ECLI:NL:RBGEL:2025:2274

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
435541
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake testamentair bewind en legitieme portie in nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser [eiser] en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een geschil over de juistheid van de grond voor testamentair bewind, ingesteld door de erflaatster, en de legitieme portie van eiser in de nalatenschap. Eiser betwist dat hij ongeschikt of onmachtig is om zijn financiën te beheren, ondanks zijn alcoholverslaving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grond voor het testamentair bewind onjuist is en heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op zijn legitieme portie in geld. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld om binnen een maand na het vonnis de aan eiser toekomende bedragen uit de nalatenschappen van zowel de erflaatster als de erflater uit te keren, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435541 / HZ ZA 24-157
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N.C. Bouman-de Vos,
tegen
1.
[gedaagde 1], pro se en in hoedanigheid van erfgenaam, executeur en afwikkelingsbewindvoerder, alsmede testamentair bewindvoerder in de nalatenschap van [erflaatster] , alsmede erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2], pro se en in hoedanigheid van erfgenaam, executeur en afwikkelingsbewindvoerder, alsmede testamentair bewindvoerder in de nalatenschap van [erflaatster] , alsmede erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A. Lof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- de akte eisvermeerdering van [eiser] , bij bericht van 17 oktober 2024
- de antwoordakte van [gedaagden] , bij bericht van 22 oktober 2024
- e-mailcorrespondentie waaruit blijkt dat de op 5 november 2024 geplande mondelinge behandeling is verplaatst naar 22 januari 2025, zodat de zaak tegelijkertijd kan worden behandeld met de zaak met nummer 10891475 EZ VERZ 24-41
- de akte eisvermeerdering van [eiser] , bij brief van 9 januari 2025 aan de rechtbank gestuurd
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 januari 2025 waaruit blijkt dat tussen partijen deels een minnelijke regeling is bereikt onder opschortende voorwaarde dat de Sociale Dienst van de gemeente West Betuwe (hierna: de Sociale Dienst) akkoord gaat met die regeling
- het bericht van [eiser] van 5 februari 2025 waarin is medegedeeld dat de Sociale Dienst akkoord gaat met de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde regeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In aanvulling op hetgeen in het vonnis in incident is opgenomen wordt bij de beoordeling van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
Erflaatster heeft in haar testament (productie 3 van [eiser] ) opgenomen dat zij hetgeen [eiser] uit haar nalatenschap verkrijgt onder testamentair bewind stelt, waarbij zij ten aanzien van dat bewind onder meer het volgende heeft bepaald:
“1.Strekking van het bewind
Het bewind is uitsluitend ingesteld in het belang van de rechthebbende omdat deze
ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien, mede gezien zijn alcoholverslaving.
2.Duur
Het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt zodra de rechthebbende overlijdt.”
2.2.
Bij brief van 22 december 2023 (productie 4 van [eiser] ) heeft de advocaat van [eiser] onder het kopje
“Nalatenschap moeder”onder andere het volgende aan [gedaagden] medegedeeld:
“In de eerste plaats betwist cliënt hierbij tijdig volgens de wet (artikel 4:75 lid 2 Burgerlijk Wetboek) de juistheid van de opgegeven gronden voor het testamentair bewind. Als u meent dat de opgegeven gronden wel juist zou zijn, dan is dit aan u om dit aan te tonen. (…)”
2.3.
Op 18 januari 2024 heeft [eiser] de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Zutphen, verzocht om (samengevat) voor recht te verklaren dat de in het testament van erflaatster opgegeven grond voor het testamentaire bewind onjuist is, alsmede om het bewind op te heffen, te bepalen dat [gedaagden] de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster aan [eiser] moeten uitkeren en [gedaagden] te ontslaan als testamentair bewindvoerders (productie 9 van [eiser] ).
2.4.
Op 19 januari 2024 heeft [naam 2] , Ambulant behandelaar SPV Iriszorg, schriftelijk onder meer als volgt verklaard aan de advocaat van [eiser] (productie 7 van [eiser] ):
“(…)
Vanuit iriszorg zijn wij al enkele jaren betrokken bij [eiser] .
Op uw vragen hoe [eiser] met zijn financiën omgaat en mijn inschatting of dat [eiser] geschikt en in staat is zelfstandig het beheer te voeren over zijn vermogen, waaronder zijn erfrechtelijke verkrijging zal ik hieronder antwoord geven.
De huidige situatie is dat hij geen schulden heeft, alleen een lening waar hij ook een deel al van heeft afgelost. Hij is niet materialistisch ingesteld. Hij benoemd vaker dat hij tevreden is met wat hij heeft.
Wanneer hij geld tot zijn beschikking heeft is mijn inschatting dat hij wel van een deel van de erfenis wat nieuws voor zichzelf zal kopen, een fiets, kleding, vakantie of een meubel voor in huis, daarnaast zal hij ook voor zijn vriendin iets duurdere spullen kopen wat voor haar nuttig is. Daarnaast heeft hij ook al geregeld dat hij zijn lening in zijn geheel af gaat betalen.
Zover ik nu in kan schatten ben ik van mening dat hij wel zijn financiën in eigen beheer kan hebben. Nu beheert hij het ook zelfstandig en hij houdt goed bij wanneer er rekeningen betaald moeten worden en zorgt ervoor dat hij niet in de problemen komt hiermee.
Mijn verwachting is niet dat hij in de schulden zal komen.
(...)
Voor nu is mijn inschatting dat er geen beschermingsbewind aangevraagd moet worden.”
2.5.
[gedaagden] hebben verweer gevoerd tegen het bij de kantonrechter ingediende verzoek van [eiser] (productie 11 van [eiser] ). Zij hebben de kantonrechter verzocht om [eiser] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken te verklaren, althans de verzoeken af te wijzen. Daarnaast hebben zij een zelfstandig tegenverzoek gedaan om bewind in te stellen over het aan [eiser] toekomende erfdeel van erflater, zo nodig onder door de kantonrechter te stellen voorwaarden met benoeming van [gedaagden] tot bewindvoerders althans met benoeming van een door de kantonrechter aan te wijzen professionele bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eisvermeerdering – waartegen [gedaagden] geen bezwaar hebben gemaakt – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. op basis van alle in incident verzochte en door [gedaagden] te verstrekken gegevens de omvang van de nalatenschap van erflater vast te stellen op minimaal een bedrag van € 282.901,82, de nalatenschap althans de legitimaire massa in de nalatenschap van erflaatster vast te stellen op minimaal € 223.481,23 na aftrek van het tweetrapsvermogen, en de verdeling van die nalatenschappen van erflater en erflaatster vast te stellen, althans de omvang van de verkrijging van [eiser] in de nalatenschap van erflater op minimaal € 94.300,61 en de verkrijging van [eiser] in de nalatenschap van erflaatster, zijnde zijn legitieme portie, op minimaal € 37.246,88 en op een wijze als door de rechtbank te bepalen, en [gedaagden] te veroordelen de bedragen gelijk aan de erfdelen van [eiser] in beide nalatenschappen, althans zijn erfdeel in de nalatenschap van erflater en de legitieme portie voor wat betreft de nalatenschap van erflaatster, althans zijn verkrijgingen in de nalatenschappen, des de een betalend de ander bevrijd, aan [eiser] uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, althans een beslissing die de rechtbank juist acht;
2. primair, te verklaren voor recht dat de door erflaatster, wijlen [erflaatster] , overleden op [datum] 2023 te [plaats] , in haar uiterste wil van 11 oktober 2023 opgegeven grond voor het testamentaire bewind over de verkrijging van [eiser] :
'omdat deze ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien, mede gezien zijn alcoholverslaving',
onjuist is en de onjuistheid van de grond in deze procedure vast te stellen;
subsidiair, voor zover de opgegeven grond wel juist wordt geacht, te bepalen dat [gedaagden] binnen een maand na datum van dit vonnis de lening van [eiser] dienen af te lossen, alsmede de aanslagen erfbelasting van [eiser] en zijn juridische (advocaat) kosten dienen te voldoen, en hen, althans de nieuwe bewindvoerder in het geval van ontslag van [gedaagden] , te voordelen hiertoe over te gaan, waarna het bewind als opgeheven dient te worden beschouwd, althans op een door de rechtbank te bepalen wijze de regels van het bewind te wijzigen en het bewind ten delen op te heffen;
meer subsidiair, voor zover de opgegeven grond wel juist wordt geacht en de regels van het bewind niet worden gewijzigd of (ten dele) wordt opgeheven, in ieder geval te bepalen dat [gedaagden] binnen een maand na datum van dit vonnis de lening van [eiser] dienen af te lossen, alsmede de aanslagen erfbelasting van [eiser] en zijn juridische (advocaat) kosten dienen te voldoen, en hen, althans de nieuwe bewindvoerder in het geval van ontslag van [gedaagden] , te veroordelen hiertoe over te gaan;
3. te bepalen dat [gedaagden] , althans de bewindvoerder(s), binnen een maand na dit
vonnis de verkrijging van [eiser] , althans zijn legitieme portie, uit hoofde van de nalatenschap van erflaatster, zijnde een bedrag van minimaal € 37.246,88, aan hem dienen uit te keren;
4. [gedaagden] te bevelen de verkrijging van [eiser] uit de nalatenschap van erflaatster ter beschikking te stellen aan [eiser] , althans de opvolgend bewindvoerder of wettelijk vertegenwoordiger in het geval het bewind in stand blijft en er een nieuwe bewindvoerder wordt benoemd, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij hierin in gebreke blijven binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5. [gedaagden] , des de een betalend de ander bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening indien en voor zover [gedaagden] daaraan niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 14 dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van dit vonnis, hebben voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen onder meer ten grondslag dat er weliswaar zorgen zijn (geweest) over zijn alcoholverslaving, maar niet over de wijze waarop hij met geld omgaat. Bovendien is de [eiser] onder behandeling en is het alcoholprobleem onder controle.
[eiser] stelt sinds 2020 geen nieuwe schulden te hebben gekregen en op een oude schuld van € 32.000,00 te hebben afgelost. Dat er nog sprake is van een restschuld betekent niet dat hij niet geschikt kan worden geacht om zelf zijn vermogen te beheren, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de zitting van 22 januari 2025 hebben partijen over een deel van de vorderingen van [eiser] overeenstemming bereikt onder de opschortende voorwaarde dat de Sociale Dienst akkoord gaat met de getroffen minnelijke regeling. Bij bericht van 5 februari 2025 heeft [eiser] aan de rechtbank medegedeeld dat de Sociale Dienst akkoord gaat met de minnelijke regeling. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de opschortende voorwaarde is vervuld en de op de zitting overeengekomen regeling definitief is geworden. Dat betekent dat tussen partijen het volgende geldt:
In de nalatenschap van erflater wordt het erfdeel van ieder van partijen vastgesteld op een bedrag van € 87.599,60.
In de nalatenschap van erflaatster worden het erfdeel en de aanvullende legitieme portie van [eiser] vastgesteld op een totaalbedrag van € 36.394,92.
[gedaagden] zullen de aanslagen erfbelasting, die op naam staan van [eiser] , voldoen. Zodra de aanslagen op basis van de aanvullende aangiftes zijn ontvangen, zullen ook die binnen een week na ontvangst worden voldaan.
Partijen verzoeken ten aanzien van de overige geschilpunten vonnis te wijzen, waaronder de vordering tot betaling van de lening en de advocaatkosten.
4.2.
Gelet op hetgeen partijen in de regeling onder 1 en 2 zijn overeengekomen hoeft over het onder 1 door [eiser] gevorderde niet meer te worden beslist voor zover het de hoogte van de bedragen betreft die uit de nalatenschappen van erflater en erflaatster aan [eiser] toekomen. De rechtbank overweegt als volgt over de overige vorderingen van [eiser] .
Grond voor de onderbewindstelling
4.3.
[eiser] betwist dat hij ongeschikt of onmachtig is om in het beheer van zijn verkrijging te voorzien. Hij betwist om die reden de juistheid van de grond voor het instellen van het bewind in het testament. [eiser] erkent dat hij een alcoholprobleem heeft maar betwist dat hij ongeschikt of niet in staat is om in het beheer van zijn vermogen te voorzien. Hij onderbouwt met de verklaring van zijn begeleidster van Iriszorg (zijn productie 7) dat hij goed overzicht heeft over zijn financiën en dat er geen risico is dat hij de erfenis zal verbrassen. Hij wijst er daarbij op dat de bewijslast van de juistheid van de grond voor het ingestelde bewind bij [gedaagden] ligt.
4.4.
Niet in geschil is dat [eiser] legitimaris van de nalatenschap van erflaatster is en dat hij haar nalatenschap heeft aanvaard. Op grond van artikel 4:75 lid 2 BW kan een legitimaris die de nalatenschap heeft aanvaard gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater (erflaatster) de juistheid van de in het testament voor bewind opgegeven grond betwisten, waarbij is bepaald: “
alsdan moet degene die haar staande houdt haar bewijzen. Is de opgegeven grond juist, doch rechtvaardigt dit de door de erflater vastgestelde regels van het bewind niet, dan kan de rechter die regels wijzigen of zelfs ten dele opheffen.”Vaststaat dat [eiser] tijdig de juistheid van de grond van het testamentair bewind heeft betwist. Beoordeeld dient te worden of [gedaagden] voldoende hebben bewezen of de grond op zichzelf juist is én het bewind rechtvaardigt of voldoende hebben gesteld om tot nader bewijs te worden toegelaten.
4.5.
[gedaagden] stellen dat [eiser] met zijn verslaving erflaatster 30 jaar lang zorgen heeft gegeven en niet met geld wist om te gaan. [eiser] is al jaren onder behandeling bij Iriszorg en krijgt telkens een terugslag waardoor hij weer in zijn oude patroon vervalt. Ter onderbouwing hebben [gedaagden] een aantal mail- en whatsappberichten overgelegd. Daarnaast wijzen zij op randnummer 20 in de dagvaarding waaruit van een persoonlijke lening van [eiser] blijkt van € 32.500,00. [gedaagden] vragen zich af waarvoor hij die is aangegaan en stellen zich op het standpunt dat de in het testament vermelde grond juist is.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [gedaagden] na betwisting door [eiser] er niet in geslaagd te bewijzen dat de in het testament voor het bewind opgegeven grond juist is en hebben zij, met name in het licht van de verklaring van de medewerker van Iriszorg, onvoldoende gesteld om tot nader bewijs te worden toegelaten. De door [gedaagden] overgelegde mail- en whatsappberichten maken dat niet anders. Een deel daarvan betreft berichten uit 2008 zodat daaruit onvoldoende blijkt over de huidige situatie of de situatie ten tijde van het overlijden. Uit door [gedaagden] overgelegde berichten uit de periode van 2020 tot en met 2022 blijkt dat de vriendin van [eiser] en erflaatster in die tijd constateerden dat [eiser] dronk. Dat betekent echter nog niet dat [eiser] ongeschikt of onmachtig is om zijn eigen financiën te beheren. De rechtbank gaat daar in dit geval ook niet van uit nu [eiser] zijn betwisting van de grond voor het bewind heeft onderbouwd met de verklaring van de medewerker van Iriszorg die van mening is dat [eiser] zijn financiën in eigen beheer kan hebben en ervoor zorgt dat hij daarmee niet in de problemen komt of in de schulden zal komen. Dat [eiser] nog een schuld heeft, maakt dat niet anders nu als onvoldoende weersproken vaststaat dat dit een oude schuld is en hij er de laatste jaren voor heeft gezorgd dat die schuld is afgenomen van € 32.500,00 naar € 18.621,00. Dat [eiser] daarnaast nog schulden heeft, is niet gebleken. Uit (onbetwiste) informatie van de BKR (productie 12 van [eiser] ) blijkt hiervan niet.
4.7.
Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de in het testament van erflaatster vermelde grond voor het bewind onjuist is. De primair door [eiser] onder 2 gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar.
4.8.
Nu het primair onder 2 gevorderde wordt toegewezen komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het subsidiair en meer subsidiair onder 2 gevorderde. Die vorderingen kunnen daarom onbesproken blijven.
Het uitkeren van de verkrijging uit nalatenschap erflaatster
4.9.
De vaststelling van de onjuistheid van de grond brengt met zich dat [eiser] er recht op heeft om zijn legitieme portie in geld te ontvangen. In artikel 4:75 lid 3 BW is immers bepaald dat na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak waarbij de onjuistheid is vastgesteld, de legitimaris binnen een maand aan de bewindvoerder kan verklaren dat hij zijn legitieme in geld wenst te ontvangen en dat de bewindvoerder daartoe het onder bewind gestelde zo nodig te gelde maakt. De rechtbank merkt de vordering van [eiser] aan als een zodanige verklaring bij voorbaat. De vordering van [eiser] om [gedaagden] te bevelen zijn legitieme aan hem uit te keren zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De rechtbank merkt de uitkering aan [eiser] in haar geheel aan als legitieme portie, nu de legitieme portie het deel van de waarde van het vermogen van erflater is waar de legitimaris aanspraak op kan maken ‘in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen’ (artikel 4:63 BW) en partijen in de op de zitting tot stand gekomen minnelijke regeling één totaalbedrag hebben vastgesteld, waarin een aanvullende legitieme portie is opgenomen. De rechtbank maakt daaruit op dat er niet een bedrag is overeengekomen naast hetgeen [eiser] op grond van artikel 4:63 BW toekomt. De vordering is dan ook geheel toewijsbaar.
4.11.
De vorderingen van [eiser] onder 3 en 4 zullen op grond van het voorgaande worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. Op grond van artikel 611a lid 1 Rv kan een dwangsom immers niet worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom. De rechtbank wijst erop dat het ter beschikking stellen aan [eiser] van het bedrag waar hij recht op heeft door [gedaagden] – zoals hij onder 4 vordert –, niets anders is dan het betalen daarvan door [gedaagden] .
Voldoening van erfdeel nalatenschap erflater
4.12.
[eiser] vordert onder 1 tevens uitbetaling van zijn erfdeel in de nalatenschap van erflater. [gedaagden] voeren verweer. Zij voeren aan dat zij de kantonrechter hebben verzocht om het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van vader onder bewind te stellen en dat die procedure nog loopt.
4.13.
In de verzoekschriftprocedure heeft de kantonrechter op het verzoek van [gedaagden] bij beschikking van 19 maart 2025 beslist. De kantonrechter heeft het verzoek van [gedaagden] om het aan [eiser] toekomende erfdeel in de nalatenschap van erflater onder bewind te stellen afgewezen. Omdat verder niet is gesteld of gebleken op grond waarvan uitkering van het erfdeel in de nalatenschap van erflater [eiser] kan worden geweigerd, is de vordering van [eiser] om [gedaagden] te veroordelen tot betaling daarvan toewijsbaar.
Rente
4.14.
[eiser] vordert onder 1 om zijn verkrijgingen uit de nalatenschappen van erflater en erflaatster te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Partijen zijn door de tweetrapsmaking in het testament van erflater pas in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster toegekomen aan de verdeling en de vaststelling van de verkrijgingen uit de nalatenschap van erflater. Bij verdelingen geldt dat in beginsel pas rente verschuldigd is als de verdeling is vastgesteld en er sprake is van verzuim. Nu partijen op de zitting van 22 januari 2025 een minnelijke regeling hebben bereikt over de omvang van het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater, is dat moment aan te merken als het moment waarop de verdeling is vastgesteld. Omdat [eiser] dit erfdeel in ieder geval bij dagvaarding in deze procedure al had opgeëist en er na 22 januari 2025 geen reden voor [gedaagden] was om dat erfdeel niet aan [eiser] te betalen, zal de wettelijke rente vanaf die datum worden toegewezen.
4.15.
Voor de verkrijging uit de nalatenschap van erflaatster geldt dat namens [eiser] aanspraak is gemaakt op rente daarover vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 18 april 2024. Aan de verschuldigdheid van die rente staat niet in de weg dat de omvang van de legitieme vordering nog niet vast stond en evenmin dat deze nog niet opeisbaar was (vgl gerechtshof Den Haag 13 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2019:2789). De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen als hierna volgend.
4.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de in het testament van erflaatster, [erflaatster] , overleden op [datum] 2023 te [plaats] , opgegeven grond voor het testamentaire bewind over de verkrijging van [eiser] onjuist is,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen een maand na dit vonnis aan [eiser] uit te keren het aan hem toekomende erfdeel in de nalatenschap van erflater, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2025,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om binnen een maand na dit vonnis aan [eiser] uit te keren de aan hem toekomende verkrijging in de nalatenschap van erflaatster, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2024,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
JO/Ma