ECLI:NL:RBGEL:2025:2241

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11331
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.G.A.M. Halfers, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 7 maart 2025 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. Luijk, aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de minister de maatregel van bewaring rechtmatig had opgelegd. De rechtbank concludeert dat de zware en lichte gronden die de minister heeft aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van de eiser, waaronder een vermeende schending van artikel 5 van het EVRM en het recht op vrijheid van godsdienst, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat er geen andere, minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.M. Luijk).

Inleiding

1. Bij besluit van 7 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Dit beroep moet tevens worden gezien als een verzoek om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring was rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zou onderduiken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een
andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit de gronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Is er sprake van een schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM?
5. Eiser betoogt dat er sprake is van een schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de info-set van de inbewaringstelling niet in het dossier is geplaatst. Eiser betoogt dat er hierdoor geen sprake is van ‘equality of arms’, aangezien de minister wel over dit stuk beschikt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze info-set een intern stuk is en geen betrekking heeft op de (toetsing van de) rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser. Hier is de maatregel van bewaring voor, het zogenaamde M109-A formulier. Dit formulier is een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, op grond waarvan de rechtmatigheid van de bewaring kan worden beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser zijn geloof tot uitdrukking brengen?
6. Eiser betoogt dat zijn inbewaringstelling in strijd is met artikel 9 van het EVRM, nu hij daardoor zijn geloof gedurende de ramadan niet op de juiste wijze tot uitdrukking kan brengen. Eiser is niet in de gelegenheid geweest om tijdens de ramadan in vrijheid een moskee te bezoeken of zijn geloof op de juiste wijze te kunnen uiten.
6.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6.2.
Eiser is in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde. Uit het tweede lid van artikel 9 van het EVRM volgt dat eiser zijn recht op vrijheid van godsdienst kan worden ingeperkt voor de bescherming van de openbare orde. Verder mag ervan uit worden gegaan dat eiser in staat wordt gesteld zijn geloof te belijden en dat daarvoor in het detentiecentrum faciliteiten beschikbaar zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister de medische gegevens delen met de Kroatische autoriteiten?
7. Eiser betoogt dat hij de minister geen toestemming heeft gegeven voor het delen van zijn medische gegevens met de Kroatische autoriteiten. Uit de “Overdrachtsgegevens in het kader van Dublin-overeenkomst van [eiser] blijkt dat de minister gegevens heeft gedeeld over de gemoedstoestand van eiser met de Kroatische autoriteiten. Dit levert volgens eiser een schending op van artikel 272, eerste lid, van hetWetboek van Strafrecht, artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 8 van het EVRM.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het delen van de medische gegevens doet niet af aan de vraag of de maatregel van bewaring wel of niet rechtmatig is. Dat is wat in deze beroepsprocedure wordt getoetst. Dit betekent dus ook, dat al zou de rechtbank tot de conclusie komen dat de minister ten onrechte de medische gegevens heeft gedeeld met de Kroatische autoriteiten, deze beroepsprocedure niet de juiste weg is om deze beroepsgrond te bespreken, omdat dit niet de rechtmatigheid van de bewaring raakt.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. Vanwege de psychische problemen van eiser was de meldplicht meer passend geweest.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die de maatregel kunnen dragen, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het risico op onttrekking aan het toezicht bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling is te groot. In dit kader heeft de minister terecht gewezen op het feit dat eiser meermaals heeft verklaard niet terug te willen naar Kroatië. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het dossier van eiser geen aanleiding biedt om aan te nemen dat een lichter middel zal leiden tot gecontroleerd vertrek naar Kroatië. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van de minister dat in het geval van eiser een lichter middel toereikend zou zijn geweest.
Is er sprake van schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM?
9. Volgens eiser leidt wat hiervoor is besproken tot een schending van artikel 5, eerste lid, sub f van het EVRM. Eiser heeft deze grond niet nader onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat de bewaring van eiser in strijd is met voornoemd artikel. Het betoog slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.