ECLI:NL:RBGEL:2025:2389

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
ARN 24/7462
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve vaststelling van de compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve vaststelling van de compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De dienst heeft met het besluit van 16 december 2022 het definitieve compensatiebedrag voor toeslagjaar 2010 vastgesteld op € 5.358 en voor de toeslagjaren 2008 en 2009 op nihil. Na bezwaar is het compensatiebedrag voor 2010 aangepast naar € 5.533. Eiser meent dat hij recht heeft op meer compensatie en dat de hardheidsclausule moet worden toegepast vanwege bijzondere omstandigheden, omdat hij slachtoffer is van een frauduleuze derde. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden en dat de dienst terecht de hardheidsclausule niet heeft toegepast. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

de Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve vaststelling van de compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
De dienst heeft met het besluit van 16 december 2022 het definitieve compensatiebedrag voor toeslagjaar 2010 (januari tot en met maart) vastgesteld op € 5.358 en het definitieve compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2010 (april tot en met december) vastgesteld op nihil.
1.2.
Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de dienst deels tegemoet gekomen aan het bezwaar. Het compensatiebedrag voor toeslagjaar 2010 (januari tot en met maart) is aangepast naar € 5.533. Voor het overige is de dienst bij de beslissing gebleven.
1.3.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de dienst deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de vaststelling van de compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2010. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser meent dat ten onrechte geen compensatie is toegekend op grond van hardheid voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2010. Ook is de compensatie over 2010 onjuist vastgesteld volgens eiser.
3. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden vanwege het handelen van een frauduleuze derde (zie onder 9). Hoewel sprake is van omstandigheden die gelijk kunnen worden gesteld met het handelen van een frauduleuze derde, mocht de dienst als criterium hanteren dat door de kinderopvanginstelling achtergehouden bedrag minstens € 1.500 bedraagt (zie onder 10). De dienst hoefde dus de hardheidsclausule niet toe te passen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt: het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De hersteloperatie toeslagen
4. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire zijn verschillende herstelregelingen tot stand gekomen om gedupeerde ouders te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De compensatie en tegemoetkoming worden door de dienst toegekend. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens de dienst.
4.1.
De procedure bij de herstelregelingen houdt in dat een gedupeerde ouder zich meldt bij de UHT. Na de aanmelding doet de UHT de eerste (lichte) toets. In deze eerste toets wordt beoordeeld of iemand recht heeft op de € 30.000 van de Catshuisregeling. Daarbij wordt bekeken of iemand aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoet en of diegene ooit onterecht kinderopvangtoeslag moest terugbetalen of dat de kinderopvangtoeslag onterecht is stopgezet.
4.2.
Na deze eerste toets kan in de integrale beoordeling worden bekeken of iemand recht heeft op een vergoeding op basis van de Compensatieregeling. Een toegekende vergoeding op basis van de Catshuisregeling hoeft daarbij in ieder geval niet te worden terugbetaald. Als ouders vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, dan kunnen zij nog een verzoek om aanvullende compensatie doen.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser heeft verzocht om een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. Eiser vindt dat er fouten zijn gemaakt en dat hij moet worden aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire.
5.1.
Eiser is na de eerste toets aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Bij besluit van 3 juni 2021 is daarom aan eiser een forfaitaire compensatie toegekend van € 30.000 (de Catshuisregeling). Vervolgens heeft de dienst de zogenoemde integrale beoordeling verricht.
5.2.
Bij besluit van 16 december 2022 heeft de dienst beslist dat eiser geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009.
Voor de eerste maanden van het toeslagjaar 2010 (januari tot en met maart) heeft eiser wel recht op compensatie op basis van institutioneel vooringenomen handelen. Die compensatie is vastgesteld op € 5.358. Voor de overige maanden van het toeslagjaar 2010 (april tot en met december) heeft eiser geen recht op compensatie. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat hij geen aanvullend bedrag krijgt uitbetaald, omdat hij in het kader van de Catshuisregeling al € 30.000 heeft ontvangen.
5.3.
In het bestreden besluit is de dienst deels aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen. De dienst heeft het toegekende bedrag voor het toeslagjaar 2010 (januari tot en met maart) aangepast naar € 5.533. Voor het overige heeft de dienst het eerder genomen besluit gehandhaafd.
Heeft eiser procesbelang?
6. Eiser verzoekt om een compensatiebedrag dat lager is dan de door hem ontvangen € 30.000 van de Catshuisregeling. Daarom heeft de rechtbank op zitting vragen gesteld aan eiser over zijn procesbelang. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het belang voor hem is gelegen in aanvullende regelingen waarbij de hoogte van de compensatie van de kinderopvangtoeslag een grote rol speelt, ook al is dit bedrag lager dan het bedrag van de Catshuisregeling. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
Wat is het toetsingskader?
7. Het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade.
7.1.
In artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht, staat dat de Dienst op aanvraag compensatie toekent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem voor 23 oktober 2019.
7.2.
Om voor compensatie in aanmerking te komen moet dus in ieder geval sprake zijn van schade die eiser daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening. [1]
7.3.
In artikel 2.1, vierde lid, van de Wht is bepaald dat een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, niet in aanmerking komt voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
Moet de hardheidsclausule worden toegepast omdat sprake is van bijzondere omstandigheden vanwege het handelen van een frauduleuze derde?
8. Eiser betoogt dat de hardheidsclausule moet worden toegepast, omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid omdat hij slachtoffer is van een frauduleuze derde. De kinderopvangtoeslag werd rechtstreeks aan het gastouderbureau uitbetaald. De dienst heeft het teveel ontvangen bedrag van de kinderopvangtoeslag bij eiser teruggevorderd. Eiser heeft daarom geld moeten terugbetalen dat hij zelf nooit heeft ontvangen. Dit is een bijzondere omstandigheid die moet leiden tot toekenning van compensatie op grond van de hardheidsregeling.
8.1.
De dienst stelt zich op het standpunt stelt dat er geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn waaruit zou moeten blijken dat het gastouderbureau (identiteits)fraude heeft gepleegd of dat een geringe formele tekortkoming heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag. De terugbetalingen waarmee eiser is geconfronteerd vinden hun oorsprong in zogenaamde reguliere wijzigingen.
8.2.
Uit de memorie van toelichting [2] bij artikel 2.1 van de Wht blijkt dat van hardheid van het stelsel als bedoeld in onderdeel b, sprake is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is – voor zover hier van belang - bijvoorbeeld sprake als:
  • een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten goede komt aan de belanghebbende;
  • een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende.
8.2.1.
Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
  • de belanghebbende te kwader trouw is;
  • de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
  • de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
8.3.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Eiser heeft wijzigingen doorgegeven in het aantal afgenomen opvanguren, het uurtarief en het toetsingsinkomen. Ook heeft eiser zelf de kinderopvangtoeslag stop gezet. De dienst stelt dan ook terecht dat de terugvordering het gevolg is van regulieren wijzigingen die door eiser zelf zijn doorgegeven. De systematiek van de toeslagen werkt nu eenmaal met voorschotten en herziene berekeningen als gevolg van wijzigingen. Aan het slot ontvangt een aanvrager een definitieve berekening. Dit kan een terugvordering of een nabetaling met zich meebrengen. Verder stelt de dienst zich terecht op het standpunt dat van een omstandigheid dat sprake is van een frauduleuze derde geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat hem vele slachtoffers van dit gastouderbureau bekend zijn uit zijn eigen praktijk, maar heeft daarvan geen gegevens overgelegd. De enkele stelling dat het gastouderbureau heeft gefraudeerd is dan ook onvoldoende.
Moet de hardheidsclausule worden toegepast omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid die gelijk kan worden gesteld met het handelen van een frauduleuze derde?
9. Eiser betoogt dat de hardheidsclausule in ieder geval moet worden toegepast, omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid die op één lijn is te stellen met de gevallen van fraude door derden. Immers heeft eiser geld moeten terugbetalen dat niet hij maar het gastouderbureau heeft ontvangen. Het blijven vasthouden aan de voorwaarden in artikel 2.1, vierde lid, van de Wht, dat er minimaal € 1.500 per berekeningsjaar dient te zijn terugbetaald aan de dienst leidt in het geval van eiser tot een zeer onbillijke uitkomst, een onbillijkheid van overwegende aard. In dit geval had afgeweken moeten worden van de eis dat er per berekeningsjaar tenminste € 1.500 is teruggevorderd en/of terugbetaald alvorens in aanmerking te komen voor de hardheidsregeling. De kinderopvangtoeslag over 2008, 2009 en 2010 is namelijk met tenminste € 1.500 verlaagd en/of teruggevorderd. Aan de eis van € 1.500 verlaging of terugvordering is dan ook voldaan. Eiser voert verder aan dat nergens uit de wettekst of uit de memorie van toelichting blijkt dat de grens van € 1.500 zo dient te worden uitgelegd als de dienst dit doet en waarbij tevens de eis wordt gesteld dat voor het bepalen van het bedrag ad € 1.500 ook rekening dient te worden gehouden met het bedrag van de kosten van de kinderopvang in enig jaar.
9.1.
De dienst stelt zich op het standpunt dat de te veel betaalde bedragen aan het gastouderbureau ieder berekeningsjaar minder dan € 1.500 bedraagt. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor de hardheidsregeling. Voor 2008 is er € 654 meer toeslag betaald aan het gastouderbureau dan de kosten voor daadwerkelijk afgenomen kinderopvang in dit jaar. In 2009 was dit € 242 en in 2010 was dit € 878. In elk jaar gaat het om minder dan € 1.500. Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor de hardheidsregeling.
9.1.1.
In paragraaf 3.4.5 van het Handboek Integrale Beoordeling – Vaktechniek [3] staat daarover het volgende. Wanneer de kinderopvangtoeslag rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling, maar bij de ouder wordt teruggevorderd, omdat het recht op kinderopvangtoeslag lager bleek te zijn, kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid.
Als de oorzaak van de terugvordering is gelegen in het aantal uren opvang (doorbetaling na einde opvang, niet tijdige (verwerking van de) stopzetting, minder opvanguren dan aangevraagd) én de kinderopvanginstelling niet het initiatief neemt om de te veel ontvangen kinderopvangtoeslag terug te betalen, maar het geld ten onrechte behoudt, is sprake van een situatie die nagenoeg op één lijn is te stellen met de gevallen van fraude door derden. Om deze reden is in dit geval compensatie wegens hardheid van toepassing. Wanneer aannemelijk is dat het bedrag aan de ouder ten goede is gekomen, bijvoorbeeld omdat het bedrag terug is ontvangen van de kinderopvanginstelling (ouder of de dienst) of daarmee een betalingsachterstand bij de kinderopvanginstelling is voldaan, is deze situatie geen bijzondere omstandigheid en leidt dit niet tot recht op hardheidscompensatie.
9.1.2.
Het gaat in dit geval alleen om de gevallen van terugvordering als de kinderopvanginstelling te veel heeft ontvangen voor de verleende opvang. Terugvordering van de dienst bij de ouder wegens een wijziging van het toetsingsinkomen valt niet onder de compensatie wegens hardheid. Daarnaast is het voor toepassing van compensatie wegens hardheid van belang dat het te veel aan de kinderopvanginstelling betaalde én door de kinderopvanginstelling achtergehouden bedrag minstens € 1.500 bedraagt.
9.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. In de situatie dat de kinderopvangtoeslag rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling is betaald, hanteert de dienst de voorwaarde dat het door de kinderopvanginstelling achtergehouden bedrag minstens € 1.500 dient te bedragen. Deze voorwaarde is gelet op de door de dienst gegeven toelichting daarop geen onredelijke invulling van de norm voor een onbillijkheid van overwegende aard. De Adviescommissie uitvoering toeslagen adviseerde het kabinet om een grens van € 10.000 te hanteren. Maar die grens vond het kabinet te hoog. Met de grens van € 1.500 is aansluiting gezocht bij de tot 2017 geldende grens om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden. Het door het gastouderbureau achtergehouden bedrag dient dan ook minstens € 1.500 te bedragen. Dat is hier niet het geval. De dienst heeft de toeslag rechtstreeks aan het gastouderbureau betaald en het door de dienst teveel betaalde is ten goede gekomen aan eiser. Dat de dienst als gevolg van reguliere correcties een hoger bedrag terugvordert bij eiser, doet daaraan niet af. Eiser heeft geen andere omstandigheden dan de terugvordering naar voren gebracht, die volgens hem zouden moeten leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De dienst stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de toepassing van de hardheidsregeling, zoals bedoeld in artikel 2.1 onder b, van de Wht.
9.3.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het drempelbedrag van € 1.500 van de terugvordering zoals deze volgt uit artikel 2.1, vierde lid, van de Wht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.72.
2.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3.
3.In dit handboek heeft de dienst haar beleid neergelegd.