Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
€ 2.443,93;
4.De beoordeling
.De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en een verhuurder. De huurder, [eiser], had een woning gehuurd van de stichting [gedaagde] en ondervond lekkage als gevolg van een verstopping in het rioolsysteem. De huurder vorderde schadevergoeding voor gederfd woongenot en andere schade, stellende dat de verhuurder aansprakelijk was op grond van artikel 7:204 BW. De verhuurder betwistte de aansprakelijkheid en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de huurder.
De procedure omvatte een tussenvonnis van 6 maart 2024 en een mondelinge behandeling op 6 januari 2025. De kantonrechter oordeelde dat de lekkage niet als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW kon worden aangemerkt, omdat de verstopping het gevolg was van oneigenlijk gebruik door huurders van de bovenliggende woning. De kantonrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor de vordering van de huurder, en wees deze af. Tevens werd de huurder veroordeeld in de proceskosten, die op € 357,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een verhuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor gebreken in de gehuurde woning en de rol van feitelijke stoornissen in dit kader. De kantonrechter wees erop dat de huurder verantwoordelijk is voor het inwinnen van juridisch advies en dat de proceskosten voor rekening van de in het ongelijk gestelde partij komen.