ECLI:NL:RBGEL:2025:1994

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
11447298
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding na ongepaste cadeautjes van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, de stichting [verweerder]. De werknemer was op 4 oktober 2024 op staande voet ontslagen vanwege het achterlaten van ongepaste cadeautjes met beledigende teksten voor haar collega's. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de gedragingen van de werknemer niet zodanig ernstig waren dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter overwoog dat de werkgever te zwaar had ingegrepen door het ontslag op staande voet toe te passen, en dat er alternatieven waren, zoals het op non-actief stellen van de werknemer.

De werknemer verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding van € 4.063,00 toe, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 11.944,02 en een transitievergoeding van € 7.245,00. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven, en dat de werknemer recht had op de verzochte vergoedingen. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11447298 \ HA VERZ 24-192 \ 53854 \ 48073
Beschikking van 14 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.F.M. Groot Kormelink,
tegen
de stichting
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. A.E. Doornbos.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met 17 producties ingediend, dat op
4 december 2024 door de griffie van de rechtbank is ontvangen. Op 6 februari 2025 heeft [verzoeker] aanvullende producties 18 en 19 ingediend.
1.2.
[verweerder] heeft bij verweerschrift van 3 februari 2025 met negen bijlagen op het verzoekschrift gereageerd. Op 10 februari 2025 heeft [verweerder] een aanvulling op bijlage 5 en bijlage 10 overgelegd en op 12 februari 2025 bijlage 11.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden.
Hierbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door mr. M.F.M. Groot Kormelink.
Namens [verweerder] waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig, bijgestaan door
mr. A.E. Doornbos.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] haar verzoek toegelicht, hebben de gemachtigden van partijen spreekaantekeningen voorgedragen en hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.5.
Ten slotte is de datum van beschikking op heden bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 28 mei 2019 is [verzoeker] bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van Verzorgende IG. Na het volgen van een aanvullende opleiding is [verzoeker] per 1 maart 2023 voor gemiddeld 32 uur per week en voor onbepaalde tijd bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van Verpleegkundige, tegen een salaris van laatstelijk € 2.821,81 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Tot en met 30 september 2024 verrichte [verzoeker] haar werkzaamheden op de afdeling somatiek van de locatie [bedrijf 1] te [plaats] . Vanaf 1 oktober 2024 zou [verzoeker] haar werkzaamheden op een andere locatie binnen [verweerder] voortzetten.
2.3.
[verzoeker] heeft, na haar laatste avonddienst op 30 september 2024, het volgende voor haar collega’s achtergelaten:
- 28 cadeaupakketjes, welke waren voorzien van een kaartje in de vorm van een baarmoeder met hierop de tekst:
Het is zeer kut dat ik ga, [verzoeker].
In de cadeaupakketjes zaten – onder andere – pennen met teksten als:
Everyone’s Judging You,
Can’t fix stupid, but we can sedate iten
I am starting to feel sick tomorrow. De pennen met de laatste tekst zijn terechtgekomen bij een collega die regelmatig afwezig was in verband met long-covid en een collega die een ernstig zieke zoon had.
- 3 flessen toiletverfrisser met daarop een sticker met de tekst:
Fuckoff Spray – Keeps all the idiots and assholes away up to 4 hours.
- een aantal ansichtkaarten met de tekst:
And the wise one said “fuck this shit”and found another job. Adios [verzoeker] .
- een post-it op het bureau van een collega met hierop de tekst:
Doe wat met de Feedback.
2.4.
Op 4 oktober 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen door [verweerder] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
I. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de billijke vergoeding ter hoogte van € 10.000,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
II. aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van
€ 11.944,02 toe te kennen;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding ter hoogte van € 7.245,00 bruto;
IV. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande
voet, [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding ter hoogte van € 7.245,00;
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente
vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de
dag der algehele voldoening;
VI. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Op hetgeen [verzoeker] aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede het verweer dat [verweerder] hiertegen gevoerd heeft, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is het ontslag op staande voet rechtsgeldig?
4.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of het door [verweerder] op 4 oktober 2024 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Ten aanzien hiervan overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag op staande voet de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de aangevoerde dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.3.
[verweerder] heeft [verzoeker] , blijkens haar brief van 4 oktober 2024, op staande voet ontslagen, omdat het gedrag van [verzoeker] en de achtergelaten cadeautjes zeer in strijd met de gedragsnormen van [verweerder] zijn en aanstootgevend, beledigend, kwetsend en respectloos naar collega’s. Daarnaast heeft [verzoeker] nauwelijks tot geen berouw getoond en niet laten blijken dat ze beseft en begrijpt wat de gevolgen van deze acties op haar omgeving zijn.
Een medewerker die zich schuldig gemaakt aan grove belediging en/of bedreiging, dan wel intimidatie van collega’s en vervolgens alle blijk van reflectie ontbeert, past niet binnen [verweerder] .
[verzoeker] betwist dat sprake is van een schending van de gedragsnormen van [verweerder] , aangezien hierin niet is bepaald dat het gedrag van [verzoeker] evident niet is toegestaan.
Verder werd op de afdeling waar [verzoeker] werkzaam was geen uitvoering gegeven aan het beleid van [verweerder] ten aanzien van ongewenst gedrag. Mocht dit beleid wel toegepast worden, dan geldt dat de gedragingen van [verzoeker] conform het beleid niet tot ontslag kunnen leiden. Daarnaast is [verzoeker] niet eerder gewaarschuwd voor een bepaalde gedraging en is geen sprake van een objectief dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 2 BW.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de gedragingen van [verzoeker] gênant en misplaatst en had zij zich hiervan behoren te onthouden. De gedragingen zijn echter niet zodanig ernstig – in combinatie met de gevolgen die een ontslag op staande voet heeft voor [verzoeker] – dat in deze zaak sprake is van een geldig ontslag op staande voet. Hoewel sommige teksten die [verzoeker] heeft achtergelaten terecht zijn gekomen bij werknemers die daaraan aanstoot hebben genomen of zich daardoor aangesproken voelden, is de kantonrechter er niet van overtuigd geraakt dat [verzoeker] die bewust bij bepaalde werknemers heeft geplaatst. Verder is onvoldoende gemotiveerd betwist dat de pennen zijn gekocht via Temu en dat de teksten willekeurig door Temu zelf op de pennen zijn gedrukt, zodat geen sprake was van een vooropgezet plan met zelfbedachte teksten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] dan ook naar een te zwaar middel gegrepen. Een ontslag op staande voet is – qua manieren van beëindiging van de arbeidsovereenkomst – de nucleaire optie die niet te snel en te lichtzinnig mag worden ingezet. De gevolgen daarvan zijn immers voor de werknemer groot. Een werknemer verliest van de ene op de andere dag de doorgaans enige bron van inkomsten, is schadeplichtig jegens de werkgever, kan in beginsel geen aanspraak maken op een transitievergoeding en heeft normaliter geen recht op bijvoorbeeld een WW-uitkering.
Gelet op alle omstandigheden van het geval had [verweerder] in dit geval kunnen en moeten kiezen voor bijvoorbeeld het op non-actief stellen van [verzoeker] en het instellen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu geen sprake is van een dringende reden dat het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt, is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag.
Billijke vergoeding
4.5.
[verzoeker] heeft er niet voor gekozen het ontslag op staande voet te vernietigen, maar zij verzoekt een billijke vergoeding. Nu [verweerder] het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig heeft gegeven, is de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel
7:671 BW. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever.
4.6.
Volgens de New Hairstyle-beschikking van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:1187) kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
4.7.
[verzoeker] verzoekt betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 10.000,00, maar heeft hier geen onderbouwing bij gegeven, anders dan dat [verweerder] gelijk het zwaarste arbeidsrechtelijke middel van ontslag op staande voet heeft ingezet, misbruik maakt van haar positie door een melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd te doen en stelselmatig de gevolgen van een onveilige situatie genegeerd heeft.
[verweerder] heeft als verweer tegen de billijke vergoeding, onder andere, aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat het dienstverband van [verzoeker] , gelet op haar gedragingen, nog langere tijd voortgeduurd zou hebben.
4.8.
De kantonrechter volgt [verweerder] in haar verweer, aangezien de arbeidsovereenkomst, indien [verweerder] in oktober 2024 in plaats van een ontslag op staande voet een verzoek tot ontbinding hiervan ingediend zou hebben en gelet op de doorlooptijd van de ontbindingsprocedure, naar verwachting ongeveer vier maanden later geëindigd zou zijn.
De inkomensschade van [verzoeker] begroot de kantonrechter daarom op vier maanden loon. [verzoeker] heeft in haar verzoekschrift de transitievergoeding berekend op basis van een loon van € 4.063,00 bruto. [verweerder] heeft dit maandloon niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter ervan zal uitgaan dat [verzoeker] (inclusief 8% vakantiebijslag en onregelmatigheidstoeslagen) een salaris heeft van € 4.063,00 bruto per maand.
Rekening houdend met de toe te kennen vergoeding wegens onregelmatige opzegging (waarover in r.o. 4.9. meer), ziet de kantonrechter aanleiding aan billijke vergoeding één maandsalaris toe te kennen. Dit betreft een bedrag van € 4.063,00 bruto en de wettelijke rente hierover wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
Vergoeding onregelmatige opzegging
4.9.
[verzoeker] berust in het gegeven ontslag, zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 4 oktober 2024 is geëindigd. Daarmee staat ook vast dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, zonder de hiervoor geldende opzegtermijn in acht te nemen. Gelet op de duur van het dienstverband van [verzoeker] , ruim vijf jaar, bedraagt de opzegtermijn twee maanden op grond van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst in combinatie met artikel 7:672 lid 1 en lid 2 aanhef en onder sub b BW. In het geval van een regelmatige opzegging had [verweerder] de arbeidsovereenkomst op 4 oktober 2024 dus per
1 januari 2025 op kunnen zeggen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW kan [verzoeker] dan ook aanspraak maken op een vergoeding gelijk aan het loon over de periode van 4 oktober 2024 tot 1 januari 2025. Dit heeft tot gevolg dat de door [verzoeker] in dit kader verzochte vergoeding van € 11.944,02 bruto wordt toegewezen. De verzochte wettelijke rente over dit bedrag wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, toegewezen vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
Transitievergoeding
4.10.
[verzoeker] maakt aanspraak op een transitievergoeding van € 7.245,00 bruto.
Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] hier geen recht op, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door haar. Ten aanzien van het al dan niet verschuldigd zijn van de transitievergoeding overweegt de kantonrechter als volgt.
4.11.
Een werknemer heeft op grond van artikel 7:673 lid 1 onder a BW recht op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de werkgever.
Een uitzondering hierop is dat het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW). Deze uitzondering heeft een beperkte reikwijdte en moet volgens vaste rechtspraak terughoudend worden toegepast.
De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen verliezen in uitzonderlijke gevallen waarin evident is dat het handelen of nalaten van de werknemer dat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft geleid niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. De wetgever heeft als voorbeelden genoemd gevallen waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, de situatie waarin de werknemer herhaaldelijk controlevoorschriften bij ziekte niet naleeft, zonder dat hiervoor een gegronde reden bestaat, de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt en hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de
situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd.
4.12.
De gedragingen van [verzoeker] die ten grondslag liggen aan het einde van de arbeidsovereenkomst passen naar het oordeel van de kantonrechter niet in de voornoemde opsomming. Daarentegen is er in deze zaak juist sprake van dat [verweerder] door een onterecht ontslag op staande voet ervoor heeft gezorgd dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wat juist ernstig kan worden verweten aan de werkgever. Een en ander maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , zodat zij recht heeft op de transitievergoeding. [verweerder] heeft niet weersproken dat de transitievergoeding € 7.245,00 bruto bedraagt, zodat dit bedrag wordt toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1, laatste volzin toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dat is in dit geval
4 november 2024 en de wettelijke rente wordt toegewezen tot de dag van volledige betaling.
4.13.
Nu hiervoor is overwogen dat aan [verzoeker] een transitievergoeding wordt toegekend, behoeft het door haar onder IV gedane verzoek geen bespreking.
Proceskosten
4.14.
[verweerder] is (overwegend) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.308,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 4.063,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 11.944,02 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 7.245,00 aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.308,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.