ECLI:NL:RBGEL:2025:2796

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
NL25.14744
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
  • I.S. Pruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 11 april 2025 wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 december 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep aangetekend, waarover op 20 januari 2025 is beslist. De minister van Asiel en Migratie heeft de rechtbank op 28 maart 2025 geïnformeerd over het voortduren van de maatregel, wat door de rechtbank als een nieuw beroep wordt beschouwd, inclusief een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft eiser gevraagd om binnen twee werkdagen te reageren op de voortgangsrapportage van de minister, en na ontvangst van de reactie heeft de rechtbank besloten het vooronderzoek te sluiten zonder zitting.

De rechtbank toetst of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Indien de rechtbank oordeelt dat de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, kan zij het beroep gegrond verklaren en de maatregel opheffen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring tot 14 januari 2025 rechtmatig was en dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet aan zijn inspanningsverplichtingen heeft voldaan, maar de rechtbank oordeelt dat de minister meerdere keren heeft gerappelleerd bij de Algerijnse en Marokkaanse autoriteiten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14744

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 10 december 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 20 januari 2025. [1]
De minister heeft de rechtbank op 28 maart 2025 van het voortduren van de maatregel van bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [2]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. De rechtbank heeft eiser gevraagd binnen twee werkdagen hierop te reageren. De rechtbank heeft na deze termijn een reactie van eiser ontvangen.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 april 2025 gesloten [3] en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
1.1.
Uit de uitspraak van 20 januari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 januari 2025) rechtmatig is.
1.2.
Uit het dossier volgt dat de minister de voortgangsrapportage op 28 maart 2025 heeft overgelegd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen twee werkdagen na ontvangst van de voortgangsgegevens een reactie in te dienen. [5] Eiser heeft buiten de door de rechtbank gestelde termijn gereageerd, maar de rechtbank zal de beroepsgronden wel meenemen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
2. Eiser voert aan dat uit de overgelegde voortgangsrapportage niet blijkt dat de minister aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan, nu blijkt dat onvoldoende is gerappelleerd ten aanzien van zijn laissez-passer (lp)-trajecten bij zowel de Algerijnse als Marokkaanse autoriteiten.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds 14 januari 2025 meerdere keren heeft gerappelleerd ten aanzien van eisers lp-trajecten. De minister heeft namelijk op 16 januari 2025, 6 februari 2025, 27 februari 2025 en 20 maart 2025 schriftelijk gerappelleerd bij zowel de Algerijnse als de Marokkaanse autoriteiten. Gelet op het vorenstaande heeft de minister aan zijn verplichting om maandelijks uitzettingshandelingen te verrichten voldaan. Verder is het aan de minister om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 20 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:926.
2.Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 wordt het vooronderzoek uiterlijk een week na het ontvangen van het beroepschrift of de kennisgeving gesloten.
4.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Op grond van artikel 8.5 van het Procesreglement bestuursrecht 2025.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.