ECLI:NL:RBGEL:2025:2265

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
AWB- 25_108
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende handhaving en Natura 2000-activiteit

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 27 november 2024, waarin haar verzoek om handhaving is afgewezen. Verzoekster, woonachtig op een perceel nabij een pluimveehouderij, heeft overlast ervaren van geuruitstoot en andere schadelijke emissies die de gezondheid van haar en haar gezin zouden aantasten. Ze heeft het college verzocht om handhavend op te treden, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het college van mening was dat er geen overtreding was, aangezien de wijzigingen in de pluimveehouderij geen toename van stikstofdepositie met zich meebrachten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 11 maart 2025 behandeld. Tijdens de zitting waren de verzoekster en de gemachtigden van het college aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de gezondheid van verzoekster en haar gezin niet het belang is dat in het kader van de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten wordt beschermd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat de beslissing op het bezwaar van verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders kan worden afgewacht, aangezien de commissie rechtsbescherming van de provincie Gelderland het bezwaarschrift op 25 maart 2025 zal behandelen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/108

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1], [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (derde-partij)
(gemachtigde: [naam gemachtigde 4]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college van 27 november 2024, waarin haar verzoek om handhaving is afgewezen.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, [persoon A] en [persoon B], de gemachtigden van het college, derde-partij en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster woont op het perceel [locatie 1] in [plaats]. Op het naastgelegen perceel [locatie 2] in [plaats] heeft derde-partij een pluimveehouderij. Naast de benodigde milieuvergunningen is hem op 19 november 2012 een vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming 1998 (oud) voor het houden van pluimvee. Verzoekster ervaart overlast van de pluimveehouderij in verband met de geuruitstoot en alle andere uitstoot die schadelijk is het voor het wav-gebied en het Natura 2000 gebied ‘de Veluwe’ en die ook schadelijk is voor haar gezondheid en die van haar familie. Op 6 juni 2024 heeft zij het college gevraagd handhavend op te treden omdat derde-partij zijn inrichting heeft veranderd en vergroot zonder dat hiervoor de vereiste vergunningen zijn verleend. Verzoekster heeft haar handhavingsverzoek een aantal keer nader toegelicht en aangevuld.
3. Op 22 februari 2024 heeft derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Omgevingswet om de reeds doorgevoerde wijzigingen in zijn bedrijf te legaliseren. Deze wijzigingen houden in dat in stal C minder dieren worden gehouden dan in de referentiesituatie was toegestaan. Voor stal F wordt de code voor het huisvestingssysteem in overeenstemming gebracht met de praktijk. Verder is in stal G een pelletkachel geplaatst en in gebruik genomen en wordt de mestdrooginstallatie aangepast en in overeenstemming gebracht met AP3.2 (droogtunnel met geperforeerde platen, 0W 2007.09.V1).
3.1.
Op 5 november 2024 heeft het college bekend gemaakt voornemens te zijn de aanvraag te weigeren omdat geen vergunning nodig is. Door interne saldering leidt het aangevraagde project namelijk niet tot een toename van effecten, waaronder de effecten van stikstofdepositie, ten opzichte van de referentiesituatie. Met het besluit van 10 december 2024 heeft het college de aanvraag inderdaad geweigerd omdat deze niet nodig zou zijn.
3.2.
Met het besluit van 27 november 2024 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen omdat geen sprake is van een overtreding omdat het project ten opzichte van de referentiedata niet leidt tot een stikstofdepositietoename op de in het geding zijnde Natura 2000-gebieden en er dus geen vergunning voor nodig is.
3.3.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 27 november 2024 bezwaar gemaakt omdat volgens haar door derde-partij in strijd met eerder verleende vergunningen wordt gehandeld en er dus wel sprake is van een overtreding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
5. Een voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening, als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awb volgt dat dit betekent dat niet op de afhandeling van het geschil in hoofdzaak gewacht kan worden. [1] 5.1. Verzoekster stelt dat haar spoedeisend belang is gelegen in de gezondheidstoestand van haar dochter en de achteruitgang van het in de nabijheid van haar woning gelegen Natura 2000 gebied.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt echter voorop dat het hier alleen gaat om een gestelde overtreding van een vergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten, en het verbod om te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000 activiteit. [2] Verzoekster heeft het college gevraagd om hiertegen handhavend op te treden. Onder een ‘Natura 2000- activiteit’ moet kort samengevat worden verstaan: het realiseren van een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000 gebieden. De vraag of er voldoende spoedeisend belang is, moet dan ook in het licht van die natuurwaarden in Natura 2000 gebieden te worden bezien. Hoezeer de voorzieningenrechter het belang begrijpt dat verzoekster heeft om haar gezondheid en dat van haar gezin te beschermen, dit is niet het belang dat in het kader van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000 activiteit wordt beschermd. Het kan wel relevant zijn bij de procedures van verzoekster tegen het college van burgemeester en wethouders.
5.3.
Ter zitting is door de gemachtigde van het college aangegeven dat de commissie rechtsbescherming van de provincie Gelderland het bezwaarschrift op 25 maart 2025 in een hoorzitting zal behandelen. Naar verwachting zal de commissie binnen drie weken na 25 maart 2025 een advies uitbrengen, waarna het college op het bezwaar van verzoekster zal beslissen. Dit betekent dat medio april 2025 een beslissing op het bezwaar van verzoekster te verwachten is.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen reden is waarom het belang van de natuurwaarden in Natura 2000 gebieden zodanig spoedeisend is dat de beslissing op het bezwaarschrift niet afgewacht zou kunnen worden. Het enkele feit dat de natuurgebieden in kritische staat van instandhouding verkeren, zoals verzoekster stelt, is hiervoor niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.MvT, Parl. Gesch. Awb II, p. 506.
2.artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet, gelezen in samenhang met artikel 5.5, tweede lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet.