ECLI:NL:RBGEL:2025:2946

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
AWB 23/5047 en 5048
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag erfbelasting en de toepassing van artikel 12 van de Successiewet 1956

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 17 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag erfbelasting beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd, berekend naar een verkrijging van € 323.300, en belastingrente van € 788. Belanghebbende, de zoon van de erflater, betwistte de aanslag en voerde aan dat de echtgenote de enige schenkster was en dat erflater ten tijde van de schenking wilsonbekwaam was door dementie. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat alleen de echtgenote partij was bij de schenking. De rechtbank concludeert dat zowel de erflater als de echtgenote als schenkende partijen moeten worden beschouwd, waardoor de toepassing van artikel 12 van de Successiewet 1956 gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag erfbelasting standhoudt. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke vastlegging van schenkingen en de bewijslast die op de belanghebbende rust.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5047

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Rotterdam, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 juli 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd, berekend naar een verkrijging van € 323.300. Daarbij heeft de inspecteur tevens belastingrente van € 788 aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Daags voor de zitting heeft gemachtigde verzocht om een online zitting, en voor het geval de rechtbank dat verzoek zou afwijzen, om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft beide verzoeken diezelfde dag afgewezen, omdat deze niet gemotiveerd waren.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld, tegelijk met het beroep van de zus van belanghebbende, [persoon A] (zaaknummer ARN 23/5048). Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, [persoon B] en [persoon C]. De gemachtigde en belanghebbende zijn na telefonisch bericht van verhindering van gemachtigde aan de griffier, niet verschenen.

Feiten

Belanghebbende is de zoon van [persoon D] (erflater) en [persoon E] (de echtgenote). Erflater en de echtgenote waren in wettelijk gemeenschap van goederen gehuwd.
Op 31 oktober 2020 hebben belanghebbende en zijn zus, [persoon A] [1] , ieder een bedrag van € 105.515 vrij van recht [2] ten titel van schenking verkregen.
3. Erflater is overleden op [datum] 2021.
4. Op 1 december 2021 heeft de echtgenote (als executeur-testamentair) aangifte erfbelasting gedaan in verband met het overlijden van erflater. Het zuiver saldo van de nalatenschap is daarbij bepaald op € 1.051.062 en de verkrijging van belanghebbende en zijn zus op € 270.543 ieder.
5. Met dagtekening 1 maart 2023 heeft de inspecteur aanslagen erfbelasting op naam van belanghebbende en zijn zus vastgesteld. De inspecteur heeft daarbij het aangegeven zuiver saldo van de nalatenschap (€ 1.051.062) gevolgd, maar de verkrijging bepaald op
€ 323.300 per persoon (€ 270.543 plus € 52.757). Dit is inclusief een fictieve verkrijging op basis van artikel 12 van de Successiewet 1956 (Sw) van € 52.757 (de helft van € 105.515). Dit in verband met het overlijden van erflater binnen 180 dagen na de schenking. Het bedrag van de aanslag erfbelasting op naam van belanghebbende is € 41.973. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de inspecteur een aftrek schenkbelasting van € 5.555 verleend wegens samenloop van erfbelasting en schenkbelasting. [3] Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Hetzelfde geldt voor zijn zus.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de aanslag erfbelasting tot de juiste hoogte is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een fictieve verkrijging op grond van artikel 12 van de Sw. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
7. Belanghebbende is van mening dat geen grond bestaat voor toepassing van artikel 12 van de Sw, omdat de echtgenote de (enige) schenkster was en zij niet is overleden. Belanghebbende wijst erop dat erflater ten tijde van het aangaan van de schenkingsovereenkomst feitelijk wilsonbekwaam was, omdat hij aan dementie leed. De schuld uit de door de echtgenote gesloten schenkingsovereenkomst komt ten laste van de huwelijksgemeenschap, aldus belanghebbende. De bijtelling van de € 52.757 dient ongedaan te worden gemaakt en de verkrijging dient te worden bepaald op € 270.543. Hierbij hoort een bedrag aan erfbelasting van € 36.977, aldus belanghebbende.
8. De inspecteur is primair van mening dat zowel erflater als de echtgenote partij waren bij de schenking en artikel 12 van de Sw dus terecht is toegepast voor de helft van het bedrag van de schenking. Dementie hoeft niet in de weg te staan aan het doen van een schenking, aldus de inspecteur. Subsidiair is hij van mening dat, indien alleen de echtgenote heeft te gelden als schenkster, artikel 12 van de Sw naar de ratio ervan dient te worden toegepast, omdat hetgeen is geschonken afkomstig is uit de huwelijksgemeenschap. Meer subsidiair, voor het geval artikel 12 van de Sw geen toepassing vindt, is de inspecteur van mening dat de omvang van de nalatenschap te laag is vastgesteld. Tot die nalatenschap (zijnde de helft van het bedrag van de ontbonden huwelijksgemeenschap) dient namelijk een vordering op de echtgenote te worden gerekend ter grootte van de helft van de gedane bruto schenkingen van twee maal € 116.626. De verkrijging komt in dat geval uit op
€ 300.562 per persoon. De inspecteur beroept zich hierbij op interne compensatie.
9. Artikel 12, eerste lid, van de Sw luidt als volgt:
“Al wat binnen 180 dagen aan het overlijden voorafgegaan is geschonken door een erflater, die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, wordt, voor de regeling van de erfbelasting, geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. Al wat wordt verkregen krachtens een schenking die tot stand is gekomen na het overlijden van de schenker, wordt voor de toepassing van deze wet geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen.”
10. De rechtbank overweegt als volgt. Van een schriftelijke vastlegging van de schenkingsovereenkomst is niet gebleken. Het bewijsrisico dat uit het ontbreken van die schriftelijke vastlegging voortvloeit komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van belanghebbende. Dit betekent dus dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde stellingname van de inspecteur aannemelijk moet maken dat alleen de echtgenote, en niet ook erflater, heeft te gelden als schenkende partij.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Weliswaar heeft belanghebbende aangevoerd dat erflater dementerend was, en heeft hij ter onderbouwing van die stelling een zogenoemd indicatiebesluit van het CIZ van 20 mei 2020 overgelegd, maar dit leidt naar het oordeel van de rechtbank nog niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat erflater ten tijde van de schenking (feitelijk) wilsonbekwaam was. Dementie kent vele stadia en bovendien is ook bij dementerende personen sprake van ‘heldere’ tussenpozen. [4] Zonder nadere onderbouwing, of uitleg ter zitting, die gemachtigde niet heeft gegeven, kan de stelling dat erflater dementerend was dus niet leiden tot de door belanghebbende verdedigde gevolgtrekking. Dit geldt des te meer omdat uit het overgelegde indicatiebesluit blijkt dat erflater pas met ingang van 20 mei 2021, dus na de schenking, intensieve dementiezorg zou krijgen. Belanghebbende heeft ook overigens geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de echtgenote de enige schenker was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank dus ook niet vast dat de echtgenote de enige schenkende partij was. Het primaire standpunt van de inspecteur slaagt dus, het moet ervoor worden gehouden dat zowel erflater als de echtgenote partij waren bij de schenking.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. De aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting houdt dus stand. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. P.J. Tikken en
mr. J.A.L. Heldens, rechters, in aanwezigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op naam van de zus van belanghebbende is een procedure bij deze rechtbank aanhangig onder zaaknummer 23/5048.
2.Het brutobedrag van de schenkingen is € 116.626 per persoon (€ 105.515 plus primair recht van
3.Zie artikel 7, tweede lid, gelezen in combinatie met artikel 12, tweede lid, van de Sw.
4.Zie [website].