ECLI:NL:RBGEL:2025:2951

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
05/334783-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en ondergronds bankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een vordering tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij ondergronds bankieren en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, geschat op € 318.896,46, en heeft hem verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De vordering van de officieren van justitie was aanvankelijk hoger, maar werd tijdens de procedure aangepast. De verdediging heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde betrokken was bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk voordeel gebaseerd op de transacties die door de politie zijn vastgesteld en heeft de rol van de veroordeelde binnen de organisatie in aanmerking genomen. De rechtbank heeft ook de kosten van de organisatie en de rol van de betrokken koeriers in de berekening meegenomen. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de rechters de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig hebben gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/334783-22 (ontneming)
Datum uitspraak : 17 april 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officieren van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.L. van Gessel, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officieren van justitie vorderen dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officieren van justitie is geschat op € 1.612.931,14.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting de vordering aangepast, gevorderd dat het geschatte voordeel wordt vastgesteld op € 1.598.332,53 en verzocht om aan veroordeelde een betalingsverplichting op te leggen voor hetzelfde bedrag.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat dat de vordering afgewezen dient te worden gelet op de in de hoofdzaak bepleite vrijspraak voor het derde feit (witwassen).
Ten aanzien van de transportlijn Nederland – Spanje stelt de verdediging subsidiair dat uit het dossier niet volgt dat [veroordeelde] vóór 2020 betrokken is geweest bij geldtransacties en dat de periode waarover het voordeel wordt berekend dient aan te vangen op 30 maart 2020. Omdat de betrokkenheid van [veroordeelde] voor de periode na september 2020 niet blijkt, dient ook die periode niet meegenomen te worden in de berekening. Verder stelt de verdediging dat de referentieperiode niet representatief is voor de gehele periode.
Ten aanzien van de transportlijn VK-Nederland heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat [naam 3] daarbij de spil in het web was en dat niet duidelijk is waarom aan [veroordeelde] hetzelfde aandeel in het voordeel wordt toegerekend.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Het vonnis in de hoofdzaak
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 8 april 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet en
  • medeplegen van gewoontewitwassen,
is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
3.2.
Het kader voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het wederrechtelijk voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 2 Sr. Dat betekent dat de rechtbank een zogenaamde transactieberekening zal maken ofwel zal berekenen wat veroordeelde met het plegen van bepaalde strafbare feiten heeft verdiend.
Het wederrechtelijk voordeel van veroordeelde is door de politie berekend voor het ondergronds bankieren (witwassen) door veroordeelde en zijn organisatie over de transportlijn Nederland – Spanje en de transportlijn Verenigd Koninkrijk – Nederland (hierna: VK). De transacties die door de politie zijn meegenomen in het bepalen van het voordeel voor dit ondergronds bankieren zijn, op een enkel geval na, niet ten laste gelegd in de hoofdzaak en dus ook niet bewezen verklaard. Dat betekent dat het hier om zogenaamde ‘andere strafbare feiten’ gaat. De rechtbank zal daarom, alvorens het voordeel te schatten, eerst moeten vaststellen of er ‘voldoende aanwijzingen’ zijn dat veroordeelde deze andere strafbare feiten heeft begaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er alleen sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als de rechter buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat die andere strafbare feiten door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank zal de twee transportlijnen achtereenvolgens bespreken aan de hand van het genoemd kader. Daarbij zal steeds per transportlijn het geschatte wederrechtelijk voordeel worden bepaald. Daarna zal de rechtbank ingaan op de betalingsverplichting en de gijzeling.
3.3.
De transportlijn Nederland - Spanje
3.3.1.
De wijze van berekenen
Het wederrechtelijk verkregen voordeel door de transportlijn Nederland – Spanje is door de politie in haar Rapport inzake berekening wederrechtelijk voordeel (Nederland – Spanje) (AH540, hierna het rapport) als volgt berekend. Volgens de politie was sprake van ondergronds bankieren door de organisatie waar veroordeelde toe behoorde over de periode 3 november 2015 tot en met 27 maart 2023. Omdat voor slechts een deel van die periode voldoende informatie beschikbaar was om tot een berekening van het voordeel te komen is een referentieperiode bepaald. Vervolgens is die referentieperiode gebruikt voor het bepalen van een dagomzet, die is geëxtrapoleerd naar de totale periode. Over de omzet van die totale periode is de provisie bepaald ofwel de opbrengst van de organisatie. Na aftrek van de kosten is gekomen tot het geschatte wederrechtelijk voordeel dat de organisatie heeft behaald. Het voordeel van veroordeelde is berekend aan de hand van een geschat aandeel dat hij zou hebben gehad in dit voordeel.
De rechtbank stelt vast dat door veroordeelde geen verklaring is afgelegd over het wederrechtelijk voordeel dat hij zou hebben behaald.
In de hoofdzaak is door de rechtbank vastgesteld dat bij de bewezen verklaarde witwastransacties steeds sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen in de ‘groep [naam 1] ’. Deze groep bestond onder andere [naam 4] , [veroordeelde] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 3] , [naam 7] , [naam 8] en enkele andere geldkoeriers. Er was sprake van witwassen in een georganiseerd verband. Iedere betrokkene had daarin zijn eigen rol die al dan niet inwisselbaar was. Gelet op deze vaststelling zal de rechtbank, net als de berekening in het rapport, eerst het voordeel berekenen voor de hele groep [naam 1] en pas na vaststelling van het totale geschatte voordeel een verdeling maken per veroordeelde.
De rechtbank zal de manier van berekenen van het voordeel door de politie grotendeels volgen. Daarbij zal zij eerst beoordelen van welke referentieperiode dient te worden uitgegaan en of buiten redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde en de organisatie waar hij toe behoorde de in de referentieperiode meegenomen witwastransacties hebben begaan. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag van welke totale periode voor veroordeelde buiten redelijke twijfel vaststaat dat hij geld heeft verdiend met witwastransacties en of de gekozen referentieperiode representatief is voor die totale periode. Daarna zal de rechtbank schatten wat het voordeel is geweest van de organisatie over die totale periode en meer specifiek het voordeel van veroordeelde.
3.3.2.
De referentieperiode en de dagomzet
De rechtbank neemt de conclusie van het openbaar ministerie dat uit moet worden gegaan van een referentieperiode van 18 juni 2020 tot en met 3 oktober 2020 over en overweegt daartoe het volgende.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam 5] de boekhoudster van de organisatie was en tevens de gebruiker van de Sky-accounts [account 1] en [account 2] . Via deze accounts stuurde [naam 5] foto’s van administratiekaartjes. Op die administratiekaartjes werd bijgehouden welke bedragen waren afgegeven en door wie. De administratiekaartjes werden gedeeld met [naam 7] , die zich in Spanje bevond, en met de vertegenwoordiger van de ‘groep [naam 1] ’, die zich in Nederland bevond.
Als bijlage 1 bij het rapport is een overzicht opgenomen van bedragen genoemd op administratiekaartjes die [naam 5] op 27 juni 2020, 8, 15, 20, 27 en 30 juli 2020 en 15, 10 en 21 augustus 2020 heeft verstuurd via de genoemde accounts. Het totaal van de bedragen op deze kaartjes is € 9.561.958 (p. 1551, 1579 – 1582). Eén van de bedragen genoemd op het administratiekaartje verstuurd met het bericht van 27 juni 2020 (een bedrag van € 222.515 met omschrijving Kl Ice, p. 1580), komt overeen met een bedrag van € 229.395 (dit bedrag minus de provisie van 3% is € 222.515), waarover in bericht van 18 juni 2020 wordt gecommuniceerd in SkyECC- berichten tussen de accounts [account 3] (zoals in de hoofdzaak vastgesteld in gebruik bij de groep [naam 1] ) en het account [account 4] (zoals in hoofdzaak vastgesteld in gebruik bij [naam 7] ). In die berichten wordt ook de bijnaam ‘Ice’ genoemd (p. 1535-1536). Gelet op deze omstandigheid stelt de rechtbank vast dat de bedragen op het administratiekaartje verstuurd op 27 juni 2020 zien op transacties die aanvangen op in ieder geval 18 juni 2020.
In de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] in de periode van 27 juni 2020 tot en met 21 augustus 2020 valt op dat het merendeel van deze administratiekaartjes opvolgend is. Dit volgt zowel uit de bedragen genoemd op de administratiekaartjes als uit de nummering van de administratiekaartjes zelf (zie de administratiekaartjes opgenomen in de bijlage bij de schriftelijke reactie van het OM op vragen rechtbank).
[naam 7] heeft via het account [account 4] contact met het account [account 5] . Uit de verschillende berichten tussen [naam 7] en [account 5] leidt de rechtbank af dat [account 5] behoort tot de groep [naam 1] , hij in ieder geval optreedt als geldkoerier voor de groep [naam 1] en dat hij een ondergeschikte rol heeft ten opzichte van [naam 7] . De rechtbank wijst daarvoor naar de berichten waarin [account 5] zegt dat hij bij ‘Wechsler’ (de rechtbank begrijpt: de wisselaar) staat of een afspraak heeft met ‘Wechsler’ en bedragen heeft ontvangen en gegeven (p. 1542-1543), hij toestemming vraagt om ‘di Tasche von rodkapje’ te brengen en om iets af te geven (p. 1548), aan [naam 7] meldt dat hij op een bepaalde plaats en tijd kan afspreken of daar staat (p. 1537, 1548-1549) en dat hij [naam 7] een token stuurt (p. 1537). Omdat [naam 7] zich in Spanje bevond, zoals de rechtbank heeft vastgesteld in de hoofdzaak, en er berichten zijn over het afspreken op een plek die ‘momento’ (een vermoedelijke nachtclub in Marbella in Spanje) wordt genoemd (p. 1548-1549), gaat de rechtbank ervan uit dat dat de communicatie ziet op in Spanje afgegeven, opgehaalde en gewisselde bedragen.
Op 3 oktober 2020 om 14:51 uur stuurt [account 5] een bericht naar [naam 7] met daarin een overzicht van een groot aantal bedragen. De bedragen genoemd in dit bericht hebben overlap met de bedragen genoemd op de hiervoor besproken administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] in de periode van 27 juni 2020 tot en met 21 augustus 2020. De laatste transactie die overeenkomt met de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] betreft de transactie ‘+161.650 Pfund’. Deze transactie is opgenomen op een administratiekaartje dat op 21 augustus 2020 door [naam 5] is verstuurd en vond dus uiterlijk plaats op 21 augustus 2020. Na deze transactie staan in het bericht verstuurd door [account 5] nog 67 transacties. Omdat het bericht op 3 oktober 2020 is verstuurd moet de laatste transactie uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Het totaal van de bedragen genoemd in het bericht van [account 5] dat is verstuurd na 21 augustus 2020 bedraagt € 3.692.565,- (p. 1586 en het proces-verbaal van bevindingen chatbericht SkyECC verstuurd door [account 5] op 3 oktober 2020, p. 2-9).
Gelet op het feit dat de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] in de periode van 27 juni 2020 tot en met 21 augustus 2020 opeenvolgend zijn en gelet op de overlap met de bedragen genoemd in het bericht van [account 5] , acht de rechtbank de bedragen genoemd op de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] in de periode van 27 juni 2020 tot en met 21 augustus 2020 representatief voor de transacties in die periode. Daarbij gaat de rechtbank voor deze periode uit van de bedragen genoemd op de administratiekaartjes, omdat op die kaartjes meer bedragen staan genoemd dan in het bericht van [account 5] . Ondanks dat [account 5] geen zicht lijkt te hebben op het totaal van transacties, zal de rechtbank voor de periode van 22 augustus 2020 tot en met 3 oktober 2020, in het voordeel van veroordeelde, ook deze periode meenemen in de referentieperiode en daarbij uitgaan van de bedragen genoemd in het bericht van [account 5] .
De rechtbank stelt buiten redelijke twijfel vast dat het hier telkens om geldbedragen gaat die afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank overweegt daartoe dat de bedragen genoemd op de administratiekaartjes en het bericht van [account 5] steeds grote geldbedragen betreffen, de communicatie loopt via PGP-berichten en de betrokken personen worden aangeduid met codenamen. Gelet op het feit dat in de berichten van [account 5] wordt gesproken over het aanpakken en afgeven stelt de rechtbank vast dat het om contante geldtransacties gaat. De verdachten/veroordeelden hebben geen van allen een verklaring afgelegd over de herkomst van de gelden. Zij hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen ten aanzien van de geldbedragen in de referentieperiode. Deze vorm van witwassen wordt ook wel aangeduid met ondergronds bankieren.
Het voorgaande betekent dat in de periode van 18 juni 2020 tot en met 3 oktober 2020, een periode van 108 dagen, de organisatie voor een totaalbedrag van € 13.254.523,- aan witwastransacties heeft verricht. Dat komt neer op een bedrag van € 122.727,06 per dag (€ 13.254.523,- / 108 dagen).
De verdediging stelt dat ook de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] op 30 maart, 9 april en 22 mei 2020 zouden moeten worden meegenomen in de berekening, waardoor de referentieperiode al aanvangt op 30 maart 2020. De rechtbank is met het openbaar ministerie van oordeel dat de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] in de periode voorafgaand aan 27 juni 2020 niet representatief zijn voor die periode. Noch de bedragen genoemd op de administratiekaartjes, noch de nummering van de administratiekaartjes zelf zijn opvolgend.
3.3.3.
De periode dat [veroordeelde] betrokken is bij de witwastransacties en de totale omzet
De rechtbank heeft in de hoofdzaak vastgesteld dat [veroordeelde] vanaf 27 januari 2020 gebruik maakte van het EncroChat-account [account 6] en dat hij laatstelijk tot 20 januari 2021 namens de groep [naam 1] de gebruiker was van het account het SkyECC-account [account 7] .
In berichten verstuurd door het EncroChat-account [account 8] , zoals in hoofdzaak vastgesteld in gebruik bij [naam 5] , worden in de periode van 25 maart 2020 tot en met 3 juni 2020 diverse berichten gestuurd, waaronder vanaf 30 maart 2020 administratiekaartjes, waarop grote geldbedragen staan vermeld en personen worden aangeduid met bijnamen (p. 1543-1545, 1554).
Omdat ook telkens wordt gecommuniceerd via PGP-berichten, in codetaal wordt gesproken, bijnamen worden gebruikt en omdat het gaat om grote geldbedragen die (contant) moeten worden aangepakt of afgegeven, kan het niet anders dat het om gelden gaat die uit misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak verder bewezenverklaard dat [veroordeelde] in de periode van 22 juni 2020 tot en met 26 augustus 2020 diverse grote geldbedragen heeft witgewassen.
Dat de groep [naam 1] gedurende de gehele periode van 27 januari 2020 tot en met 20 januari 2021 (en ook ruim buiten die periode) betrokken was bij geldtransacties in de vorm van ondergronds bankieren in eenzelfde omvang als in de referentieperiode, stelt de rechtbank vast op basis van PGP Safe-berichten uit het onderzoek 26LEON (periode vanaf november 2015; PV PGP e-mailberichten PGP Safe witwassen, p. 4, 8-9, 12, 20-21) en, zoals de rechtbank in de hoofdzaak heeft vastgesteld, op 28 maart 2023 een bedrag van € 1.067.000,- in contanten in sporttassen is aangetroffen in een appartement aan de [adres 2] in [plaats] dat [naam 4] huurde.
Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat [veroordeelde] in de periode van 27 januari 2020 tot en met 20 januari 2021 (360 dagen) betrokken was bij witwastransacties, die vergelijkbaar zijn met de witwastransacties in de referentieperiode.
De geschatte totale omzet van het ondergronds bankieren door de groep [naam 1] in deze periode komt daarmee uit op € 44.181.741,60 (de dagomzet van € 122.727,06 x 360 dagen).
Dat [veroordeelde] ook in de periode vóór 27 januari 2020 en na 20 januari 2021 betrokken was bij geldtransacties, zoals het openbaar ministerie stelt, kan de rechtbank niet afleiden uit het dossier. Dat hij in die periode regelmatig contact had met [naam 4] en aanwezig was op het adres van [naam 4] aan de [adres 3] te [plaats] is daarvoor onvoldoende, nu een dergelijk contact ook enkel kan voortvloeien uit het feit dat [veroordeelde] de schoonzoon van [naam 4] is.
3.3.4.
De berekende provisie en de opbrengst van de groep [naam 1]
Het verdienmodel van de groep [naam 1] bestond uit de vergoeding die de groep kreeg voor het ondergronds bankieren. Geen van de betrokkenen heeft een verklaring afgelegd over de hoogte van de vergoeding. De rechtbank zal dit daarom schatten aan de hand van de beschikbare informatie in het dossier.
In de PGP-berichten worden verschillende percentages genoemd. Ook uit de administratiekaartjes verstuurd door [naam 5] en uit het bericht van 3 oktober 2020 verstuurd door [account 5] kunnen percentages worden afgeleid. Die percentages liggen tussen de 2% en 4%. De politie concludeert dat het meest voorkomende percentage 3% is. [2] De rechtbank neemt deze conclusie over en zal voor de opbrengst van de groep [naam 1] daarom uitgaan van een percentage van 3%.
De opbrengst van de groep [naam 1] over de periode van 27 januari 2020 tot en met 20 januari 2021 komt daarmee uit op € 1.325.452,25 (3% van € 44.181.741,60).
3.3.5.
De kosten in die totale periode
In het rapport zijn geen kosten opgenomen. De vergoedingen voor de koeriers [naam 8] , [naam 6] , [account 5] en een persoon aangeduid met ‘ [naam 2] ’ zijn meegenomen in de verdeling wat wil zeggen dat aan hen een aandeel (3,5% voor [naam 8] , [naam 6] en [account 5] en 1% voor [naam 2] ) van de totale opbrengst is toegerekend. Het openbaar ministerie stelt dat het zuiverder en ook gebruikelijk is om de vergoeding voor de koeriers als kosten mee te nemen in de berekening. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de kosten die de organisatie maakte voor het gebruik van PGP-telefoons. Volgens het openbaar ministerie ontving elk lid (met uitzondering van [naam 4] , die geen PGP-telefoon gebruikte) van de organisatie elk jaar een nieuwe telefoon à € 1.000,-, wat neerkomt op een kostenpost van € 6.000,- per jaar. Voor de totale periode komt dat neer op totale kosten voor het gebruik van PGP-telefoons van € 48.000,- (8 jaar x € 6.000,-). De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van het openbaar ministerie als het gaat om de kosten voor PGP-telefoons. De verdediging verzoekt de kosten voor de koeriers mee te nemen in de verdeling, omdat de berekening niet onnodig gecompliceerd te maken.
De rechtbank zal de kosten voor het gebruik van PGP-telefoons meenemen in de berekening. [naam 8] heeft verklaard dat hij normaal gesproken een PGP-telefoon kreeg en dat zo’n telefoon € 1.000,- kost. Hij heeft er zo’n 7 à 8 in zijn bezit gehad. [3] Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat de PGP-telefoons jaarlijks werden vervangen en dat een PGP-telefoon € 1.000,- kostte. Zoals vastgesteld in de hoofdzaak maakten alle leden van de groep [naam 1] gebruik maakte van een PGP-telefoon met uitzondering van [naam 4] . De kosten van het gebruik van de PGP-telefoon door [naam 3] zullen worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de lijn Verenigd Koninkrijk – Nederland. De rechtbank gaat voor de lijn Nederland – Spanje uit van zes gebruikers van PGP-telefoons, te weten [veroordeelde] , [naam 5] , [naam 7] , [naam 6] , [naam 8] en de gebruiker van het account [account 5] . Vanwege de beperkte rol van [naam 2] zullen voor hem geen kosten voor het gebruik van een PGP-telefoon worden meegenomen. De kosten voor het gebruik van de PGP-telefoon voor het ondergronds bankieren tussen Nederland en Spanje voor het jaar dat [veroordeelde] betrokken was komen daarmee op € 6.000,-.
De rechtbank zal de vergoeding voor de koeriers meenemen als kostenpost. In het rapport wordt uitgegaan van vier koeriers: [naam 8] , [naam 6] , [account 5] en een koerier die [naam 2] wordt genoemd. De rechtbank kan niet vaststellen dat [naam 6] en [account 5] de volledige periode als geldkoerier werkzaam zijn geweest. In het voordeel van veroordeelde zal de rechtbank er wel van uitgaan dat, los van [naam 2] , de gehele periode telkens drie geldkoeriers actief waren. [naam 8] heeft verklaard dat hij per reis tussen de € 1.000,- en € 5.000,- verdiende en in totaal ‘gemakkelijk’ € 50.000,- per jaar. [4] Bij de Franse onderzoeksrechter en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam 8] een andere verklaring afgelegd over zijn inkomsten, die lager zouden zijn. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte de schatting van de politie in het rapport overnemen en uitgaan van een vergoeding van [naam 8] en daarmee ook de andere twee geldkoeriers van € 50.000,- per jaar. De totale kostenpost voor de drie geldkoeriers komt daarmee uit op € 150.000,- per jaar (€ 50.000,- x 3 geldkoeriers), ofwel afgerond € 411,- per dag.
In het rapport wordt ervan uitgegaan dat [naam 2] een kleinere rol had dan de andere koeriers. Hij zou slechts betrokken zijn bij twee ritten in de periode van 27 juni 2020 tot en met 21 augustus 2020. Uitgaande van de verklaring van [naam 8] en in het voordeel van veroordeelden, zou hij per rit € 5.000,- hebben verdiend, dus in totaal € 10.000,-. [5] De rechtbank zal deze conclusie overnemen.
De kosten van geldkoeriers (inclusief [naam 2] ) voor de gehele periode komen daarmee op € 157.960,- (€ 411,- x 360 dagen + € 10.000,- voor [naam 2] ).
De totale kosten in de gehele periode komen daarmee uit op € 163.960,- (€ 6.000,- + € 157.960,-).
3.3.6.
Het totale geschatte wederrechtelijk voordeel van de groep [naam 1]
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het totale wederrechtelijk voordeel van de groep [naam 1] in de periode van 27 januari 2020 tot en met 20 januari 2021 op:
Totale opbrengst : € 1.325.452,25
Kosten :
€ 163.960,--/-
Totale WVV : € 1.161.492,25
3.3.7.
De verdeling
Zoals in de hoofdzaak vastgesteld bediende [veroordeelde] samen met [naam 3] de telefoons van de groep [naam 1] . Zij waren het aanspreekpunt voor de contacten van de groep [naam 1] . Uit verschillende berichten volgt dat er toestemming moest worden gevraagd aan [naam 4] voor het brengen of ophalen van geld. Uit opgenomen OVC-gesprekken volgt dat [veroordeelde] aanwezig was bij het inladen van geld. De rechtbank neemt de conclusie van het openbaar ministerie dat het aandeel van [veroordeelde] moet worden vastgesteld op 16,67% over. Dit percentage wijkt af van het percentage genoemd in het rapport, omdat de koeriers niet zijn meegenomen in de verdeling, maar als kostenpost.
Het geschatte wederrechtelijk voordeel van [veroordeelde] voor de lijn Nederland – Spanje komt daarmee uit op (naar beneden) afgerond € 193.620,76 (16,67% van € 1.161.492,25).
3.4.
De transportlijn VK – Nederland
3.4.1.
De wijze van berekenen
Het wederrechtelijk verkregen voordeel door de transportlijn VK – Nederland is door de politie in haar Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ondergronds bankieren Verenigd Koninkrijk – Nederland (AH 610, hierna: het rapport) als volgt berekend. Vanuit berichten verstuurd binnen de versleutelde communicatiediensten EncroChat en SkyECC in de periode van 2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020 is naar voren gekomen dat in die periode meerdere geldtransporten vanuit het VK naar Nederland hebben plaatsgevonden. De politie heeft de transacties die uit deze berichten naar voren zijn gekomen bij elkaar opgeteld. Over de omzet van die totale periode is de provisie bepaald ofwel de opbrengst van de organisatie. Na aftrek van de kosten is gekomen tot het wederrechtelijk voordeel dat de organisatie heeft behaald. Het voordeel van veroordeelde is berekend aan de hand van een geschat aandeel dat hij zou hebben gehad in dit voordeel.
De rechtbank stelt ook hier vast dat door veroordeelde geen verklaring is afgelegd over het wederrechtelijk voordeel dat hij zou hebben behaald.
In de hoofdzaak is door de rechtbank vastgesteld dat bij de bewezen verklaarde witwastransacties steeds sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokkenen in de ‘groep [naam 1] ’. Deze groep bestond onder andere [naam 4] , [veroordeelde] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 3] , [naam 7] , [naam 8] en enkele andere geldkoeriers. Er was sprake van witwassen in een georganiseerd verband. Iedere betrokkene had daarin zijn eigen rol die al dan niet inwisselbaar was.
De rechtbank zal de manier van berekenen van het voordeel door de politie grotendeels volgen. Daarbij zal zij eerst ingaan op de verschillende transacties, waarbij een andere beoordeling geldt voor de transacties die ook in de bewezenverklaring zijn opgenomen, dan voor de overige transacties. De rechtbank zal bij de transacties waarvan de valuta niet bekend is, evenals de officieren van justitie, in het voordeel van de verdachten/veroordeelden uitgaan van de bedragen in euro’s. De bedragen waarvan wel bekend is dat deze in ponden zijn ‘aangepakt’, zullen worden omgerekend naar euro’s.
Vervolgens zal de rechtbank schatten wat het voordeel is geweest van de organisatie over de totale periode en daarbij ingaan op de hoogte van de provisie. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de verdeling hiervan binnen de organisatie en daarmee op het voordeel van veroordeelde.
3.4.2.
Transacties naar voren gekomen vanuit EncroChat (periode 2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020)
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam 3] de gebruiker is van het EncroChat-account [account 9] en dat het account [account 6] in gebruik was bij de groep [naam 1] en feitelijk werd bediend door [veroordeelde] .
Uit berichten die tussen deze twee accounts werden verstuurd volgt dat in de periode van 2 april 2020 tot en met 26 mei 2020 wekelijks geldtransporten van het VK naar Nederland kwamen. In het rapport zijn de betreffende berichten opgenomen (p. 1602-1602). De bedragen die in deze berichten naar voren komen staan in de onderstaande tabel (p. 1604).
De rechtbank stelt vast dat dit allemaal transacties betreffen die niet in de tenlastelegging en dus ook niet in de bewezenverklaring van veroordeelde zijn opgenomen. Dat betekent dat de rechtbank hiervan buiten redelijke twijfel moet kunnen vaststellen dat deze transacties (mede) door veroordeelde zijn gepleegd.
De rechtbank is met het openbaar ministerie van oordeel dat ten aanzien van de eerste transactie (£ 750.000) niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat deze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de overige transacties is de rechtbank van oordeel dat op grond van de berichten die in het rapport zijn opgenomen buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat deze transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de rol die veroordeelde daarbij heeft gehad. De gesprekken vinden plaats tussen [naam 3] en [veroordeelde] . Ze stemmen af wanneer er van wie geld moet worden aangepakt (bv.
‘morgen pak ik vab mocco aan’en
‘pak maandag van Lange yo ook aan’). Vervolgens stelt [naam 3] [veroordeelde] op de hoogte van de bedragen die hij voor de groep [naam 1] heeft aangepakt (bv.
‘maat aangepakt van mocco nr 11 total:242.000 koers 1.141’). Uit de bewoordingen ‘maat aangepakt’, leidt de rechtbank af dat de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast past het gebruik van nummering en de bijnamen zoals ‘mocco’ en ‘amigo’ bij de in het vonnis beschreven modus operandi van de groep [naam 1] , namelijk dat de transacties (summier) zijn geadministreerd, waarbij met bijnamen van klanten werd gewerkt. Gelet op deze omstandigheden, de hoogte van de bedragen en het feit dat de bedragen (contant) worden aangepakt stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het telkens gaat om gelden afkomstig uit enig misdrijf. Veroordeelden hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen ten aanzien van de geldbedragen.
De conclusie is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de groep [naam 1] in de periode van 2 april 2020 tot en met 26 mei 2020 in totaal een bedrag van € 3.058.811,50 heeft aangepakt in het VK en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan enig misdrijf.
3.4.3.
Transacties naar voren gekomen uit SkyECC, periode 25 juni 2020 tot en met 25 augustus 2020
Bedrag 30.800,-
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat door de groep [naam 1] op 25 juni 2020 een contant geldbedrag van 30.800,- van een onbekende valuta in ontvangst is genomen en dat zij hierover provisie hebben ontvangen. Dit bedrag zal dan ook niet worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bedrag 1.147.915,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank geconcludeerd dat veroordeelde samen met anderen op 15 juli 2020 een bedrag van 1.147.915,- heeft ontvangen en aanwezig gehad en zich ten aanzien van dit bedrag schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Uit het feit dat [naam 3] bij deze transactie betrokken is en het geldbedrag afgegeven wordt ‘bij [naam 1] ’ leidt de rechtbank af dat het gaat om een bedrag afkomstig uit het VK. Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank dit bedrag zoals hiervoor is overwogen in euro’s berekenen.
Bedragen 250.000,-, 275.000,-, 260.000,- en 275.000,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank geconcludeerd dat veroordeelde samen met anderen in juli 2020 meerdere grote geldbedragen van een onbekende valuta, te weten: 250.000,-, 275.000,-, 260.000,- en 275.000,- in juli 2020 heeft witgewassen door deze geldbedragen aan te nemen en te vervoeren naar Nederland. Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank deze bedragen zoals hiervoor overwogen in euro’s berekenen.
Bedrag 177.000,- en 262.370,-
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam 3] de gebruiker is van het account [account 10] . Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het account [account 11] in gebruik was bij de groep [naam 1] en dat deze in de periode van 14 juni 2020 tot en met 1 september 2020 werd beheerd door [veroordeelde] .
In het rapport zijn berichten (p. 1605) opgenomen tussen deze twee accounts van 21 augustus 2020 en 25 augustus 2020. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze berichten buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er op die dagen geld is aangepakt door [naam 3] voor de groep [naam 1] . [veroordeelde] vraagt aan [naam 3]
‘Maat kan je op mocro reageren hij heeft token liggen’en [naam 3] reageert daarop met
‘aangepakt mocco totaal: 177.000 koers 1.1128’en
‘nr 1 van boeking’.En in een volgend bericht schrijft [naam 3] aan [veroordeelde]
‘mocco
nr 4 aangepakt 262.370 koers 1.1104’.
Ook voor deze berichten geldt dat de rechtbank uit de bewoordingen ‘aangepakt’ afleidt dat de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden ook deze transacties genummerd en wordt weer gebruik gemaakt van een bijnaam. Op grond hiervan stelt de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat het gaat om gelden afkomstig uit enig misdrijf en dat veroordeelde zich ten aanzien van de geldbedragen schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Deze bedragen omgerekend in euro’s leveren een totaal bedrag op van € 488.301,25 (p. 1605). Gelet op de leidinggevende rol die van [naam 4] , zoals vastgesteld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat aan hem toestemming moest worden gevraagd voor de transacties, stelt de rechtbank vast dat ook ten aanzien van deze transacties voldoende aanwijzingen zijn dat hij betrokken is bij deze transacties.
Totale bedrag uit SyECC-berichten
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in de periode van 25 juni 2020 tot en met 25 augustus 2020 door de groep [naam 1] in totaal een bedrag van € 2.696.216,25 is aangepakt in het VK.
3.4.4.
De opbrengst van de groep [naam 1] in de totale periode
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in totaal een bedrag van € 5.755.027,75 (€ 3.058.811,50 + € 2.696.216,25) door de groep [naam 1] is witgewassen, doordat het is aangepakt in het VK en naar Nederland is getransporteerd (ondergronds bankieren) en dat [naam 4] daarbij is betrokken, zal de rechtbank nu gaan schatten wat de groep [naam 1] aan deze transacties heeft verdiend.
Inkomsten (provisie)
In verschillende SKY-ECC berichten wordt in de communicatie tussen groep [naam 1] en klanten gesproken over de kosten voor de transacties vanuit het Verenigd Koninkrijk. In het rapport zijn een aantal van deze berichten opgenomen en wordt gesproken over
’10 punten britp’en
‘ik kan weer ponden aanpakken in uk voor 10 punten’en
‘Uit uk naar nl is 10 punten’. [6] De rechtbank neemt op grond van deze berichten de conclusie van de politie over dat door de groep [naam 1] 10% per transactie van het VK naar Nederland werd verdiend.
Kosten
Namens de groep [naam 1] zijn ook kosten gemaakt voor de geldtransporten van het VK naar Nederland. Deze bestaan uit het aanschaffen van de PGP-telefoons voor de leden van de groep [naam 1] en uit het betalen van de geldkoeriers.
Uit de berichten die tussen [naam 3] en de koerier met account [account 12] zijn verstuurd, leidt de rechtbank af dat deze koerier een bedrag van € 2.150,- per week verdiende. Zo stuurt de koerier namelijk aan [naam 3]
‘on 12 may I take 10.750 for the next 5 weeks salary only’.En
‘on 17 juni I take 10 750 for the salary only’. [7] Over een periode van 21 weken (2 april 2020 tot en met 25 augustus 2020), komen de kosten voor deze koerier daarmee uit op een bedrag van € 45.150,- (€ 2.150,- x 21).
Naast deze koerier, maakt de groep [naam 1] ook gebruik van een koerier met het account [account 13] . In een tapgesprek tussen de vermoedelijke gebruiker van dit account en [naam 3] leidt de politie af dat deze koerier € 5.000,- per maand verdient. [8] De rechtbank neemt deze conclusie over. Dat betekent dat de kosten voor deze koerier voor 21 weken in totaal € 26.250,- (€ 1.250,- x 21) bedragen.
Zowel [naam 3] als de koeriers maken gebruik van PGP-telefoons. De kosten voor de telefoon van [veroordeelde] (account van groep [naam 1] ), zijn door de rechtbank al meegerekend in de berekening van de transportlijn tussen Spanje en Nederland.
Zoals hiervoor reeds is overwogen bij de transportlijn Nederland -Spanje volgt uit de verklaring van [naam 8] dat een PGP-telefoon € 1.000,- kost. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 3.000,- meenemen als kosten voor de PGP-telefoons voor de transportlijn VK-Nederland.
De totale kosten komen daarmee uit op € 74.400,- (€ 45.150,- + € 26.250,- + € 3.000,-).
Totale opbrengst voor de groep [naam 1] VK-Nederland
Inkomsten: 10% van € 5.755.027,75 = € 575.502,78
Kosten:
€ 74.400,--/-
Opbrengsten: € 501.102,78
3.4.5.
De verdeling en het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde
Voor de verdeling van het voordeel van de groep [naam 1] voor de transportlijn VK-Nederland over de veroordeelden [naam 4] , [veroordeelde] en [naam 3] verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de hoofdzaak over het medeplegen van witwassen en de rol van [naam 4] .
De rechtbank heeft daarin overwogen dat [naam 4] aan de leiding stond van de groep [naam 1] en [veroordeelde] en [naam 3] degene waren die de telefoons van de groep bedienden. Zij waren het aanspreekpunt voor de contacten van groep [naam 1] . Uit verschillende berichten volgt dat er toestemming moest worden gevraagd aan [naam 4] voor het brengen of ophalen van geld. Uit opgenomen OVC-gesprekken volgt dat [veroordeelde] en [naam 3] aanwezig waren bij het inladen van het geld. Uit OVC-gesprekken volgt ook dat [naam 4] zelf herhaaldelijk aanwezig was op momenten dat er werd ingeladen of uitgeladen.
Op grond van deze rolverdeling vindt de rechtbank de verdeling van de opbrengst van de groep [naam 1] die door de officieren van justitie is berekend aannemelijk, namelijk 50% voor [naam 4] en [veroordeelde] en [naam 3] ieder 25%.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde] ten aanzien van de transportlijn VK-Nederland een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 125.275,70 (25% van € 501.102,78).
3.5.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor [veroordeelde] moet worden geschat op € 318.896,46 (€ 193.620,76 + € 125.275,70).
3.6.
Betalingsverplichting
Door de verdediging is geen draagkrachtverweer gevoerd. De rechtbank ziet ook geen andere reden de betalingsverplichting voor veroordeelde lager vast te stellen dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank veroordeelt veroordeelde daarom om een bedrag van € 318.896,46 te betalen aan de Staat.
3.7.
Gijzeling
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten dient de gijzeling te worden bepaald op een bedrag van € 50,- per dag met een maximum van 1080 dagen. De rechtbank zal de gijzeling met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd daarom bepalen op dit maximum.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 318.896,46;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officieren van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1080 dagen.
Aldus gegeven door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2025.
mr. M.G.E. ter Hart is buiten staat om mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, TGO ON, Dienst Regionale Recherche Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021446750, ONRAA21016, gesloten op 11 oktober 2023 + aanvullingen en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH540, p. 1559-1561.
3.Proces-verbaal van de verklaring [naam 8] bij de Franse politie d.d. 28 maart 2023, p. 4002.
4.Proces-verbaal van de verklaring [naam 8] bij de Franse politie d.d. 27 maart 2023, p. 3979.
5.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH540, p. 1567.
6.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1606-1607.
7.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1614.
8.Rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel AH 610, p. 1614.