ECLI:NL:RBGEL:2025:2124

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
05.089858.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraffen in verband met openlijk geweld tegen meerdere slachtoffers

Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen meerdere personen. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte, samen met medeverdachten, geweld heeft gepleegd tegen slachtoffers in twee verschillende restaurants. Het eerste incident vond plaats op 4 juni 2022, waar de verdachte samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer 1. Dit geweld bestond uit het duwen, trekken aan de haren en slaan van het slachtoffer. Het tweede incident vond plaats op 3 augustus 2022, waar de verdachte opnieuw samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd, dit keer tegen slachtoffers 2 en 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en heeft haar veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer 1 voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten ernstig zijn en dat de verdachte strafbaar is, waarbij het adolescentenstrafrecht niet van toepassing is. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.089858.23
Datum uitspraak : 12 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. S.J. Mol, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 4 juni 2022 te [plaats] openlijk, te weten, in/bij de [restaurant 1] gelegen aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1]
- een of meermalen naar de grond te duwen,
- een of meermalen aan haar haren te trekken,
- een of meermalen op haar hoofd en/of lichaam te slaan en/of stompen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt en/of
- een of meermalen op haar lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt;
2.
zij op of omstreeks 3 augustus 2022 te [plaats] openlijk, te weten, in/bij de [restaurant 2] gelegen aan [adres 3] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] door
- die [slachtoffer 2] een of meermalen aan haar haren te trekken,
- die [slachtoffer 2] een of meermalen op/tegen/in haar gezicht, althans haar hoofd, te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer 3] in haar buik, althans tegen haar lichaam, te trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1: Openlijk geweld in de [restaurant 1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 juni 2022 was verdachte samen met [medeverdachte 1] in de [restaurant 1] aan de [adres 2] in [plaats] . Zij heeft daar [slachtoffer 1] geslagen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of zij meer heeft gedaan dan het slaan van [slachtoffer 1] .
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 1] verdachte 1 is op de camerabeelden van de [restaurant 1] en dat zij verdachte 2 is. Zij is samen met [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] bezig geweest. [3] Op de camerabeelden is te zien dat eerst verdachte en daarna [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] duwt. [medeverdachte 1] geeft daarna een schop van achter tegen [slachtoffer 1] . Verdachte pakt op een gegeven moment de haren van [slachtoffer 1] vast en maakt een trekkende beweging. [slachtoffer 1] raakt hierdoor in onbalans en gaat met haar lichaam naar beneden. Verdachte geeft twee vuistslagen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Ook [medeverdachte 1] geeft een vuistslag tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [4]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte en [medeverdachte 1] samen de confrontatie zijn aangegaan met [slachtoffer 1] . Zij hebben beiden een gelijkwaardige rol gehad in de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] . De rechtbank is, gelet op deze rolverdeling, van oordeel dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 1] .
Feit 2: Openlijk geweld in de [restaurant 2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 augustus 2022 was verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de [restaurant 2] op [adres 3] in [plaats] . Zij heeft daar [slachtoffer 2] in haar gezicht geslagen. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] aan haar haren is getrokken en in haar gezicht is geslagen. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 2]
Op camerabeelden van de [restaurant 2] is te zien dat een groep meiden en jongens in de [restaurant 2] verschijnen. De groep wordt fysiek richting een vrouw (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ). Er wordt een meisje in een groene top, genoemd verdachte 1 gezien. Daarnaast is op de beelden een meisje met een zwart North Face shirt te zien, genoemd verdachte 2, samen met een meisje in het roze gekleed, genoemd verdachte 3. [6] Verdachte heeft verklaard dat zij die dag iets groens aan had. [7] De rechtbank stelt vast dat verdachte op de camerabeelden wordt aangeduid als ‘verdachte 1’. Het meisje in de roze top en roze trainingsbroek op de beelden is door een verbalisant herkend als [medeverdachte 2] en het meisje in het zwarte North Face shirt als [medeverdachte 1] . [8] [medeverdachte 2] is dus ‘verdachte 2’ en [medeverdachte 1] ‘verdachte 3’ op de camerabeelden.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat het meisje met het groene topje haar in haar gezicht slaat (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Direct nadat zij die klap heeft gekregen komen het meisje in het roze gekleed
( [medeverdachte 2] )en het andere meisje met een zwart North Face shirt
( [medeverdachte 1] )haar helpen. [slachtoffer 2] voelt dat ze aan haar haren en haar kleren trekken. [9]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen de confrontatie aangaan met [slachtoffer 2] . Verdachte heeft hierbij [slachtoffer 2] in haar gezicht geslagen. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 2] en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 3]
heeft verklaard dat zij samen met haar dochter van 10 jaar in de [restaurant 2] zit te eten op het moment dat een groep meiden rondom één meisje gaat staan. Het gaat er dan erg luidruchtig aan toe. [slachtoffer 3] loopt naar het meisje toe om haar te beschermen. Een meisje met een North Face topje haalt uit met haar voet en schopt [slachtoffer 3] in haar maag. [slachtoffer 3] kan dan nog net een dienblad pakken om zichzelf te verdedigen. Ook het meisje met het roze topje staat erbij. [10]
Op de camerabeelden is te zien dat de groep meisjes fysiek worden richting een vrouw die hen aanspreekt (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ). Verdachte geeft [slachtoffer 3] een duw. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begeven zich ook richting [slachtoffer 3] . Er ging een schop met de voet in de richting van de vrouw, maar er was niet te zien of dit [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] betrof. Te zien is verder dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte een agressieve houding hebben, doordat zij hun lichaam groot hebben gemaakt en druk met hun armen bewegen. [11]
De rechtbank overweegt dat de trap die [slachtoffer 3] krijgt van één van de vriendinnen van verdachte voortkomt uit de reactie van [slachtoffer 3] op het openlijke geweld dat onder meer verdachte pleegt tegen [slachtoffer 2] . Verdachte geeft [slachtoffer 3] even daarvoor ook een duw en staat ook bij [slachtoffer 3] op het moment dat zij een trap krijgt. Verdachte maakt zich groot en stelt zich agressief op. De rechtbank oordeelt dan ook dat verdachte hiermee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld jegens [slachtoffer 3] heeft geleverd en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 3] .

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks4 juni 2022 te [plaats] openlijk, te weten, in
/bijde [restaurant 1] gelegen aan de [adres 2] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1]
-
een of meermalennaar de grond te duwen,
-
een of meermalenaan haar haren te trekken,
-
een ofmeermalen op haar hoofd en
/oflichaam te slaan en
/ofstompen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt en
/of-
een ofmeermalen op haar lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt;
2.
zij op
of omstreeks3 augustus 2022 te [plaats] openlijk, te weten, in
/bijde [restaurant 2] gelegen aan [adres 3] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen te weten [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] door
- die [slachtoffer 2] een of meermalen aan haar haren te trekken,
- die [slachtoffer 2]
een of meermalen op/tegen/in haar gezicht,
althans haar hoofd,te slaan en
/ofte stompen en
/of- die [slachtoffer 3]
in haar buik, althanstegen haar lichaam, te trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2 telkens:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie houdt bij het bepalen van haar eis rekening met de ernst van de feiten, het tijdsverloop en het strafblad van verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, omdat verdachte nog steeds thuis woont, haar moeder haar mentor is en zij erg beïnvloedbaar is. Verder moet rekening worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte, haar blanco strafblad en het tijdsverloop. De raadsvrouw acht de eis van de officier van justitie passend en verzoekt de rechtbank deze over te nemen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen in totaal drie slachtoffers. Daarbij zijn de slachtoffers geschopt en geslagen tegen het lichaam en aan hun haren getrokken. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien vond het gepleegde geweld plaats in de openbaarheid op plekken waar veel mensen, onder wie ook kinderen, getuige daarvan konden zijn en ook waren. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank zal het adolescentenstrafrecht niet toepassen. In de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe. Bovendien zijn de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan dusdanig ernstig dat aan het adolescentenstrafrecht niet wordt toegekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank weegt verder in het voordeel van verdachte mee dat geen sprake is van relevante documentatie en dat zij ook sinds de feiten niet meer in aanraking met politie en justitie is gekomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren – zoals geëist door de officier van justitie – passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De volgende benadeelde partij heeft een vordering ingediend:
- [slachtoffer 1] (05/089836-23 feit 1): materiële schade ad € 1.570,00 en immateriële schade ad € 3.000,00, de benadeelde verzoekt de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag ad € 341,07 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren het overige bestaat uit toekomstige schade. Verder verzoekt de benadeelde het toe te wijzen bedrag hoofdelijk aan de verdachten op te leggen,
vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag ad € 3.341,07, bestaande uit € 341,07 materiële schade en € 3.000,00 schade vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie stelt dat het toe te wijzen schadebedrag hoofdelijk aan de medeverdachten moet worden opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade moet worden gematigd. De materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag ad € 341,07.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade tot een bedrag ad € 341,07 is deze door de verdediging niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt dan ook op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit 1 en wijst de vordering in zoverre toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft benadeelde onder meer een hersenschudding opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters toewijzen in vergelijkbare zaken, zal de rechtbank de hoogte van het bedrag vaststellen op € 1.250,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk.
De gevorderde wettelijke rente over de toegekende immateriële schade zal worden toegewezen, met als ingangsdatum 4 juni 2022 en over de toegekende materiële schade met als ingangsdatum 24 februari 2025. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter voldoening van het toegewezen bedrag. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken op de voet van artikel 6:166 BW. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 341,07 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 1.250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 341,07 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en € 1.250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter), mr. M.A. Jansen-van Leeuwen en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2025.
mr. G.L.C. van den Bosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022372564, gesloten op 13 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2025 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 75.
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2025.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 48 en 49.
5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2025 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 123.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
7.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2025.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 78 en 79.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 154 en 155.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 88.