ECLI:NL:RBGEL:2025:2949

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
05/026768-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot ondergronds bankieren

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij ondergronds bankieren. De officieren van justitie vorderden dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou vaststellen, dat door hen was geschat op € 151.078,81, maar tijdens de zitting werd dit bedrag aangepast naar € 125.275,70. De verdediging stelde dat de vordering niet-ontvankelijk was vanwege een bepleite vrijspraak in de hoofdzaak, en voerde aan dat het aandeel van de verdachte veel kleiner was dan door de politie werd toegerekend. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten door zijn betrokkenheid bij het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijs dat was verzameld via versleutelde communicatiediensten, waaruit bleek dat de veroordeelde betrokken was bij geldtransporten van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 125.275,70 en legde de veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast werd een gijzeling van maximaal 1080 dagen opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/026768-23 (ontneming)
Datum uitspraak : 17 april 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officieren van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] (Pakistan),
ingeschreven aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] ,
thans zonder vaste woon- en/of verblijfplaats hier ten lande/ vertrokken met onbekende bestemming.
Raadsman: mr. S. Schuurman, advocaat in Breukelen.

1.De inhoud van de vordering

De officieren van justitie vorderen dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officieren van justitie is geschat op € 151.078,81.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting de vordering aangepast, gevorderd dat het geschatte voordeel wordt vastgesteld op € 125.275,70 en verzocht aan veroordeelde een betalingsverplichting op te leggen voor hetzelfde bedrag.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is vanwege de in de hoofdzaak bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het aandeel van verdachte veel kleiner is dan de 25% die door de politie aan hem wordt toegerekend.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Het vonnis in de hoofdzaak
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 8 april 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet, en
  • medeplegen van gewoontewitwassen,
is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
3.2.
Het kader voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het wederrechtelijk voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 Sr. Dat betekent dat de rechtbank een zogenaamde transactieberekening zal maken ofwel zal berekenen wat veroordeelde met het plegen van bepaalde strafbare feiten heeft verdiend.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde is door de politie berekend voor het ondergronds bankieren door de organisatie waar veroordeelde toe behoorde voor de transportlijn Verenigd Koninkrijk – Nederland (hierna: VK). De transacties die door de politie zijn meegenomen in het bepalen van het voordeel voor het ondergronds bankieren zijn niet allemaal ten laste gelegd in de hoofdzaak. Dat betekent dat het voor die transacties gaat om zogenaamde ‘andere strafbare feiten’. De rechtbank zal daarom, alvorens het voordeel te schatten, eerst moeten vaststellen of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat veroordeelde deze andere strafbare feiten heeft begaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er alleen sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als de rechter buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat die andere strafbare feiten door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank zal de afzonderlijke transacties waarop het voordeel is berekend hierna achtereenvolgens bespreken aan de hand van genoemd kader. Daarna zal het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel worden bepaald. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de betalingsverplichting en de gijzeling.
3.3.
De transportlijn VK – Nederland
3.3.1.
De wijze van berekenen
Het wederrechtelijk verkregen voordeel door de transportlijn VK – Nederland is door de politie in haar Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ondergronds bankieren Verenigd Koninkrijk – Nederland (AH 610, hierna: het rapport) als volgt berekend. Vanuit berichten verstuurd binnen de versleutelde communicatiediensten EncroChat en SkyECC in de periode van 2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020 is naar voren gekomen dat in die periode meerdere geldtransporten vanuit het VK naar Nederland hebben plaatsgevonden. De politie heeft de transacties die uit deze berichten naar voren zijn gekomen bij elkaar opgeteld. Over de omzet van die totale periode is de provisie bepaald ofwel de opbrengst van de organisatie. Na aftrek van de kosten is gekomen tot het wederrechtelijk voordeel dat de organisatie heeft behaald. Het voordeel van veroordeelde is berekend aan de hand van een geschat aandeel dat hij zou hebben gehad in dit voordeel.
De rechtbank stelt ook hier vast dat door veroordeelde geen verklaring is afgelegd over het wederrechtelijk voordeel dat hij zou hebben behaald.
In de hoofdzaak is door de rechtbank vastgesteld dat bij de bewezen verklaarde witwastransacties steeds sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen in de ‘groep [naam 1] ’. Deze groep bestond onder andere [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en enkele andere geldkoeriers. Er was sprake van witwassen in een georganiseerd verband. Iedere betrokkene had daarin zijn eigen rol die al dan niet inwisselbaar was.
De rechtbank zal de manier van berekenen van het voordeel door de politie grotendeels volgen. Daarbij zal zij eerst ingaan op de verschillende transacties, waarbij een andere beoordeling geldt voor de transacties die ook in de bewezenverklaring zijn opgenomen, dan voor de overige transacties. De rechtbank zal bij de transacties waarvan de valuta niet bekend is, evenals de officieren van justitie, in het voordeel van de verdachten/veroordeelden uitgaan van de bedragen in euro’s. De bedragen waarvan wel bekend is dat deze in ponden zijn ‘aangepakt’, zullen worden omgerekend naar euro’s.
Vervolgens zal de rechtbank schatten wat het voordeel is geweest van de organisatie over de totale periode en daarbij ingaan op de hoogte van de provisie. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de verdeling hiervan binnen de organisatie en daarmee op het voordeel van veroordeelde.
3.3.2.
Transacties naar voren gekomen vanuit EncroChat (periode 2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020)
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [veroordeelde] de gebruiker is van het EncroChat-account [account 1] en dat het account [account 2] in gebruik was bij de groep [naam 1] en feitelijk werd bediend door [naam 3] .
Uit berichten die tussen deze twee accounts werden verstuurd volgt dat in de periode van 2 april 2020 tot en met 26 mei 2020 wekelijks geldtransporten van het VK naar Nederland kwamen. In het rapport zijn de betreffende berichten opgenomen (p. 1602-1602). De bedragen die in deze berichten naar voren komen staan in de onderstaande tabel (p. 1604).
De rechtbank stelt vast dat dit allemaal transacties betreffen die niet in de tenlastelegging en dus ook niet in de bewezenverklaring van veroordeelde zijn opgenomen. Dat betekent dat de rechtbank hiervan buiten redelijke twijfel moet kunnen vaststellen dat deze transacties (mede) door veroordeelde zijn gepleegd.
De rechtbank is met het openbaar ministerie van oordeel dat ten aanzien van de eerste transactie (£ 750.000) niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat deze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de overige transacties is de rechtbank van oordeel dat op grond van de berichten die in het rapport zijn opgenomen buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat deze transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de rol die veroordeelde daarbij heeft gehad. De gesprekken vinden plaats tussen [veroordeelde] en [naam 3] . Ze stemmen af wanneer er van wie geld moet worden aangepakt (bv.
‘morgen pak ik vab mocco aan’en
‘pak maandag van Lange yo ook aan’). Vervolgens stelt [veroordeelde] [naam 3] op de hoogte van de bedragen die hij voor de groep [naam 1] heeft aangepakt (bv.
‘maat aangepakt van mocco nr 11 total:242.000 koers 1.141’). Uit de bewoordingen ‘maat aangepakt’, leidt de rechtbank af dat de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast past het gebruik van nummering en de bijnamen zoals ‘mocco’ en ‘amigo’ bij de in het vonnis beschreven modus operandi van de groep [naam 1] , namelijk dat de transacties (summier) zijn geadministreerd, waarbij met bijnamen van klanten werd gewerkt. Gelet op deze omstandigheden, de hoogte van de bedragen en het feit dat de bedragen (contant) worden aangepakt stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het telkens gaat om gelden afkomstig uit enig misdrijf. Veroordeelden hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen ten aanzien van de geldbedragen.
De conclusie is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de groep [naam 1] in de periode van 2 april 2020 tot en met 26 mei 2020 in totaal een bedrag van € 3.058.811,50 heeft aangepakt in het VK en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan enig misdrijf.
3.3.3.
Transacties naar voren gekomen uit SkyECC (periode 25 juni 2020 tot en met 25 augustus 2020)
Bedrag 30.800,-
De rechtbank heeft in de hoofdzaak vastgesteld dat [veroordeelde] samen met anderen op 25 juni 2020 een contant geldbedrag van 30.800,- van een onbekende valuta voorhanden heeft gehad en dat dit bedrag is overgedragen aan [account 3] (smurf). Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat dit bedrag door de groep [naam 1] in ontvangst is genomen en dat zij hierover provisie hebben ontvangen. Dit bedrag zal dan ook niet worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bedrag 1.147.915,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank geconcludeerd dat veroordeelde samen met anderen op 15 juli 2020 een bedrag van 1.147.915,- heeft ontvangen en aanwezig gehad en zich ten aanzien van dit bedrag schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Uit het feit dat [veroordeelde] bij deze transactie betrokken is en het geldbedrag afgegeven wordt ‘bij [naam 1] ’ leidt de rechtbank af dat het gaat om een bedrag afkomstig uit het VK. Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank dit bedrag zoals hiervoor is overwogen in euro’s berekenen.
Bedragen 250.000,-, 275.000,-, 260.000,- en 275.000,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank geconcludeerd dat veroordeelde samen met anderen in juli 2020 meerdere grote geldbedragen van een onbekende valuta, te weten: 250.000,-, 275.000,-, 260.000,- en 275.000,- in juli 2020 heeft witgewassen door deze geldbedragen aan te nemen en te vervoeren naar Nederland. Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank deze bedragen zoals hiervoor overwogen in euro’s berekenen.
Bedrag 177.000,- en 262.370,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [veroordeelde] de gebruiker is van het account [account 4] . Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het account [account 5] in gebruik was bij de groep [naam 1] en dat deze in de periode van 14 juni 2020 tot en met 1 september 2020 werd beheerd door [naam 3] .
In het rapport zijn berichten (p. 1605) opgenomen tussen deze twee accounts van 21 augustus 2020 en 25 augustus 2020. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze berichten buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er op die dagen geld is aangepakt door [veroordeelde] voor de groep [naam 1] . [naam 3] vraagt aan [veroordeelde]
‘Maat kan je op mocro reageren hij heeft token liggen’en [veroordeelde] reageert daarop met
‘aangepakt mocco totaal: 177.000 koers 1.1128’en
‘nr 1 van boeking’.En in een volgend bericht schrijft [veroordeelde] aan [naam 3]
‘mocco
nr 4 aangepakt 262.370 koers 1.1104’.
Ook voor deze berichten geldt dat de rechtbank uit de bewoordingen ‘aangepakt’ afleidt dat de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden ook deze transacties genummerd en wordt weer gebruik gemaakt van een bijnaam. Op grond hiervan stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het gaat om gelden afkomstig uit enig misdrijf en dat veroordeelde zich ten aanzien van de geldbedragen schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Deze bedragen omgerekend in euro’s leveren een totaal bedrag op van € 488.301,25 (p. 1605). Gelet op de leidinggevende rol die van [naam 2] , zoals vastgesteld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat aan hem toestemming moest worden gevraagd voor de transacties, stelt de rechtbank vast dat ook ten aanzien van deze transacties voldoende aanwijzingen zijn dat hij betrokken is bij deze transacties.
Totale bedrag uit SkyECC-berichten
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in de periode van 25 juni 2020 tot en met 25 augustus 2020 door de groep [naam 1] in totaal een bedrag van € 2.696.216,25 is aangepakt in het VK.
3.3.4.
De opbrengst van de groep [naam 1] in de totale periode
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in totaal een bedrag van € 5.755.027,75 (€ 3.058.811,50 + € 2.696.216,25) door de groep [naam 1] is witgewassen, doordat het is aangepakt in het VK en naar Nederland is getransporteerd (ondergronds bankieren) en dat [naam 2] daarbij is betrokken, zal de rechtbank nu gaan schatten wat de groep [naam 1] aan deze transacties heeft verdiend.
Inkomsten (provisie)
In verschillende SkyECC-berichten wordt in de communicatie tussen groep [naam 1] en klanten gesproken over de kosten voor de transacties vanuit het Verenigd Koninkrijk. In het rapport zijn een aantal van deze berichten opgenomen en wordt gesproken over
’10 punten britp’en
‘ik kan weer ponden aanpakken in uk voor 10 punten’en
‘Uit uk naar nl is 10 punten’. [2] De rechtbank neemt op grond van deze berichten de conclusie van de politie over dat door de groep [naam 1] 10% per transactie van het VK naar Nederland werd verdiend.
Kosten
Namens de groep [naam 1] zijn ook kosten gemaakt voor de geldtransporten van het VK naar Nederland. Deze bestaan uit het aanschaffen van de PGP-telefoons voor de leden van de groep [naam 1] en uit het betalen van de geldkoeriers.
Uit de berichten die tussen [veroordeelde] en de koerier met account [account 6] zijn verstuurd, leidt de rechtbank af dat deze koerier een bedrag van € 2.150,- per week verdiende. Zo stuurt de koerier namelijk aan [veroordeelde]
‘on 12 may I take 10.750 for the next 5 weeks salary only’.En
‘on 17 juni I take 10 750 for the salary only’. [3] Over een periode van 21 weken (2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020), komen de kosten voor deze koerier daarmee uit op een bedrag van € 45.150,- (€ 2.150,- x 21).
Naast deze koerier, maakt de groep [naam 1] ook gebruik van een koerier met het account [account 3] . In een tapgesprek tussen de vermoedelijke gebruiker van dit account en [veroordeelde] leidt de politie af dat deze koerier € 5.000,- per maand verdient. [4] De rechtbank neemt deze conclusie over. Dat betekent dat de kosten voor deze koerier voor 21 weken in totaal € 26.250,- (€ 1.250,- x 21) bedragen.
Zowel [veroordeelde] als de koeriers maken gebruik van PGP-telefoons. De kosten voor de telefoon van [naam 3] (account van groep [naam 1] ), zijn door de rechtbank al meegerekend in de berekening van de transportlijn tussen Spanje en Nederland.
Zoals hiervoor reeds is overwogen bij de transportlijn Nederland -Spanje volgt uit de verklaring van [naam 8] dat een PGP-telefoon € 1.000,- kost. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 3.000,- meenemen als kosten voor de PGP-telefoons voor de transportlijn VK-Nederland.
De totale kosten komen daarmee uit op € 74.400,- (€ 45.150,- + € 26.250,- + € 3.000,-).
Totale opbrengst voor de groep [naam 1] VK-Nederland
Inkomsten: 10% van € 5.755.027,75 = € 575.502,78
Kosten:
€ 74.400,--/-
Opbrengsten: € 501.102,78
3.3.5.
De verdeling en het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde
Voor de verdeling van het voordeel van de groep [naam 1] voor de transportlijn VK-Nederland over de veroordeelden [naam 2] , [naam 3] en [veroordeelde] verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de hoofdzaak over het medeplegen van witwassen en de rol van [naam 2] .
De rechtbank heeft daarin overwogen dat [naam 2] aan de leiding stond van de groep [naam 1] en [naam 3] en [veroordeelde] degene waren die de telefoons van de groep bedienden. Zij waren het aanspreekpunt voor de contacten van groep [naam 1] . Uit verschillende berichten volgt dat er toestemming moest worden gevraagd aan [naam 2] voor het brengen of ophalen van geld. Uit opgenomen OVC-gesprekken volgt dat [naam 3] en [veroordeelde] aanwezig waren bij het inladen van het geld. Uit OVC-gesprekken volgt ook dat [naam 2] zelf herhaaldelijk aanwezig was op momenten dat er werd ingeladen of uitgeladen.
Op grond van deze rolverdeling vindt de rechtbank de verdeling van de opbrengst van de groep [naam 1] die door de officieren van justitie is berekend aannemelijk, namelijk 50% voor [naam 2] en [naam 3] en [veroordeelde] ieder 25%.
3.3.6.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde]
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] komt daarmee uit op een bedrag van € 125.275,70 (25% van € 501.102,78).
3.4.
Betalingsverplichting
Door de verdediging is geen draagkrachtverweer gevoerd. De rechtbank ziet ook geen andere reden de betalingsverplichting voor veroordeelde lager vast te stellen dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank veroordeelt veroordeelde daarom om een bedrag van € 125.275,70 te betalen aan de Staat.
3.5.
Gijzeling
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten dient de gijzeling te worden bepaald op een bedrag van € 50,- per dag met een maximum van 1080 dagen. De rechtbank zal de gijzeling met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd daarom bepalen op dit maximum.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 125.275,70
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officieren van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1080 dagen.
Aldus gegeven door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2025.
mr. M.G.E. ter Hart is buiten staat om mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, TGO ON, Dienst Regionale Recherche Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021446750, ONRAA21016 gesloten op 11 oktober 2023 + aanvullingen en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1606-1607.
3.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1614.
4.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1614.