Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.De verzoeken en het verweer
4.De beoordeling
opzegging is van de reeds verlengde arbeidsovereenkomst die zou ingaan per 1 december 2024, terwijl Denkavit aanvoert dat die brief slechts een
aanzegging is van het einde van de eerste overeenkomst.
Tegelijkertijd is door Denkavit niet weersproken dat [verzoeker] tijdens het gesprek heeft aangegeven dat hij een verlenging met beide handen zou aangrijpen. Die mededeling van [verzoeker] ligt ook in lijn met de WhatsApp-berichten die [verzoeker] heeft gestuurd op 21 augustus 2024 en 16 oktober 2024, omdat daaruit duidelijk blijkt dat hij wil weten waar hij aan toe is voor wat betreft de verlenging en status van zijn arbeidsovereenkomst. Na het gesprek heeft Denkavit op 28 oktober 2024 aan [verzoeker] de brief gestuurd die is geciteerd in randnummer 2.7. Denkavit voert echter aan dat die brief slechts de invulling is van de aanzegverplichting waarop zij volgens haar altijd kan terugkomen.
De kantonrechter is van oordeel dat het Denkavit niet meer vrij stond om terug te komen op haar aanbod, omdat dat de brief van 28 oktober 2024 een onherroepelijk aanbod was zoals bedoeld in artikel 6:219 lid 1 BW. Uit de WhatsApp-berichten van [verzoeker] blijkt dat hij graag wilde weten waar hij aan toe was en Denkavit heeft niet betwist dat [verzoeker] tijdens het gesprek met [naam 2] heeft gezegd dat hij een nieuwe arbeidsovereenkomst met beide handen zou aangrijpen en dat hem was gezegd dat het nieuwe contract zou worden opgestuurd. Vervolgens krijgt [verzoeker] de brief van 28 oktober 2024 waarin onomwonden wordt aangegeven dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, voor welke duur en onder handhaving van de bestaande voorwaarden zonder dat [verzoeker] wordt gevraagd om een reactie. Gelet op al deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Denkavit – gelet op de reeds uitgesproken wens van [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst te aanvaarden – beoogde om hem een onherroepelijk aanbod te doen tot verlenging van de arbeidsovereenkomst en hoefde [verzoeker] dat dus niet nog apart te aanvaarden. Denkavit kan zich daarom niet erop beroepen dat zij eigenlijk geen onherroepelijk aanbod wilde doen.
“…wegens de vertraagde aanzegging (art. 7:668 lid 3 BW)…”. De brief is naar het oordeel van de kantonrechter dus geen opzegging, maar slechts een uiting van de misvatting aan de kant van Denkavit dat zij nog steeds in een positie verkeerde om de eerste arbeidsovereenkomst van rechtswege te laten eindigen.