In deze zaak heeft Walburg B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] met als doel de ontruiming van een huurwoning te vorderen. De procedure is gestart na herhaalde klachten van medebewoners over ernstige overlast veroorzaakt door [gedaagde 1]. De kantonrechter heeft op 10 maart 2025 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij [gedaagde 1] niet aanwezig was. De gemachtigde van [gedaagde 2], mr. P.G.W. van Wees, heeft het verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sinds februari 2024 meerdere overlastmeldingen zijn gedaan door medebewoners, waaronder geluidsoverlast en het houden van huisdieren, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Walburg heeft de huurovereenkomst per brief van 4 november 2024 opgezegd, maar [gedaagde 1] heeft geweigerd te ontruimen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Walburg niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen [gedaagde 1] omdat deze onder bewind staat. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde 2] de woning moet ontruimen binnen vier weken na betekening van het vonnis, en heeft [gedaagde 2] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 24 maart 2025.