ECLI:NL:RBGEL:2025:2665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/05/441543 / FA RK 24-3142
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in het kader van samengestelde gezinnen en de berekening van draagkracht

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.A. van Enckevort, verzoekt de rechtbank om de alimentatie die de man, vertegenwoordigd door mr. M.M.P. Gerrits, moet betalen voor hun twee kinderen te verhogen. Beide ouders zijn inmiddels hertrouwd en hebben (stief)kinderen gekregen, wat de berekening van de kinderalimentatie beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat de man vanaf de datum van de beschikking € 259 per kind per maand moet betalen, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank stelt vast dat de man zijn inkomen sinds de scheiding in 2013 heeft zien stijgen, wat invloed heeft op de behoefte van de kinderen. De rechtbank maakt gebruik van de methode van de Expertgroep Alimentatienormen om de draagkracht van beide ouders te berekenen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de onderhoudsplichten voor stiefkinderen. De rechtbank concludeert dat de man voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, en wijst het verzoek van de vrouw tot een hogere alimentatie gedeeltelijk toe. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen worden veroordeeld tot het betalen van hun eigen proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/441543 / FA RK 24-3142
Datum uitspraak: 4 april 2025
beschikking wijziging kinderalimentatie
in de zaak van
[naam vrouw](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.A. van Enckevort te Venlo ,
tegen
[naam man](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 24 september 2024;
  • het journaalbericht namens de vrouw, ingediend op 9 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de man, ingediend bij journaalbericht van 22 november 2024;
  • het journaalbericht namens de man van 28 januari 2025;
  • het journaalbericht namens de vrouw van 30 januari 2025.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 10 februari 2025 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is op
30 september 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van
20 juni 2014.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 1] );
  • [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 2] ).
2.3.
Beide kinderen zijn met ingang van 7 april 2017 onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 december 2024. De kinderen hebben enige tijd in een gezinshuis gewoond. De machtiging uithuisplaatsing is beëindigd op 28 mei 2024. De kinderen hebben sindsdien hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.5.
Partijen zijn ten tijde van de echtscheidingsprocedure in een ouderschapsplan met elkaar overeengekomen dat de man met ingang van 1 juni 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw voldoet een bedrag van € 25 per kind per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand. De rechtbank heeft dit beslist in de beschikking van 20 juni 2014.
2.6.
De vrouw is hertrouwd met de heer [naam nieuwe partner vrouw] (hierna te noemen ‘ [naam nieuwe partner vrouw] ’). Uit dit huwelijk zijn de navolgende twee, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
-
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 3] );
-
[naam kind 4], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 4] ).
2.7.
[naam nieuwe partner vrouw] heeft een zoon uit een vorige relatie,
[naam kind 5].
2.8.
De man is in 2016 hertrouwd met mevrouw [naam nieuwe partner man] (hierna te noemen ‘ [naam nieuwe partner man] ’). De man woont samen met [naam nieuwe partner man] en diens dochter:
[naam kind 6], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 6] ). Daarnaast heeft de man nog een minderjarige dochter uit een vorige relatie:
[naam kind 7], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (hierna te noemen [kind 7] ). [kind 7] woont niet bij de man.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man met ingang van 28 mei 2024 zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met € 355 per kind per maand, bij vooruitbetaling per maand aan vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank om bij beschikking, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair het verzoek van de vrouw af te wijzen;
  • subsidiair te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van opvoeding van de kinderen een bedrag groot € 25 per kind per maand dient te voldoen ingaande de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking
  • met compensatie van proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn / haar eigen proceskosten dient te dragen.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . De omstandigheden zijn zowel aan de zijde van de vrouw als aan de zijde van de man gewijzigd. De vrouw is hertrouwd en heeft 2 kinderen met haar echtgenoot, zodat er 4 kinderen tot haar huishouden behoren. Ook de man is hertrouwd en woont samen met zijn echtgenote en stiefdochter. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de alimentatie.
conclusie
4.2.
De rechtbank beslist dat de man vanaf de dag van het wijzen van deze beschikking voor [kind 1] en [kind 2] kinderalimentatie van € 259 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte
4.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het inkomen van de man ten opzichte van 2013 – het feitelijk uiteen gaan van partijen – is gestegen. Hierdoor is ook de behoefte van de kinderen gestegen. De behoefte dient volgens de vrouw te worden vastgesteld op € 750 per maand, te weten € 375 per kind per maand.
4.4.
De man betwist dat de behoefte van de kinderen is gestegen. De man betwist namelijk dat zijn inkomen sinds het uiteengaan van partijen in 2013 is gestegen en stelt dat het aan de vrouw is om deze stijging te bewijzen. Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat zijn inkomen is gestegen, vindt de man dat de behoefte van de kinderen slechts kan worden vastgesteld op € 243,50 per kind per maand, omdat zijn beschikbare draagkracht van € 974 verdeeld moet worden over 4 kinderen.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk, is de Expertgroep Alimentatienormen van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van de behoefte van de kinderen. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepaalt de rechtbank het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw [2] .
4.6.
Uit artikel 5 van het ouderschapsplan van 27 mei 2014 blijkt dat ten tijde van de echtscheidingsprocedure de behoefte van de kinderen is bepaald op € 166 per maand voor beide kinderen gezamenlijk, derhalve € 83 per kind per maand. Partijen hebben tijdens de zitting aangegeven dat het ouderschapsplan is opgesteld door een professionele mediator (advocaat) en in artikel 5 van het ouderschapsplan staat dat de behoefte is vastgesteld op basis van het gezinsinkomen van partijen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat, anders dan de vader aanvoert, de mediator de in het ouderschapsplan vastgestelde behoefte heeft berekend op grond van het gezinsinkomen en volgens de toen geldende behoeftetabellen.
4.7.
Op basis van de behoeftetabel van het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) 2014 kan geconcludeerd worden dat de behoefte van de kinderen destijds is vastgesteld op basis van een netto gezinsinkomen (hierna: NBGI) van € 1.000 per maand [3] . Het netto inkomen van de man bedraagt volgens het verweerschrift nu € 3.417 per maand. Hieruit volgt dat het huidige inkomen van de man het NBGI van partijen ten tijde van hun huwelijk overstijgt.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat zijn inkomensstijging minder is dan het NBGI van destijds. Hij heeft volstaan met de kale betwisting van het feit dat zijn inkomen is gestegen ten opzichte van 2013, terwijl het op zijn weg lag om de stellingen van de vrouw gemotiveerd te betwisten, bijvoorbeeld door aan te geven wat zijn inkomen daadwerkelijk was in 2013. Nu de man dat heeft nagelaten, oordeelt de rechtbank dat het inkomen van de man na scheiding zodanig is gestegen dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk. Dat betekent dat de behoefte van de kinderen opnieuw moet worden vastgesteld met inachtneming van het nieuwe salaris van de man.
Herberekening behoefte
4.9.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. Het netto inkomen van de man bedraagt € 3.417. Met het huidige inkomen van de vrouw wordt geen rekening gehouden bij herberekening van de behoefte [4] . Uit de behoeftetabel volgt dat mensen met een netto inkomen van € 3.417 ongeveer € 750 aan hun twee kinderen besteden, derhalve € 375 per kind per maand.
4.10.
Bij de berekening van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] houdt de rechtbank geen rekening met de andere onderhoudsverplichtingen van de man. Dit komt (pas) bij de draagkracht van de man aan de orde.
draagkracht ouders
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
4.12.
Voor de berekening van de draagkracht maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1310)].
4.13.
Omdat beide ouders zijn hertrouwd met een nieuwe partner en nadien nog kinderen hebben gekregen en de vader een kind heeft uit een eerdere relatie, dient de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de ouders voor hun kinderen de onderhoudsplichten voor kinderen uit een andere relatie en/of stiefkinderen te betrekken. De rechter moet bij de beslissing op het aan hem voorgelegde verzoek namelijk oordelen alsof ook gelijktijdig wijziging wordt gevraagd van de bijdragen voor de andere (stief) kinderen van partijen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de onderhoudsverplichtingen voor kinderen en/of stiefkinderen daarbij in beginsel van gelijke rang zijn.
4.14.
Volgens de jurisprudentie [6] geldt dat als de draagkracht van een onderhoudsplichtige onvoldoende is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen alle kinderen wordt verdeeld. In beginsel dient die verdeling gelijkelijk te gebeuren, tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte.
4.15.
Bij de vraag of iemand aan al zijn onderhoudsverplichtingen kan voldoen, moet bovendien worden meegewogen wat eventuele andere onderhoudsplichtigen kunnen bijdragen [7] . In dit geval gaat het dan om [naam nieuwe partner vrouw] , omdat [kind 1] en [kind 2] tot zijn gezin behoren. [naam nieuwe partner vrouw] is daarmee een stiefvader die onderhoudsplichtig is voor [kind 1] en [kind 2] [8] . De rechtbank zal daarom de draagkracht van de ouders en de stiefouders berekenen.
draagkracht van de vrouw
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw momenteel geen inkomen uit werk of arbeid heeft.
4.17.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw inkomsten uit arbeid kan verdienen zodat zij kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] . Volgens de man is de vrouw in staat hetzelfde te verdienen als zijn huidige echtgenote, te weten ongeveer € 1.270 bruto per maand. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
4.18.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij op dit moment in staat is om te werken met de zorg voor haar vier kinderen. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat bij [kind 3] in mei 2024 een hersentumor operatief is verwijderd. De vrouw heeft op zitting toegelicht dat [kind 3] daardoor slechts twee keer per week gedurende twee uur per dag naar school kan omdat dit voor hem extreem vermoeiend is, dat hij veel zorg nodig heeft en nog een medisch traject moet doorlopen waarbij de vrouw regelmatig met hem artsen moet bezoeken voor controles. Daarnaast heeft de vrouw toegelicht dat de twee kinderen van partijen veel zorg en aandacht nodig hebben, gegeven het feit dat zij meerdere jaren in een pleeghuis gewoond hebben, daar veel hebben meegemaakt en sinds mei 2024 weer bij de vrouw en [naam nieuwe partner vrouw] wonen. De man heeft dit niet weersproken. Daarnaast heeft de vrouw nog de zorg voor [kind 4] die pas 2 jaar oud is en heeft zij sinds kort te kampen met eigen gezondheidsproblemen. Gelet op deze betwisting door de vrouw, heeft de man onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van een verdiencapaciteit, zodat de rechtbank daar niet mee zal rekenen.
4.19.
De vrouw ontvangt het kindgebonden budget van € 11.090 per jaar. Op basis van de hiervoor vermelde rekenmethode heeft de vrouw geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van haar vier kinderen [9] .
draagkracht [naam nieuwe partner vrouw]
4.20.
Voor de draagkracht van stiefvader [naam nieuwe partner vrouw] rekent de rechtbank met de loonstrook van de maand januari 2024. Daaruit blijkt dat hij een salaris heeft van € 2.983,12 per maand, inclusief de ploegentoeslag van 13,75%. Dit bedrag dient nog te vermeerderd te worden met 8% vakantietoeslag en verminderd met een bedrag van € 99 per maand ouderdomspensioen en € 16 premie WIA.
4.21.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een winst uit onderneming van € 6.119 per jaar.
4.22.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat [naam nieuwe partner vrouw] slechts 87,5% werkt en dat van hem verwacht mag worden dat hij 100% in loondienst gaat werken. De vrouw heeft toegelicht dat [naam nieuwe partner vrouw] 35 uur per week werkt in loondienst, maar de pauzes niet betaald krijgt. De overige uren besteedt hij aan de zorg thuis en aan werken in de onderneming. Met de winst van die onderneming wordt ook rekening gehouden bij het berekenen van zijn draagkracht. Van enige verdiencapaciteit waarmee zou moeten worden gerekend, is de rechtbank daarmee niet gebleken.
4.23.
De rechtbank volgt de man evenmin in de stelling dat van een hogere winst dient te worden uitgegaan omdat er privégelden zijn gestort in de onderneming. Deze stortingen staan los van de winst- en verliesrekening en hebben geen consequenties voor de hoogte van de fiscale winst waarmee de rechtbank rekent. Dat er meer geld wordt verdiend door [naam nieuwe partner vrouw] dan uit de financiële stukken blijkt omdat hij privéstortingen heeft gedaan in de onderneming, zoals de man op zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank ook niet. De vrouw heeft toegelicht dat de stortingen konden worden gedaan door een lening bij een derde en bij familieleden. Gelet hierop heeft de man onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [naam nieuwe partner vrouw] meer inkomen heeft (en hoeveel meer inkomen) waarmee moet worden gerekend.
4.24.
Op grond van het voorgaande heeft [naam nieuwe partner vrouw] een draagkracht voor kinderalimentatie van € 533 per maand [10] . De rechtbank volgt de stelling van de vrouw niet, dat de bijdrage van [naam nieuwe partner vrouw] in de kosten van [kind 5] eerst op de draagkracht van [naam nieuwe partner vrouw] in mindering moet worden gebracht. De draagkracht van [naam nieuwe partner vrouw] dient – zoals hiervoor al is overwogen – in beginsel gelijk verdeeld te worden over de 5 (stief)kinderen van [naam nieuwe partner vrouw] .
draagkracht van de man
4.25.
Het inkomen van de man bedraagt volgens zijn salarisspecificatie van januari 2025 € 3.385, vermeerderd met € 1.644 (130% uren), in totaal dus € 5.029 per maand. Dit bedrag moet worden vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
4.26.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de vergoeding voor onkosten die de man maandelijks ontvangt op grond van de [CAO] tot zijn salaris moet worden gerekend. Volgens de man maakt de man tijdens zijn ritten als vrachtwagenchauffeur evenveel kosten, waarvoor dit de vergoeding is. De vrouw stelt zich op het standpunt dat er sprake is van verkapt loon.
4.27.
Uitgangspunt is dat wanneer een werknemer een vergoeding ontvangt ter compensatie van kosten die de werknemer maakt bij het uitoefenen van zijn functie, deze vergoedingen niet worden meegenomen in een draagkrachtberekening. Is de onkostenvergoeding echter een verkapt loon dan wordt dit wel als inkomen meegenomen in de berekening.
4.28.
De man heeft weliswaar gesteld dat hij op zijn ritten als vrachtwagenchauffeur kosten maakt, maar heeft dit op geen enkele manier onderbouwd. De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat de man enige kosten maakt omdat hij met de vrachtwagen 4 tot 5 dagen onderweg is en moet overnachten, maar merkt op dat de man op geen enkele manier inzichtelijk heeft gemaakt hoe hoog zijn onkosten precies zijn. Uit de loonstrook blijkt bovendien dat de man naast de [CAO] ook een vergoeding ontvangt voor gedeclareerde onkosten, een wasvergoeding en reiskosten voor woon-werkverkeer. Het had op de weg van de man gelegen om hoogte van zijn onkosten voldoende te stellen en te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. De rechtbank acht het daarom redelijk de helft van de door de man ontvangen vergoeding op basis van de [CAO] als loon te rekenen. In december 2024 ontving de man een bedrag van € 315 en in januari 2025 € 860 aan [CAO] . Het gemiddelde bedraagt dan € 588. De rechtbank houdt derhalve rekening met de helft van dit bedrag ad € 294 per maand.
4.29.
De rechtbank houdt verder in de berekening rekening met een pensioenpremie van
€ 309 per maand, een WIA premie van in totaal € 41 per maand en een premie WGA van € 18 per maand.
4.30.
De draagkracht van de man bedraagt € 951 per maand [11] .
verdeling van de draagkracht van de man
4.31.
Partijen verschillen van mening over hoeveel kinderen deze draagkracht moet worden verdeeld. De vrouw heeft gesteld dat de man niet daadwerkelijk bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 7] . Daarom dient volgens haar bij de verdeling van de draagkracht geen rekening te worden gehouden met een bijdrage aan [kind 7] .
4.32.
De man heeft medegedeeld dat de hoofdverblijfplaats van [kind 7] bij hem is bepaald, maar dat ze inmiddels in een gastgezin woont. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat hij weliswaar niet maandelijks bijdraagt in de kosten van [kind 7] met een vast bedrag, maar wel af en toe bijspringt in de kosten. Volgens zijn stellingen gaat het om een bedrag van gemiddeld € 200 a € 250 per maand.
4.33.
De rechtbank overweegt dat de man op grond van de wet gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 7] [12] . De draagkracht van de man dient dus eveneens over haar te worden verdeeld.
4.34.
Ook dient de draagkracht van de man te worden verdeeld over [kind 6] , nu zij jongmeerderjarig is en tot het gezin van de man behoort [13] . De rechtbank zal dan ook de draagkracht van de man verdelen over 4 (stief)kinderen.
draagkracht van [naam nieuwe partner man]
4.35.
Het inkomen van [naam nieuwe partner man] is niet in geschil. De rechtbank rekent voor haar draagkracht met een inkomen uit arbeid van € 1.370 per maand, nog te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te verminderen met de premie ouderdomspensioen van € 100 per maand. Op basis van de hiervoor vermelde rekenmethode heeft [naam nieuwe partner man] een draagkracht om bij te dragen in de kosten van [kind 6] van € 25 per maand [14] . Omdat [naam nieuwe partner man] op grond van artikel 1:394 BW alleen onderhoudsplichtig is voor stiefkinderen die tot haar gezin behoren en [kind 1] en [kind 2] bij de moeder wonen en daarom niet tot het gezin van [naam nieuwe partner man] behoren, zal de draagkracht van [naam nieuwe partner man] niet door de rechtbank worden meegenomen in de verdere berekening.
behoefte andere kinderen
4.36.
De rechtbank stelt ook fictief de behoefte van de andere (stief) kinderen van partijen en hun partners vast.
[kind 3] en [kind 4]
4.37.
Op basis van het netto gezinsinkomen van de vrouw en [naam nieuwe partner vrouw] bedraagt de behoefte van hun kinderen € 275 per kind per maand. Het NBI van de vrouw bedraagt € 924 per maand [15] . Het NBI van [naam nieuwe partner vrouw] bedraagt € 2.985 per maand [16] . Het netto gezinsinkomen bedraagt derhalve € 3.882. Volgens de behoeftetabel eigen aandeel kosten van kinderen bedraagt de behoefte van de 4 kinderen die tot het huishouden behoren € 275 per kind per maand.
[kind 5]
4.38.
De rechtbank heeft geen informatie over de behoefte van de jongmeerderjarige [kind 5] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat de behoefte van [kind 5] hetzelfde is als die van [kind 3] en [kind 4] , derhalve € 275 per maand.
[kind 6]
4.39.
[kind 6] is 18 jaar en is derhalve jong meerderjarig. Zij woont bij de man en [naam nieuwe partner man] . De man heeft de rechtbank geen informatie verschaft over de opleiding van [kind 6] en het bedrag dat zij als jongmeerderjarige nodig heeft. De rechtbank gaat daarom bij het bepalen van de behoefte van [kind 6] uit van eenzelfde behoefte als [kind 1] en [kind 2] , derhalve
€ 375 per maand.
[kind 7]
4.40.
De rechtbank zal de behoefte van [kind 7] vast stellen op € 50 per maand. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [kind 7] in een gastgezin woont. De rechtbank gaat ervan uit dat de man een pleeggezin bedoelt, gelet op de leeftijd van [kind 7] . In beginsel worden de dagelijkse kosten van kinderen in een pleeggezin door een pleegvergoeding gedekt. Pleeggezinnen kunnen daarnaast een vergoeding krijgen voor bepaalde bijzondere kosten. Omdat de man als vader van [kind 7] wel onderhoudsplichtig blijft voor haar, is het mogelijk dat hij af en toe nog iets moet bijdragen in haar kosten. De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat hij op aanvraag af en toe kosten vergoedt voor [kind 7] . Hij schat in dat hij maandelijks met een bedrag van tussen € 200 en
€ 250 in haar kosten bijdraagt. Gelet op de vergoedingen die pleeggezinnen ontvangen, acht de rechtbank dit bedrag aan de hoge kant. Omdat de man niets heeft overgelegd waaruit blijkt welke kosten hij bijdraagt en dat het (gemiddeld) maandelijks om een dergelijk hoog bedrag gaat, acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 50 per maand voor de kosten van [kind 7] .
verdeling kosten
4.41.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meer dan één kind, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn/haar kinderen en dat over al zijn/haar kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden [17] .
4.42.
Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind aantoonbaar meer kost dan het andere kind. Met betrekking tot [kind 7] constateert de rechtbank dat zij een lagere behoefte heeft dan de andere (stief) kinderen van de man. De rechtbank verdeelt de draagkracht van de man dan ook naar rato van behoefte over zijn vier (stief)kinderen. Dat betekent concreet dat de man moet bijdragen in de kosten van [kind 1] , [kind 2] en [kind 6] met een bedrag van € 304 per kind per maand en in de kosten van [kind 7] met € 40 per maand [18] .
4.43.
Met betrekking tot de draagkracht van [naam nieuwe partner vrouw] is niet van zulke bijzondere omstandigheden gebleken, zodat de rechtbank zijn draagkracht gelijkelijk over zijn vijf (stief) kinderen zal verdelen. Dit betekent dat [naam nieuwe partner vrouw] met een bedrag van € 107 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 5] , [kind 3] , [kind 4] , [kind 1] en [kind 2] .
4.44.
De vrouw heeft geen draagkracht.
draagkrachtvergelijking
4.45.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. De gezamenlijke draagkracht van de vrouw, de man en [naam nieuwe partner vrouw] voor [kind 1] en [kind 2] bedraagt ( € 0 + € 304 + € 107 =) € 411 per kind per maand, terwijl de kosten € 375 per kind per maand zijn. Dit betekent dat de man naar rato € 278 per kind per maand moet dragen en [naam nieuwe partner vrouw] € 97 per kind per maand. [19]
de zorgkorting
4.46.
De man maakt op de dagen dat [kind 1] en [kind 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de man staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.47.
De kinderen verblijven feitelijk niet bij de man. Partijen verschillen van mening over de oorzaak hiervan. De man heeft aangevoerd dat hij wel graag contact wenst met de kinderen, maar dat dit op dit moment niet mogelijk is omdat de kinderen dat niet willen. De man wil daarom dat er rekening wordt gehouden met een zorgkorting percentage van 15%. De moeder wil dat er geen rekening wordt gehouden met zorgkorting omdat [kind 2] wel graag contact wil, maar de man dat niet wil. De vrouw heeft, gelet op de betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd dat het gebrek aan contact tussen de kinderen komt doordat de man zijn verplichtingen tot omgang niet nakomt. Daarom stelt de rechtbank de zorgkorting vast op het minimale percentage van 5%, dus € 19 per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van € 278 minus € 19, is € 259 per kind per maand moet betalen.
ingangsdatum
4.48.
De wet [20] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. Hier hanteert de rechtbank de datum van deze beschikking omdat dit het meest recht doet aan alle belangen.
4.49.
De vrouw heeft namelijk tot de datum van wijzigen van het ouderschapsplan en de echtscheidingsbeschikking recht op de daarin vastgestelde kinderalimentatie van (na indexering) € 33,95 per kind per maand waarvan zij heeft aangegeven dat zij die tot nu toe niet heeft geïncasseerd. Omdat de vrouw tot nu toe geen alimentatie heeft geïncasseerd, hoefde de man er naar oordeel van de rechtbank geen rekening mee te houden dat hij vanaf 28 mei 2024 hogere alimentatiebedragen zou moeten gaan betalen voor de kinderen.
uitvoerbaar bij voorraad
4.50.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
alimentatie vooruitbetalen
4.51.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
proceskosten
4.52.
De vrouw en de man moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 27 mei 2014 en de echtscheidingsbeschikking van 20 juni 2014 en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf de datum van deze beschikking € 259 per kind per maand bedraagt;
5.2.
bepaalt dat de man deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.F. van den Tooren, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.S. Sweerman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Paragraaf 3.2.8. van Rapport Alimentatienormen 2025.
3.Bijlage 1: Tabel 2014 voor 2 kinderen: destijds 3 en 1,5 jaar oud, derhalve 8 punten
4.Paragraaf 3.2.8. van Rapport Alimentatienormen 2025.
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
6.HR 13 december 1991, NJ 1992, 178
7.HR 13 juli 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX1295
8.Artikel 1: 392 en 395 BW
9.Bijlage 2: berekening van de draagkracht van de vrouw
10.Bijlage 3: berekening van de draagkracht [naam nieuwe partner vrouw]
11.Bijlage 4: berekening van de draagkracht van de man
12.Artikel 1: 392 en 395 BW
13.Artkel 1: 395a BW
14.Bijlage 5: berekening van de draagkracht van [naam nieuwe partner man]
15.Zie bijlage 2
16.Zie bijlage 3
17.HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
18.Bijlage 6: verdeling van de kosten van de kinderen
19.Zie bijlage 6
20.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.