Uitspraak
Inbev Nederland N.V.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Inbev Nederland N.V. en een gedaagde partij over huurkorting in verband met de coronamaatregelen. De procedure is een vervolg op een eerder tussenvonnis van 27 september 2024, waarin de vraag aan de orde was of de gedaagde recht had op huurkorting vanwege de gedwongen sluiting van de horeca. De gedaagde had minder huur betaald dan de overeengekomen maandelijkse huurprijs en stelde dat hij recht had op een huurkorting van tussen de € 9.322,72 (exclusief btw) en € 13.122,66 (inclusief btw). Inbev betwistte dit en stelde dat de gedaagde niet aan zijn stelplicht en bewijslast had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende had aangetoond recht te hebben op huurkorting, maar dat de door hem gevraagde huurkorting niet goed onderbouwd was. De kantonrechter besloot dat de huurprijs voor de periode waarin de horeca gesloten was, met 50% moest worden verminderd. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om een bedrag van € 5.221,89 aan hoofdsom en € 769,67 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Inbev te betalen. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werden afgewezen, omdat de huurachterstand niet groot genoeg was om deze maatregelen te rechtvaardigen. De kantonrechter benadrukte dat de betalingsmoraal van de gedaagde in de toekomst tot ontbinding zou kunnen leiden als deze niet verbeterde.