ECLI:NL:RBGEL:2025:2374

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
443332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over informatieverschaffing en toegang tot digitale systemen tussen bestuurders van vennootschappen

In deze zaak, die op 26 maart 2025 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, vertegenwoordigd door hun bestuurders. De eisende partijen, aangeduid als [eiser 1] en [eiser 2], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde partijen, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], die ook bestuurders zijn van de vennootschappen. De vorderingen omvatten verzoeken om informatieverschaffing, toegang tot digitale systemen en een verbod op concurrerende activiteiten. Tijdens de zitting is een gedeeltelijke schikking bereikt, maar de eisers hebben nog steeds vorderingen ingediend die betrekking hebben op niet-gefactureerde omzet, toegang tot systemen en het verbod op concurrerende werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond voor de meeste vorderingen, met uitzondering van de vordering tot toegang tot de digitale systemen, die is toegewezen. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld om binnen twee weken de Global Admin-rechten te verlenen aan [naam 1], de vertegenwoordiger van de eisers, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval deze veroordeling niet wordt nageleefd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/443332 / KG ZA 24-373
Vonnis in kort geding van 26 maart 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiser 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[eiser 2],
beiden statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] en afzonderlijk aan te duiden met [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. D.S. Teitler,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 2],
gevestigd in de gemeente [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonend op een geheim adres in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk aan te duiden met [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
gemachtigde: mr. J.O.I. Leliveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 22
- de nagekomen producties 23 en 24 van [eisers]
- de producties 1 tot en met 26 van [gedaagden]
- de producties A1 en A2 (het enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer met bijgevoegd producties 1 tot en met 26) van [gedaagden]
- de producties B3 tot en met B16 van [gedaagden]
- de producties B17 tot en met B25 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 27 november 2024
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagden]
- het proces-verbaal van 27 november 2024 met daarin opgenomen een vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de vorderingen onder I. tot en met VIII.
- het bericht namens [eisers] van 14 februari 2025 waarin wordt verzocht de doorhaling van de zaak ongedaan te maken en vonnis te wijzen
- het bericht namens [gedaagden] van 15 februari 2025 met bijgevoegd drie e-mailberichten
- de reactie op het verzoek tot ongedaanmaking van de doorhaling namens [gedaagden] van 19 februari 2025 met het verzoek om de doorhaling te handhaven,
- de brief van de rechtbank van 20 februari 2025 waarin aan partijen wordt bericht dat de doorhaling ongedaan zal worden gemaakt en waarin partijen in de gelegenheid worden gesteld om over en weer een akte te nemen over (i) op welke vorderingen nog dient te worden beslist en (ii) over hetgeen sinds de zitting is gewijzigd in de rechtsverhouding tussen partijen, alvorens de voorzieningenrechter vonnis zal wijzen
- de akte uitlaten tevens vermindering van eis van [eisers] van 27 februari 2025 met bijgevoegd producties 25 tot en met 32
- de antwoordakte van [gedaagden] van 6 maart 2025.

2.De feiten

2.1.
In 2017 is [eiser 2] opgericht. [eiser 2] biedt verschillende consultancy diensten aan. De vennootschapsstructuur van [eiser 2] ziet er als volgt uit:
(Afbeelding)
Aan dit overzicht kan worden toegevoegd dat [bedrijf 1] indirect enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 2]
2.2.
Medio 2021 is er een geschil ontstaan tussen de twee eigenaren en statutair bestuurders van [eiser 2] , de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de heer [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde 3] ), over onder meer de inzage in administratie binnen de vennootschappen, de toegang tot digitale systemen, de bedrijfsvoering en de omzet. Zij beschuldigen elkaar tevens van het onttrekken van gelden die aan [eiser 2] toebehoren. Op enig moment heeft [gedaagde 3] zijn werkzaamheden voor [eiser 2] neergelegd.
2.3.
Tot eind 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [naam 1] en [gedaagde 3] onder begeleiding van de advocaten van partijen.
2.4.
Op enig moment is [gedaagde 3] via zijn eigen vennootschap, [gedaagde 2] , consultancy werkzaamheden gaan verrichten.
2.5.
Op 12 augustus 2024 is een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden. Tijdens die vergadering is besloten tot schorsing van [gedaagde 1] als statutair bestuurder van [eiser 1] en als indirect bestuurder [eiser 2] .
2.6.
Onder meer op 11 oktober 2024 heeft [eisers] [gedaagden] verzocht en gesommeerd, sterk samengevat, om informatieverstrekking, toegang tot de digitale systemen en medewerking. Aan de hiervoor genoemde sommaties is niet voldaan.
2.7.
Over de geschillen binnen [eiser 2] heeft [gedaagde 1] een procedure tegen [bedrijf 1] , [eiser 2] , [bedrijf 3] en [eiser 1] aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer. De vorderingen in de procedure bij de Ondernemingskamer strekken blijkens het in het geding gebrachte enquêteverzoek van 20 november 2024 onder meer tot ontslag van [bedrijf 1] als (indirect) bestuurder van voornoemde vennootschappen en zijn (onder meer) gestoeld op de stelling dat er door [bedrijf 1] gelden aan [eiser 2] zijn onttrokken. In die procedure heeft op 13 maart 2025 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na vermindering van eis en het bereiken van een gedeeltelijke schikking, - samengevat en conform de nummering van het oorspronkelijke petitum-:
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk te gebieden om binnen 48 uur na betekening van het vonnis alle informatie met betrekking tot omzet en onderhanden werk van [eiser 2] en [eiser 1] die niet door [eiser 2] aan haar klanten is gefactureerd en dateert van na 1 januari 2023 af te geven,
V. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk te gebieden om binnen 48 uur na betekening van het vonnis een volledig overzicht van (potentiële) opdrachtgevers en relaties sinds 1 januari 2023 af te geven,
VI. [gedaagden] te veroordelen om [naam 1] gelijke admin-rechten te verlenen tot de digitale systemen van [eiser 2] als [gedaagde 3] heeft,
IX. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het vonnis afschriften te verstrekken van alle informatie en stukken met betrekking tot werkzaamheden die door hen of door aan hen gelieerde (rechts)personen zijn verricht voor (potentiële) opdrachtgevers en relaties van [eiser 2] , én,
X. tot werkzaamheden van [eiser 2] die door [gedaagden] of door anderen buiten [eiser 2] om zijn gefactureerd,
XI. [gedaagden] te verbieden om direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor (potentiële) opdrachtgevers en relaties van [eiser 2] voor zover deze werkzaamheden concurrerend zijn aan of logischerwijs aansluiten bij de activiteiten van [eiser 2] en waarvan in het bestuur van [eiser 2] niet is besloten dat zij deze activiteiten niet zelf zal uitvoeren.
3.2.
Daarnaast vordert [eisers] versterking van bovenstaande veroordeling met dwangsommen en een hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Partijen hebben tijdens de zitting een gedeeltelijke schikking bereikt. Deze schikking ziet op de vorderingen I. tot en met VIII. Bij akte uitlaten tevens eisvermindering heeft [eisers] afstand gedaan van de vorderingen onder I., III., IV., VII. en VIII.
[eisers] heeft in voornoemde akte om vonnis verzocht met betrekking tot de vorderingen IX. tot en met XII., over deze vorderingen hebben partijen immers geen afspraken gemaakt, alsmede (gedeeltelijk) op de vorderingen onder II., V., VI. omdat [gedaagden] de ter zitting gemaakte afspraken volgens [eisers] niet dan wel niet volledig (en tijdig) is nagekomen.
Spoedeisend belang
4.3.
[eisers] stelt (nog steeds) spoedeisend belang te hebben bij de (resterende en deels gewijzigde) vorderingen omdat zij (ook na de ter zitting gemaakte afspraken) niet beschikt over (alle) informatie over hun vermogenstoestand waardoor het onduidelijk is of verplichtingen jegens crediteuren (kunnen) worden nagekomen evenals of debiteuren dienen te worden geïncasseerd. [gedaagden] betwist met betrekking tot alle (resterende) vorderingen het (spoedeisend) belang daarbij, onder andere omdat er nu een procedure bij de Ondernemingskamer aanhangig is over de geschillen die partijen verdeeld houden. De voorzieningenrechter zal hierna zo nodig per vordering beoordelen of [eisers] voldoende spoedeisend belang daarbij heeft.
Vordering II.: niet gefactureerde omzet en onderhanden werk
4.4.
De vordering onder II. strekt tot het verkrijgen van inzicht in de niet-gefactureerde werkzaamheden van [eiser 2] . Tijdens de mondelinge behandeling in kort geding is op dit punt overeenstemming bereikt tussen partijen inhoudende dat:
3.
Gedaagden zullen SharePoint bijwerken met overzichten en achterliggende stukken die zijn ontvangen na 1 januari 2023 en zien op de volgende onderdelen en in de onderstaande volgorde:
a. Fiscale stukken;
b. Onderhanden werk;
c. Debiteuren;
d. Crediteuren.
Gedaagden zullen beginnen met de fiscale stukken die betrekking hebben op de oudste jaren, dan met name op de dwangbevelen, zodat eisers in staat zijn verjaring te voorkomen. Gedaagden zeggen toe: de stukken over de jaren 2018 en 2019 uiterlijk op 11 december 2024 te hebben bijgewerkt en vervolgens SharePoint op deze punten over de andere jaren uiterlijk 20 december 2024 te hebben bijgewerkt. Vervolgens zullen gedaagden de achterliggende tijdregistraties uiterlijk 31 januari 2025 hebben bijgewerkt.
4.5.
[eisers] heeft naar eigen zeggen desondanks recht en belang bij toewijzing van het onder II. gevorderde omdat [gedaagden] de ter zitting gemaakte afspraak op dit punt niet geheel is nagekomen. Zij stelt daartoe het volgende. [gedaagden] had uiterlijk op 31 januari 2025 (via SharePoint) informatie aan [eisers] moeten verstrekken over de niet-gefactureerde werkzaamheden van [eiser 2] . [gedaagden] heeft ter uitvoering van die afspraak (met betrekking tot het onderhanden werk) op 1 februari 2025 een e-mailbericht aan [eisers] gestuurd waaruit blijkt dat het onderhanden werk ongeveer € 75.000,00 hoger lijkt te zijn dan eerder door [gedaagde 3] werd gecommuniceerd. In voornoemd e-mailbericht is een screenshot van een bestand zichtbaar maar de onderliggende tabel is niet bijgevoegd. [gedaagde 3] erkent in het e-mailbericht dat het overzicht nog niet volledig is. Omdat het volgens [eisers] volstrekt onduidelijk is of en wanneer [gedaagde 3] voornoemde informatie alsnog zal delen verzoekt [eisers] om de vordering onder II. toe te wijzen.
[gedaagden] heeft daartegenover aangevoerd dat zij met het e-mailbericht van 1 februari 2025 heeft aangeleverd wat zij redelijkerwijze kon aanleveren. De administratie van [eisers] is nog niet geheel op orde en er is volgens [gedaagden] meer tijd nodig om alles boven water te krijgen. Volgens [gedaagden] is ook onduidelijk wat [eisers] met de reeds wél door hen ontvangen informatie heeft gedaan. Om die reden heeft [gedaagden] geen spoedeisend belang bij het gevorderde, aldus [gedaagden]
4.6.
Voorop moet worden gesteld dat partijen hebben beoogd het tussen hen bestaande geschil op dit onderdeel te beëindigen. Vaststaat dát [gedaagde 3] op 1 februari 2025 en dus betrekkelijk recent aan de advocaat van [eisers] informatie c.q. een update heeft verstrekt over het onderhanden werk van [eiser 2] . [gedaagde 3] schrijft in voornoemd e-mailbericht dat hij de weken erna verder gaat met de uitwerking van de oranje cellen zodat er een volledig en juist beeld is van het onderhanden werk en dat hij dit vervolgens aan [eisers] zal versturen. Hij schrijft verder dat hij een vergelijking heeft gemaakt met de eerder gemaakte uitwerking (op basis van een grove schatting) uit 2023 en dat de huidige uitwerking hoger uitvalt. Daaruit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagden] over informatie met betrekking tot niet-gefactureerde omzet en onderhanden werk beschikt die zij niet heeft gedeeld met [eisers] , zoals [eisers] suggereert. Dat betekent dat binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [gedaagden] zich (dus) niet aan de door partijen gemaakte afspraken heeft gehouden zodat geen grond bestaat voor toewijzing van het onder II. gevorderde. Dat betekent dat het gevorderde onder II. reeds om die reden zal worden afgewezen.
Vordering V.: relaties
4.7.
[eisers] vordert onder V. een overzicht van (potentiële) opdrachtgevers en relaties sinds 1 januari 2023. Deze informatie had conform de gemaakte afspraken onder 3. in de vaststellingsovereenkomst (zoals geciteerd in r.o. 4.4.) uiterlijk 20 december 2024 op SharePoint moeten worden bijgewerkt c.q. aan [eisers] had een overzicht moeten worden verstrekt en dat is volgens [eisers] niet gebeurd. Ook op dit punt is [gedaagden] de vaststellingsovereenkomst dan ook niet nagekomen, aldus [eisers] Dit klemt volgens [eisers] te meer omdat [gedaagde 3] ter zitting heeft verklaard dat hij via [gedaagde 2] werkzaamheden heeft verricht voor twee voormalig opdrachtgevers van [eiser 2] . Dit zijn (dus) (potentiële) opdrachtgevers van [eiser 2] . Gelet op het voorgaande heeft [eisers] naar eigen zeggen onverminderd belang bij het gevorderde onder V.
[gedaagden] heeft naar eigen zeggen volledige openheid van zaken gegeven. Het is volgens [gedaagden] duidelijk om welke (potentiële) opdrachtgevers het gaat en dit blijkt ook uit de spreekaantekeningen van [gedaagden] en het door hen aan [eisers] verstrekte overzicht onderhanden werk (zie productie 35 van [eisers] ).
4.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] kan binnen het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [gedaagden] geen volledige openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot de (potentiële) opdrachtgevers en relaties in het verstrekte overzicht van onderhanden werk, waarover [eisers] reeds beschikt. Dit vergt een nader onderzoek naar de feiten en daarvoor leent zich een kort geding niet. Ook op dit punt heeft [eisers] niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagden] niet aan de ter zitting gemaakte afspraken heeft voldaan. Bij die stand van zaken bestaat onvoldoende grond voor toewijzing van het onder V. gevorderde. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Vordering VI.: toegang tot systemen en website
4.9.
[eisers] vordert onder VI. om [gedaagden] te veroordelen om [naam 1] (namens [eisers] ) gelijke adminrechten te verlenen tot de (eigen) digitale systemen van [eisers] als [gedaagde 3] heeft. Tijdens de mondelinge behandeling in kort geding is ook op dit punt overeenstemming bereikt tussen partijen inhoudende dat:
1.
Gedaagden zullen binnen één week de volledige adminrechten van Microsoft geven aan [naam 1] namens eisers. Ook zullen gedaagden eisers toegang geven tot het domeinnaambeheer. [gedaagde 3] verklaart dat daarmee toegang is verstrekt tot alle digitale informatie. Daarnaast zullen gedaagden aan [naam 1] namens eisers leesrechten geven voor het e-boekhouden voor zover dat nog niet gedaan is.
4.10.
Bij akte uitlaten tevens vermindering eis heeft [eisers] aangevoerd dat [naam 1] , ook na herhaald verzoek daartoe, nog steeds niet over dezelfde, gelijkwaardige, admin-rechten van Microsoft beschikt als [gedaagde 3] . Het gevolg daarvan is dat [naam 1] zijn eigen ‘Microsoft Partner-omgeving’ niet kan beheren en hij (namens [eisers] ) geen volledige en gelijkwaardige toegang heeft tot de eigen website omgeving, de Azure omgeving, SharePoint, e-mailboxen en agenda’s alsmede andere functionaliteiten van Microsoft.
Daarom is [gedaagden] ook op dit onderdeel de vaststellingsovereenkomst niet geheel nagekomen, zo stelt [eisers] Dit heeft zij onderbouwd met de als productie 32 ingediende verklaring van [bedrijf 4] waaruit blijkt dat geen autorisatie is verleend voor ‘de incentives en security rechten’ en dat aan de heer [naam 1] (namens [eisers] ) de ‘Global Admin’-rechten moeten worden verschaft om, net als [gedaagde 3] , volwaardige toegang te hebben tot de Microsoft Partner-omgeving, Microsoft Azure en Microsoft 365. [gedaagden] voert daartegenover aan dat zij heeft aangeleverd en gewijzigd wat zij kon, met uitzondering van één enkel onderdeel van de adminrechten en dat het, bij gebrek aan kennis van deze specifieke software, onmogelijk is om dit aan te passen.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor zover de vordering onder VI. ook ziet op de toegang tot de eigen website(omgeving), geldt dat [eisers] geen spoedeisend belang daarbij heeft. [eisers] heeft ter zitting zelf opgemerkt dat (onder meer) de website al enige tijd niet meer werkt (zie punt 6 van de spreekaantekeningen). Dit deel van de vordering onder VI. zal reeds om die reden worden afgewezen. De voorzieningenrechter neemt wel spoedeisend belang aan voor de vordering tot toegang tot de digitale systemen van [eisers] en overweegt daarover het volgende.
4.12.
[eisers] , c.q. [naam 1] als indirect bestuurder van [eiser 1] en [eiser 2] , heeft recht op de Global Admin-rechten van de digitale systemen van [eisers] omdat [eiser 1] bestuurder is van de vennootschap die het betreft, [eiser 2] . Dat dit het geval is heeft [gedaagden] ook niet betwist. Niet in geschil is dat [naam 1] (namens [eisers] ) nu alleen de beheerdersrol van ‘AdminAgent’ heeft en niet die van ‘GlobalAdmin’, zoals [gedaagde 3] .
De voorzieningenrechter ziet gelet hierop aanleiding om de gewijzigde vordering onder VI. toe te wijzen in die zin dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot het geven van de Global Admin-rechten aan [naam 1] . Als [gedaagden] niet weet hoe dit moet, omdat zij niet over kennis van de specifieke software beschikt, moet zij daarvoor een deskundige inschakelen. De termijn waarop [gedaagden] het voorgaande dient te realiseren zal worden gesteld op twee weken na de datum van dit vonnis. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 500,00 per dag dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00.
4.13.
De voorzieningenrechter wijst [eisers] er nog op dat onderdeel van de ter zitting gemaakte afspraken is dat [naam 1] of zijn persoonlijke holding, [bedrijf 1] , vanaf het verkrijgen van de Global Admin-rechten de kosten die daarmee gemoeid zijn zal voorschieten. [naam 1] dient daartoe zorg te dragen voor het wijzigen van de creditcardgegevens en de machtiging binnen één week na ontvangst van de Global Admin-rechten.
Vorderingen IX. tot en met XI.: concurrerende activiteiten, onttrekkingen en corporate opportunities
4.14.
[gedaagde 3] heeft via [gedaagde 2] volgens [eisers] werkzaamheden gefactureerd die vanuit [eiser 2] zijn uitgevoerd én hij heeft erkend dat hij met deze vennootschap activiteiten uitvoert die concurreren aan de activiteiten van [eiser 2] . Zodoende handelt [gedaagden] onrechtmatig aldus [eisers] en [eisers] vordert daarom onder IX. tot en met XI. afschriften van informatie over deze facturatie en activiteiten en een verbod om -kortgezegd- concurrerende werkzaamheden te verrichten. De vordering tot het geven van afschriften is gegrond op artikel 843a Rv. Het verbod stoelt [eisers] op het bepaalde in artikel 2:8 BW. [gedaagden] betwist dat [eisers] spoedeisend belang heeft bij deze vorderingen en dat deze vorderingen inhoudelijk voor toewijzing in aanmerking komen. Zo heeft [naam 1] volgens [gedaagden] nooit een commerciële bijdrage geleverd aan de vennootschappen maar deze wel ernstig financieel benadeeld door (via [bedrijf 1] ) onttrekkingen te doen, [eiser 2] werkzaamheden te laten verrichten voor (andere) eigen bedrijven en ook ter zitting geen openheid van zaken gegeven. Het is juist [naam 1] c.q. [bedrijf 1] die corporate opportunities aan de vennootschappen ontneemt door als eerste te beginnen met het uitvoeren van concurrerende werkzaamheden; dit heeft [gedaagden] er naar eigen zeggen toe gedwongen om ‘voor zichzelf te kiezen’.
4.15.
Partijen hebben over het gevorderde onder IX. tot en met XI. ter zitting geen overeenstemming bereikt. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat zowel [naam 1] als [gedaagde 3] een eigen vennootschap heeft van waaruit zij (consultancy) werkzaamheden verrichten. Voor [naam 1] is dit [bedrijf 2] en voor [gedaagde 3] is dit [gedaagde 2] .
Partijen verwijten elkaar over en weer onder meer de gezamenlijke onderneming [eiser 2] werkzaamheden te hebben laten verrichten voor (de hiervoor genoemde) eigen bedrijven en betichten elkaar van het ontnemen van corporate opportunities aan (onder andere) [eiser 2] . Over en weer worden deze aantijgingen met klem weersproken. Op dit moment is tussen partijen een procedure bij de Ondernemingskamer aanhangig op basis van een door [gedaagde 1] ingediend enquêteverzoek waarin (onder meer) het voorgaande onderwerp van debat is. Op 13 maart jl. heeft in die procedure ook al een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
[eisers] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk gemaakt dat van hen in alle redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de procedure bij de Ondernemingskamer afwachten. In het licht van het voorgaande hebben [eisers] op dit moment onvoldoende spoedeisend belang bij het treffen van de onder IX. tot en met IX. gevorderde verstrekkende ordemaatregelen. De vorderingen onder IX. tot en met XI. zullen dan ook reeds om die reden worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eisers] vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten, te vermeerderen met wettelijke rente. De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de procedure en de relatie tussen partijen over en weer, zij waren immers voorheen gezamenlijk bestuurders van [eiser 2] , aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] tot het verlenen van de Global Admin-rechten van de digitale systemen van [eisers] aan de heer [naam 1] binnen twee weken na de datum van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoen, totdat een maximum van € 10.000,00 zal zijn bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.