ECLI:NL:RBGEL:2025:2503

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
05.247916-24 en 05.216258-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen slaan met een glazen fles

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 juli 2024, waarbij de verdachte met een glazen rumfles meermalen op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Het slachtoffer, een kennis van de verdachte, liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder breuken in het jukbeen en de oogkas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie heeft vrijspraak van de poging tot doodslag gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling en de poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, en heeft een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhoudt dat de verdachte gedurende drie jaar geen contact mag hebben met het slachtoffer en zich niet binnen een straal van 300 meter van diens woning mag bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05.247916-24 en 05.216258-22 (tul)
Datum uitspraak : 27 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1990 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd en ingeschreven in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals, althans eenmaal,
die [slachtoffer]
- met een glazen 1,5 liter rumfles, althans met een hard voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- een knietje heeft gegeven op/tegen het hoofd en/of gezicht, waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur en/of een schap botste en/of ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2024 te [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere ontsierende littekens en/of een breuk in het (linker) jukbeen en/of een breuk van de bodem van de (rechter) oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met een glazen 1,5 liter rumfles, althans met een hard voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam te slaan en/of
- een knietje op/tegen het hoofd en/of het gezicht te geven, waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur en/of een schap botste en/of ten val kwam;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermaals, althans eenmaal
- met een glazen 1,5 liter rumfles, althans met een hard voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- een knietje heeft gegeven op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur en/of een schap botste en/of ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was op 26 juli 2024 bij aangever [slachtoffer] thuis in zijn woning in [plaats] . Verdachte was een kennis van [slachtoffer] en kwam vaker bij hem langs. [2] Verdachte is aan het einde van de middag weggeweest en aan het begin van de avond, rond 18:00 uur weer teruggekomen. Verdachte en [slachtoffer] zaten vervolgens samen op de bank, waarna tussen beiden een incident plaatsvond. [3]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen die zelfde avond om 19:17 uur ter plaatse en hebben [slachtoffer] daar toen aangetroffen met een blauw oog en drie wonden, redelijk diepe sneeën van circa drie centimeter op zijn hoofd. [4] Het letsel van [slachtoffer] betrof bloeduitstortingen en barstwonden op het hoofd en in het gelaat, een breuk in het linker jukbeen en een breuk van de bodem van de rechter oogkas. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag respectievelijk zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op noodweer.
Verdachte heeft over het incident verklaard dat [slachtoffer] van de bank opstond, voor hem ging staan en toen uithaalde met zijn vuist. Verdachte stond vervolgens ook op, pakte de vuist van [slachtoffer] , trok deze naar beneden en gaf [slachtoffer] een knietje tegen zijn hoofd. [slachtoffer] viel toen naar achteren tegen de muur of een schap aan.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een fles geslagen
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij, toen hij naast verdachte op de bank zat, plots een harde klap en pijn voelde. Hij zag dat verdachte hem sloeg met een lege fles. Hij weet zeker dat hij vier keer met die fles op zijn hoofd is geslagen. De fles was een lege rumfles van het merk Captain Morgan. [6]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat [slachtoffer] toen zij hem die avond aantroffen direct zei dat hij met een fles was geslagen en dat verdachte dit had gedaan. Zij zagen op de bank een fles liggen met bloed eraan. Verbalisant [verbalisant 2] heeft een foto gemaakt van de (bebloede) fles, een lege rumfles van het merk Captain Morgan, die mogelijk is gebruikt tijdens het incident. [7]
Aan forensisch arts drs. H. Stigter is de vraag gesteld wat de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels is bij weging van de volgende hypotheses: H1, de verklaring van verdachte (het knietje), en H2, de verklaring van [slachtoffer] (het slaan met de fles). Stigter heeft geconcludeerd dat het totale letselbeeld bij [slachtoffer] past bij meerdere stompe krachtinwerkingen in willekeurige richtingen. Het letsel is aan de voorzijde en de bovenzijde van het hoofd gelokaliseerd. Dit impliceert dat er sprake moet zijn geweest van meerdere krachtsinwerkingen vanaf de voor- of bovenzijde van het hoofd. Bij een hoofd wat naar achteren tegen een stomp voorwerp valt, is letsel boven op het hoofd niet waarschijnlijk. Voorts was er sprake van een breuk in het aangezicht aan beide zijden, links in het jukbeen en rechts in de bodem van de rechter oogkas. Bij een val met het gelaat tegen een stomp voorwerp of vice versa, zou eerder een eventuele botbreuk die zich beperkt tot de plaats van impact in de lijn der verwachting liggen. Alles overziend is het ontstaan van het letsel volgens Stigter daarom waarschijnlijker het gevolg van H2 (het slaan met de fles) dan H1 (het knietje). [8]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een glazen rumfles op het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen. Temeer nu [slachtoffer] dit ook al direct bij het eerste politiecontact, kort na het incident, heeft verklaard, acht de rechtbank zijn verklaring consistent en betrouwbaar. Deze verklaring wordt voorts ondersteund door het aantreffen van de bebloede rumfles en door het geconstateerde letsel, de meerdere redelijk diepe sneeën/barstwonden op zijn hoofd en breuken in zijn jukbeen en oogkasbodem. Het door verdachte genoemde alternatieve scenario, dat hij [slachtoffer] enkel – uit zelfverdediging – een knietje zou hebben gegeven waardoor hij naar achter sloeg tegen een schap of de muur en ten val kwam, is, zoals ook volgt uit het deskundigenoordeel van de forensisch arts, niet te rijmen met de aard en omvang van de geconstateerde verwondingen, noch -zonder enige uitleg, die niet is gegeven- met het bloed op de fles.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij anderhalve literflessen rum en whisky hebben gedronken [9] , volgt uit de overige bewijsmiddelen niet dat de rumfles een anderhalve liter fles was. Integendeel, op de foto van de fles in het dossier (pagina 47) lijkt sprake te zijn van een één liter fles. De ten laste gelegde inhoud van de fles is daarom niet bewezen.
De rechtbank is zoals overwogen van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat hij [slachtoffer] enkel een knietje zou hebben gegeven, niet past bij de aangifte, het aantreffen van een bebloede rumfles en het letsel van [slachtoffer] . Nu [slachtoffer] zelf niet heeft gesproken over het ontvangen van een knietje en er van de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] een knietje heeft gegeven verder iedere ondersteuning ontbreekt acht de rechtbank (ook) niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer]
naasthet slaan met de fles een knietje heeft gegeven, zoals ten laste gelegd. De rechtbank zal hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Verdachte had het (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer] te doden
Verdachte heeft [slachtoffer] met een glazen fles meerdere keren op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] heeft hierdoor sneeën op zijn hoofd, een breuk in het linker jukbeen en een breuk van de bodem van de rechter oogkas opgelopen. Uit de omvang en aard van dit letsel volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat dit slaan met de rumfles een behoorlijke impact heeft gehad en met een zekere kracht moet zijn gebeurd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is en dat het meermalen met kracht slaan op het hoofd met een hard (zwaar) voorwerp zoals een glazen rumfles kan leiden tot de dood van het slachtoffer. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat gezien de aard en locatie van het letsel bij [slachtoffer] binnen de gevaarzetting het risico heeft bestaan op (nog) ernstiger letsel van naburig gelegen orgaan- of weefselstructuren, zoals bijvoorbeeld bloedingen in het hoofd, wat tot overlijden aanleiding had kunnen geven. [10] De kans dat [slachtoffer] door voornoemd handelen van verdachte dodelijk zou worden verwond is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te noemen.
De aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het veelvuldig slaan met de glazen fles een levensbedreigende verwonding zou kunnen oplopen, moet ook voor verdachte kenbaar zijn geweest. Verdachte heeft deze kans naar het oordeel van de rechtbank bovendien bewust aanvaard. Voornoemd handelen van verdachte is onder de gegeven omstandigheden naar uiterlijke verschijningsvorm immers zozeer gericht op een mogelijk dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht de (voorwaardelijke) opzet van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven bewezen. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde, kort gezegd de poging om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meermalen te slaan met de rumfles.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals,
althans eenmaal,
die [slachtoffer]
- met een glazen
1,5 literrumfles
, althans met een hard voorwerp,op het hoofd en/of in het gezicht
, althans het lichaam,heeft geslagen
en/of
- een knietje heeft gegeven op/tegen het hoofd en/of gezicht, waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de muur en/of een schap botste en/of ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer. [slachtoffer] haalde uit met zijn vuist en viel verdachte aan. Verdachte had geen andere keuze dan de vuist van [slachtoffer] vast te pakken, naar beneden te trekken en hem een knietje tegen zijn hoofd te geven. Volgens de verdediging was er dan ook sprake van zelfverdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van noodweer.
De rechtbank verwerpt het noodweerverweer reeds nu dat wat de verdediging daaraan ten grondslag heeft gelegd wordt weersproken door de bewezenverklaring. Bewezenverklaard is niet dat verdachte [slachtoffer] een knietje heeft gegeven maar dat hij hem meermalen met een glazen rumfles op zijn hoofd heeft geslagen met het voorwaardelijk opzet hem te doden. Dat dit handelen passend en geboden was door de door de verdediging gestelde handelingen van [slachtoffer] - wat daar ook van zij - is niet gesteld, onderbouwd en ook verder niet aannemelijk.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren, inhoudende een locatie- en contactverbod, waarbij een vervangende hechtenis voor de duur van twee weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan tot aan de in de wet bepaalde maximale duur. De officier van justitie heeft ook de dadelijk uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen hogere straf wordt opgelegd dan een straf gelijk aan de duur die verdachte al heeft uitgezeten in het tot nu toe durende voorarrest. Indien de rechtbank een hogere straf op wil leggen, verzoekt de raadsman het restant in voorwaardelijke vorm op te leggen met daarbij enkel de algemene voorwaarde als stok achter de deur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] in zijn eigen woning meerdere keren met een glazen fles op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] heeft daardoor lichamelijk letsel opgelopen, waaronder scheurwonden en breuken in zijn jukbeen en oogkasbodem. De wonden zijn gehecht en hij is geopereerd aan de breuk in zijn linkerjukbeen. De verwachte genezingsduur van het letsel betrof enkele weken, met blijvend zichtbare littekens. Dat het bij dit letsel is gebleven is niet aan verdachte te danken, de schade en verwondingen hadden veel ernstiger en zelfs dodelijk kunnen zijn. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Daarbij moet het voor [slachtoffer] onbevredigend zijn dat verdachte, ondanks het verzoek van [slachtoffer] hiertoe, niet met hem in gesprek wilde gaan, zoals is gebleken op de terechtzitting van 31 oktober 2024. [slachtoffer] en verdachte waren immers kennissen. Verdachte heeft bovendien verder geen openheid van zaken gegeven.
Een geweldsfeit als het onderhavige schokt de rechtsorde in aanzienlijke mate en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 31 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder, veelvuldig is veroordeeld voor - onder andere - geweldsdelicten. Verdachte heeft het onderhavige feit gepleegd tijdens een lopende proeftijd. Uit het strafblad blijkt verder dat verdachte ook na onderhavige pleegdatum is veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 10 maart 2025. Hieruit volgt dat de reclassering voor een dilemma staat. De reclassering ziet een hoog herhalingsgevaar. Verdachte is in een eerder onderzoek als licht verstandelijk beperkt aangemerkt. De daaruit voortvloeiende problematiek, in combinatie met zijn middelengebruik en de omstandigheid dat hij zich in een sociaal netwerk lijkt te bevinden zijn criminogene factoren. De reclassering vindt het van belang dat verdachte zijn middelengebruik stopt zodat hij een bepaalde mate van zelfregulatie kan behouden. Daarnaast is de reclassering van mening dat zij enkel aan risicobeperking kan doen bij een drugs- en alcoholverbod, wat zij gezien de ernst van de verdenking en de hoog ingeschatte risico's, noodzakelijk vindt. De reclassering is van mening dat alleen op die manier een gedragsverandering teweeggebracht kan worden. Verdachte is hiervoor echter niet gemotiveerd en wil hieraan niet meewerken waardoor een dergelijk plan vermoedelijk nauwelijks haalbaar en uitvoerbaar is. De reclassering heeft besproken of verdachte openstaat voor een alternatief plan met middelencontrole en een eventuele behandeling indien zijn gebruik ernstig blijkt te zijn. Verdachte staat ook hier niet voor open. De reclassering heeft geadviseerd slechts bijzondere voorwaarden op te leggen indien verdachte ter terechtzitting nadrukkelijk aangeeft alsnog gemotiveerd te zijn om hieraan mee te werken. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet wil meewerken aan toezicht van de reclassering en dat hij niet gaat meewerken aan bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert wel de oplegging van een contact- en locatieverbod.
Oplegging van straf en maatregel
Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit is een gevangenisstraf passend. Anders dan waarvan de officier van justitie bij zijn strafeis is uitgegaan, wordt verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag in plaats van zware mishandeling. Dit is een ernstiger feit en rechtvaardigt een hogere straf. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsman bepleit, is dan ook niet passend. Naar het oordeel van de rechtbank is alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat - ondanks dat de reclassering dit noodzakelijk acht - er geen bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd, omdat verdachte heeft verklaard hieraan niet mee te zullen werken. Verdachte accepteert geen hulp en gelet op het hoge recidiverisico resteert dan niets anders dan een forse gevangenisstraf op te leggen, waarbij de rechtbank in het voordeel van verdachte meeweegt dat het blijvend letsel relatief beperkt lijkt te zijn gebleven. Daarbij zal ook een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd om verdachte te weerhouden om na het uitzitten van zijn vrijheidsstraf opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te motiveren daarbij hulp te zoeken om dat inderdaad te voorkomen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal verder conform de eis van de officier van justitie ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren geen direct of indirect contact mag hebben met [slachtoffer] . Daarnaast zal verdachte zich voor de duur van drie jaren niet mogen ophouden in een straal van 300 meter rondom de woning van [slachtoffer] . De rechtbank wijkt in zoverre af van de vordering van de officier van justitie, omdat 300 meter in plaats van de gevorderde 500 meter als voldoende waarborg wordt toegewezen. Om deze maatregel kracht bij te zetten heeft voor iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van twee weken te gelden, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich weer belastend zal gedragen jegens het slachtoffer [slachtoffer] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05.216258-22)

De politierechter heeft verdachte op 23 november 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven weken met een proeftijd van drie jaren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit de straf niet ten uitvoer te leggen, maar de proeftijd van deze voorwaardelijke straf te verlengen.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om in plaats daarvan de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd te verlengen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd
van drie jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte:
- voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1963;
- voor de duur van
3 (drie) jarenzich niet bevindt in een straal van 300 meter rondom de woning van [slachtoffer] , [adres] , [postcode] , in [plaats] ;
 beveelt dat vervangende hechtenis van twee weken wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Beslissing op de vordering tenuitvoerlegging
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 23 november 2022 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: 7 (zeven) weken gevangenisstraf (parketnummer 05.216258-22).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Veldhuizen (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2025.
Mr. Van Veldhuizen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024347675, gesloten op 1 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 20.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 20 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2025.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
5.Forensisch medisch letselrapportage van 26 november 2024, p. 7.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 20-21.
7.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 27 en 47.
8.Forensisch medisch letselrapportage van 26 november 2024, p. 8.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 114.
10.Forensisch medisch letselrapportage van 26 november 2024, p. 2.