan ook onvoldoende huidige én toekomstige draagkracht aanwezig om aan een dergelijke betalingsverplichting te kunnen voldoen.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn met nagenoeg 2 jaar is overschreden. Dat moet gevolgen hebben voor de hoogte van de betalingsverplichting in de vorm van een vermindering van de betalingsverplichting. De raadsman acht een korting van 10 tot 20% passend en geboden.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 5 maart 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde een taakstraf van 180 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest is opgelegd voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
De rechtbank is in deze ontnemingszaak van oordeel dat aannemelijk is dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht. Het dossier bevat namelijk voldoende aanwijzingen dat veroordeelde in de periode van 7 april 2020 tot en met 24 februari 2021 in de woonboerderij en de naastgelegen schuur een grote hoeveelheid hennep teelde en dat sprake is van meerdere oogsten. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op 24 februari 2021 is de politie ter zake een verdenking van de overtreding van de Opiumwet de woonboerderij met schuur en manege aan de [adres 2] in [plaats] binnengetreden. In de benedenverdieping van de woonboerderij trof de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met 538 hennepplanten aan. Op de eerste verdieping van de vrijstaande schuur bevond zich een tweede grote ingerichte kweekruimte met 482 hennepplanten. [2] De fraudespecialist van [slachtoffer] heeft geconstateerd dat ten behoeve van de hennepkwekerij 343.742 kWh stroom illegaal werd afgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat vermoedelijk sprake is geweest van vier eerdere teelten. De aangetroffen teelt was tenminste 2 weken oud. [3]
De veroordeelde heeft verklaard dat hij de hennepplanten heeft verzorgd en dat hij daarvoor regelmatig vergoedingen ontving. [4]
Bij de aanhouding van veroordeelde heeft de politie de mobiele telefoon van veroordeelde in beslag genomen. In de telefoon van veroordeelde stonden onder meer de volgende notities:
7 april 2020: Huis - regulateur 50 /super pk -125.
Schuur - regulateur 100 / super pk - 250
Vrijdag huis zit al voeding - schuur moet nog voeding in 100 regul. - 250 super pk
500 kan kirmizi - 2500 normal kirmizi allebei vaten.
1 oktober 2020: 2400 gekregen
19 oktober 2020: 2400 gekregen, 10000 gekregen
19 oktober 2020: Tegoed 13600 - 1000 auto - 120 en 90 huur bus : 14810 totaal
20 oktober 2020: 12400 aldim - nog 2600 plus 1000 auto kosten plus 1000 werk plus 120 en 90 voor auto huur
4 november 2020: Moet nog 2600, 1000 verz , 500 werk , drie dagen auto huur 210,
7 januari 2021: 1000 aldim op 28 dec , 7 Januari 1000 aldim , 500 aldim 22 januari ,
3 februari 500 aldim , 3500 aldim 5 februari , 2000s1dim 15 februari
1000 aldim voor werk
21 februari 2021: 5000 aldim. [5]
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat de notitie van 7 april 2020 ziet op de verzorging van de hennepkwekerij en de overige notities de bedragen zijn die hij heeft ontvangen voor het verzorgen van de planten.
Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel
De hennepkwekerij werd op 24 februari 2021 aangetroffen. Ervan uitgaande (volgens de verbalisanten die het rapport hebben opgesteld) dat de hennepkwekerij al op 7 april 2020 in werking was, betekent dit dat de hennepkwekerij gedurende tenminste 46 weken in gebruik was. Met het uitgangspunt van een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst en gelet op het feit dat de aangetroffen planten twee weken oud waren en de inrichting van een hennepkwekerij één week beslaat is vermoedelijk sprake geweest van vier eerdere oogsten.
Daarnaast wezen verschillende indicatoren op eerdere oogsten:
  • Er werden droge en natte hennepresten aangetroffen. In beide kweekruimtes bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil dat op de grond lag en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen.
  • Ook op het gebruikte bevloeiingssysteem (het water-/voedingsvat, de dompelpomp, circulatiepomp, vatverwarmer, filters, leiding, stekers, sproeiers) bevond zich een op kalk gelijkende afzetting.
  • De in de kweekruimtes aangetroffen koolstoffilters waren bevestigd door middel van kettingen en trekbanden. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaatsen, waar de bevestiging was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd.
  • In beide ruimtes zijn een aantal gebruikte, vervuilde koolstoffilters aangetroffen. Deze gebruikte, vervuilde koolstoffilters kwamen in aantal, grootte en capaciteit overeen met het aantal koolstoffilters aangetroffen in de kweekruimtes.
  • In beide kweekruimtes zijn een aantal gebruikte lampen aangetroffen. Deze gebruikte lampen kwamen in aantal en vermogen overeen met het aantal lampen aangetroffen in de kweekruimtes.
  • In de kweekruimtes lag een niet doorbroken stoflaag op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de elektrische klimaatbeheerser, de ventilator en de ventilatiebuizen.
Het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. De rechtbank sluit voor de bepaling van de hoogte van dat bedrag evenals de officier van justitie aan bij het gemiddelde van de bedragen die volgen uit de telefoon van veroordeelde, waarvan hij stelt deze bedragen te hebben ontvangen als vergoeding voor het verzorgen van de hennepplanten. De rechtbank volgt in die zin dan ook de berekening van de officier van justitie en gaat ervan uit dat de veroordeelde een gemiddelde maandelijkse vergoeding van € 2.500,00 heeft ontvangen. De rechtbank gaat daarbij niet uit van de datum vanaf wanneer veroordeelde de woning huurde
(1 juli 2018) zoals de officier van justitie als aanvangsdatum hanteert, maar van de startdatum uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (7 april 2020) gebaseerd op de aangetroffen indicatoren en de telefoonnotitie van veroordeelde. De periode vanaf 7 april 2020 tot aan 24 februari 2021 bedraagt 10,6 maanden. De rechtbank stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van het voorgaande vast op een bedrag van (10,6 x € 2.500,00 =) € 26.500,00.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat in deze ontnemingszaak – net zoals in de strafzaak – sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Als uitgangspunt geldt namelijk dat een strafzaak met een eindvonnis moet zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen na de inverzekeringstelling van veroordeelde op 24 februari 2021. Dit betekent dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet worden gecompenseerd door vermindering van de betalingsverplichting. De rechtbank ziet in de mate van overschrijding en de overige omstandigheden van dit geval aanleiding om het te betalen bedrag met 10%, dus met € 2.650,00, te verminderen tot een bedrag van € 23.850,00.
Draagkracht
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de betalingsverplichting dus op deze grond niet verder matigen.
Conclusie
De betalingsverplichting zal worden opgelegd voor een bedrag van € 23.850,00. De rechtbank zal veroordeelde veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De rechtbank bepaalt op grond van artikel 36e lid 11 van het Wetboek van Strafrecht de duur van de gijzeling gelet op de hoogte van het bedrag op 477 dagen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 23.850,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 477 dagen.
Aldus gegeven door mr. A. van Veldhuizen, voorzitter, mr. M.A. van Leeuwen en
mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021179576, gesloten op 22 april 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 169 en 170.
3.Proces-verbaal van aangifte met bijlage, p. 231 t/m 234.
4.Verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 19 februari 2025.
5.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 131 t/m 137.