ECLI:NL:RBGEL:2025:2937

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
05.255923.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over medeplegen van een poging tot zware mishandeling met een mes

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het dragen van een mes. De zaak vond plaats in Empe op 10 augustus 2024, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft geschopt, wat door getuigen is bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en een leerstraf van 35 uur gericht op risicovol middelengebruik. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.157,51, bestaande uit materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.255923.24
Datum uitspraak : 15 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. van der Poel, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Empe, gemeente Brummen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] (met kracht) naar de grond getrokken en/of op de grond gegooid en/of (vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of tegen het hoofd gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Empe, gemeente Brummen openlijk, te weten de Emperweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] (met kracht) naar de grond te trekken en/of op de grond te gooien en/of (vervolgens) die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam schoppen en/of te trappen en/of tegen het hoofd te stompen en/of te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) gekneusde rib(ben) en/of een of meer bloeduitstortingen en/of (een) kneuzing(en) op/aan het hoofd en/of een of meer wondjes, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft
gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te Empe, gemeente Brummen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes (Tactical Force) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, primair, en aan feit 2. Ook het schoppen tegen het hoofd onder feit 1, primair, kan worden bewezen, omdat zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] dit verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de bewezenverklaring. Verdachte heeft niet
bewusttegen het hoofd van aangever getrapt.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal van aangifte, p. 7 en 8;
  • proces-verbaal van het aanvullend verhoor van aangever, p. 12;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2025.
Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij niet (bewust) tegen het hoofd van aangever heeft geschopt overweegt de rechtbank als volgt.
Getuige [getuige 2] , een beveiliger van het Oranje Feest in Empe, heeft gezien dat een persoon met een grijze hoodie en een zwarte bodywarmer meerdere malen met kracht heeft getrapt tegen het hoofd van de persoon die op de grond lag (de rechtbank begrijpt: aangever). [2]
Getuige [getuige 1] , een bekende van zowel aangever als verdachte, heeft gezien dat [slachtoffer] (aangever) tegen zijn hoofd werd geschopt en dat er direct bloed bij zijn oog tevoorschijn kwam. [verdachte] (verdachte) heeft met volle vaart zijn been naar achteren gebracht om vervolgens met grote kracht te schoppen tegen [slachtoffer] . [3]
Aangever heeft een kneuzing aan zijn hoofd, een bult en een snee onder zijn rechter oog en een bloeduitstorting rondom zijn linker oog. [4]
Conclusie
Gelet op de inhoud van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen en omdat de waarnemingen van de getuigen passen bij het letsel dat aangever bij het gevecht heeft opgelopen, vindt de rechtbank dat het wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal van bevindingen, p. 47 en 48;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks10 augustus 2024 te Empe, gemeente Brummen tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader die [slachtoffer] (met kracht) naar de grond getrokken en/of op de grond gegooid en
/of (vervolgens
)die [slachtoffer]
een ofmeerdere malen
(met kracht
)tegen het hoofd en
/ofhet (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en
/oftegen het hoofd gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks10 augustus 2024 te Empe, gemeente Brummen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes (Tactical Force) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
het medeplegen van een poging tot zware mishandeling
feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 maart 2025. Daarnaast heeft hij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de leerstraf Tools 4 U.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de leerstraf Tools 4 U voor verdachte passend is. Daarnaast volstaat naar de mening van de raadsvrouw een geheel voorwaardelijke taakstraf onder de voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte is (onder begeleiding van de jeugdreclassering) volwassener en verantwoordelijker geworden. Hij heeft geleerd van zijn fouten. Het recidiverisico is beperkt. Daarbij komt dat verdachte naar school gaat en stage loopt. In het kader van de leerstraf Tools 4 U zal verdachte huiswerk moeten maken. Het is niet goed om hem te overvragen door naast dat alles een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2025 (het strafblad),
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 maart 2025,
  • het Pro Justitia rapport door mw. M. Dubbelaar, GZ-psycholoog d.d. 8 november 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van zinloos geweld tijdens het uitgaan in Empe. Terwijl een ander het slachtoffer tegen de grond hield, heeft verdachte meerdere malen met kracht tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer geschopt en geslagen. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij aangever veroorzaakt en zijn lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden. Het had voor het slachtoffer veel ernstiger kunnen aflopen dan in dit geval is gebeurd. Meerdere personen waren getuige van het door verdachte gepleegde geweld. Uitgaansgeweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of ongewild getuige zijn.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een mes. Verdachte had dit mes bij zich in de veronderstelling dat het mes hem bescherming kon bieden. De rechtbank vindt dit zorgelijk. Het bij zich hebben van messen vergroot de onveiligheid in de maatschappij.
Strafblad
Verdachte is eerder veroordeeld voor een geweldsdelict. Ook toen was sprake van uitgaansgeweld.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming
Het recidiverisico wordt als matig ingeschat. Verdachte beschikt in de basis over sociale en probleemoplossende vaardigheden, maar door denkfouten lukt het niet altijd om deze vaardigheden toe te passen. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat alcoholgebruik van invloed is geweest op het agressieve gedrag van verdachte. Door het volgen van een vaardigheidstraining kan verdachte inzicht krijgen in deze denkfouten en leren over de invloed van alcohol en drugs. Verdachte heeft laten zien dat hij kan profiteren van de inzet van hulpverlening.
Straf
De rechtbank zal aan verdachte de leerstraf Tools 4 U (gericht op risicovol middelengebruik) opleggen. Met de officier van justitie vindt de rechtbank gelet op de ernst van de feiten dat de leerstraf Tools 4 U niet volstaat. Zij zal aan verdachte, conform de eis van de officier van justitie, een werkstraf opleggen van 80 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en onder de bijzondere voorwaarden van een drugs- en alcoholverbod en een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank heft het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 157,51 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zo ver die ziet op de vergoeding van de schade aan de telefoon. Deze schade is onvoldoende onderbouwd. Voor het overige kan de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering op het punt van geleden schade aan de telefoon onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen, al heeft de verdediging verzocht om het smartengeld te matigen. In een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBZWB:2023:5380) is een bedrag van € 600,00 aan smartengeld toegekend.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Hij heeft kosten gemaakt om te reizen naar het ziekenhuis in Zutphen. De schadepost is voldoende onderbouwd.
Gesteld wordt verder dat de telefoon van de benadeelde partij beschadigd is geraakt omdat de benadeelde ten tijde van de mishandeling zijn telefoon in zijn zak heeft gehad. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De gevorderde kosten komen de rechtbank redelijk voor. Verdachte is naar burgerlijk recht voor deze schade aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de reiskosten en de telefoon tot een hoogte van € 157,51 kan worden toegewezen.
Smartengeld
Omdat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld.
De benadeelde heeft immers pijn en letsel opgelopen aan zijn lichaam en hoofd, namelijk een schaafwond en een hematoom op het voorhoofd en op het rechteroog, schaafwonden aan de linkerzijde en drukpijn aan de oogkas en de rib. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,00 vaststellen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag vanaf 10 augustus 2024, de datum waarop het feit is gepleegd.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal het mes (Tactical Force) (uniek voorwerpnummer [voorwerpnummer] ) dat aan verdachte toebehoort en met betrekking tot welke feit 2 is begaan verbeurd verklaren.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05-037645-24)

De kinderrechter heeft verdachte op 17 juni 2024 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsvrouw heeft bepleit om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf de proeftijd te verlengen met één jaar.
Toewijzing
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 80 uur,met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze taakstraf, te weten
40 uur niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jaarniet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als
- verdachte wordt verboden alcohol, verdovende middelen of andere middelen, die zijn gedrag in negatieve zin kunnen beïnvloeden te gebruiken (evt. vergezeld van verplichte medewerking aan bloed- of urineonderzoek als de jeugdreclassering dit nodig acht);
- verdachte een zinvolle, structurele dagbesteding heeft in de vorm van werk en onderwijs;
- verdachte meewerkt aan alle vormen van hulpverlening en begeleiding die door de jeugdreclasseerder noodzakelijk geacht worden en voor zolang de jeugdreclasseerder dat noodzakelijk acht;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland, tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte tot
een leerstraf van 35 uurin de vorm van
Tools 4 Ugericht op risicovol middelengebruik, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 157,51 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld,
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.157,51 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd het mes (Tactical Force) (uniek voorwerpnummer [voorwerpnummer] );
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 17 juni 2024 door de kinderrechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een taakstraf van 30 uur subsidiair 15 dagen jeugddetentie (parketnummer 05-037645-24);
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.L. Tomassen (voorzitter en tevens kinderrechter), mr. D.S.M. Bak en mr. E.J. Davids, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024371000, gesloten op 11 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] , p. 19.
3.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] , p. 23.
4.Proces-verbaal van het aanvullend verhoor van aangever, p. 10; foto’s van het letsel van aangever, p. 14 en 16.