ECLI:NL:RBGEL:2025:2927

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
05.398672.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van vuurwapen en vrijspraak van medeplegen van straatroof

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het medeplegen van een straatroof. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de straatroof, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldiging. De verdachte had wel een vuurwapen voorhanden, wat wettig en overtuigend bewezen werd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere strafbare feiten en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het volgen van behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.398672.24
Datum uitspraak : 9 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. C.A.C. Kooijmans, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Nijmegen, op de openbare weg, de Burghardt van den Berghstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een hoeveelheid
geld (ongeveer 300 euro) en/of een mobiele telefoon (Samsung a20i, met hoesje en ID-kaart), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die genoemde [slachtoffer]
- vast te pakken/houden,
- te omklemmen,
- te slaan/stompen (in gezicht) en/of
- tegen de grond te werken;
feit 2
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen, van het merk Retay, type G19c, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, nu hij niet de overtuiging heeft dat verdachte verantwoordelijk is voor de straatroof. Feit 2 daarentegen is wel bewezen in de vorm van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte als pleger of medepleger betrokken was bij de straatroof. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, zodat verdachte van medeplegen dient te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
feit 1
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte als (mede)pleger kan worden aangemerkt bij het tenlastegelegde onder feit 1. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter zitting wisselend verklaard over de straatroof. Verdachte heeft verklaard wel ter plaatse te zijn geweest op het moment van of net vóór de straatroof, maar dat hij is weggelopen en niets met de straatroof te maken had.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever [slachtoffer] , dat hij werd aangevallen door
driejongens, niet wordt ondersteund door het dossier. Door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] werd verklaard dat zij zagen dat er twee jongens op een man sprongen/doken. De rechtbank leidt uit het dossier af dat dit aangever [slachtoffer] betrof. Getuige [getuige 1] achtervolgde één van deze jongens, die vervolgens werd aangehouden. Deze jongen bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. Op de jas van aangever werd DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit het dossier volgen verder geen aanknopingspunten dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de straatroof, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 43;
- de NFI-rapportage, p. 151-154;
- het proces-verbaal van onderzoek aan wapen, p. 157-158;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2025.
Vrijspraak medeplegen
Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door verdachte met de medeverdachte(n) die was gericht op het voorhanden hebben van het vuurwapen. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 2
hij op
of omstreeks30 september 2024 te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen, van het merk Retay, type G19c, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden uit het reclasseringsadvies van 6 februari 2025 te worden verbonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte sinds dit feit niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie. Het is voor verdachte belangrijk dat hij zo snel mogelijk weer aan zijn studie kan beginnen en aan het werk kan gaan. De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, zodat verdachte met de reclassering aan de slag kan gaan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de algemene veiligheid binnen de samenleving. Vuurwapens worden dikwijls gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt dan ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Verder is dit vuurwapen uiteindelijk aangetroffen in een voortuin en had het daar door een ieder opgepakt kunnen worden. Dit betreft dus een zeer ernstig feit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 5 maart 2025. Daaruit volgt dat verdachte op jonge leeftijd voor het eerst in aanraking is gekomen met politie en justitie en sindsdien meermaals is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en diefstallen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 6 februari 2025. De reclassering beschrijft dat verdachte vele keren met justitie in aanraking kwam. Er kan worden gesproken van een patroon van vermogens- en geweldsdelicten. In het verleden is een traject bij de jeugdreclassering succesvol afgesloten. Verdachte toont zich wel ontvankelijk voor een samenwerking met de reclassering. Beschermend is het feit dat verdachte een goede relatie heeft met zijn ouders en na ontslag uit de PI weer bij zijn vader kan verblijven. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, is passend. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en om te bewerkstelligen dat hij werkt aan zijn problematiek, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank ziet echter – anders dan de reclassering – geen aanleiding om een locatiegebod als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’ heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
verdachte zich binnen 48 uur na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Stieltjesstraat 1 te Nijmegen, tel. 088-8041405. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
verdachte zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding middels Ifzo en bij aanwezigheid van een indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024460222, gesloten op 23 december 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.