ECLI:NL:RBGEL:2025:2995

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ARN24/1538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor timmerwerkplaats op agrarisch perceel in Wijchen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 18 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een timmerwerkplaats voor paardenstallen beoordeeld. Eiseres, eigenaar van een agrarisch perceel in Wijchen, had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders op 30 maart 2023 werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het voorgenomen gebruik van de gronden leidt tot een ongewenste intensivering die de kwaliteit van het buitengebied aantast. Eiseres had eerder principemedewerking gekregen, maar de rechtbank stelt vast dat de activiteiten van de timmerwerkplaats niet passen binnen de agrarische bestemming van het perceel. De rechtbank wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel af, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gerechtvaardigd vertrouwen was dat de vergunning zou worden verleend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.F.H. van Delft),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
  • [persoon A]uit [plaats 1]
  • [persoon B]uit [plaats 1] , en
  • [persoon C]uit [plaats 1] ,
gezamenlijk aan te duiden als omwonenden
(gemachtigde: mr. L.C.G.M. Joosten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een timmerwerkplaats voor paardenstallen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 maart 2023 afgewezen. In het besluit van 30 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (vertegenwoordigd door [persoon D] , als directeur), de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, omwonenden en de gemachtigde van omwonenden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college tot afgifte van een omgevingsvergunning voor het inrichten en exploiteren van een timmerwerkplaats voor paardenstallen door eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen het heeft.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over?
Voorgeschiedenis
3. Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [locatie 1] in [plaats 1] in de gemeente Wijchen. Op dit perceel staan twee bedrijfshallen. Bij brief van 2 juli 2020 heeft het college principemedewerking verleend aan de wens van eiseres om op het perceel een timmerwerkplaats voor paardenstallen te vestigen, mits de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande bebouwing en binnen een oppervlakte van 800 m2 uitgevoerd worden. Een tweede verzoek om verlening van principemedewerking aan een aangepast voorstel, bedoeld ter uitbreiding van het bedrijfsoppervlak, heeft het college afgewezen op 1 juni 2021, omdat de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten van het timmerbedrijf zich niet beperkten tot alleen de gebouwen.
3.1.
Op 27 juli 2021 heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning (met voorschriften) verleend, die het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel tot 1 maart 2022 mogelijk maakte. De verlening van de tijdelijke vergunning maakte het mogelijk de gronden te gebruiken in afwachting van de wijziging van het bestemmingsplan. Tegen deze vergunning is bezwaar gemaakt door omwonenden.
3.2.
Op 18 januari 2022 is het college teruggekomen op de principemedewerking van 2 juli 2020. Gelet op de nog beperkte looptijd van de tijdelijke omgevingsvergunning is deze bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2024 in stand gelaten.
3.3.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van omwonenden, is aan eiseres op 26 januari 2023 een last onder dwangsom opgelegd. Deze is onderdeel geweest van een beroepsprocedure bij de voorzieningenrechter en daarna een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Aanvraag omgevingsvergunning
4. Op 7 februari 2023 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd, met als doel om in afwijking van het bestemmingsplan [1] één van de bedrijfshallen (hal 2) voor de duur van 10 jaar (weer) te mogen gebruiken als timmerwerkplaats voor paardenstallen. Het andere gebouw (hal 1) wil eiseres inrichten als showroom en als paardenpension en moet deels dienen voor opslag. Op 30 maart 2023 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Het door eiseres tegen de weigering ingediende bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen dat een timmerwerkplaats op dit perceel op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan en bovendien in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daarom geen reden gezien om via een omgevingsvergunning afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken. [2] Hiertegen is eiseres op 11 maart 2024 in beroep gekomen.
Het planologisch kader
4. Op grond van het bestemmingsplan “ Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014 " [3] heeft het perceel van eiseres de enkelbestemming “Agrarisch” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 1”. Daarnaast kent het perceel nog de functieaanduiding “Specifieke vorm van agrarisch – groothandel in veiligheidsschoenen ”. Op een deel van het perceel ligt een bouwvlak.
4.1.
Uit de planregels volgt dat de voor “Agrarisch” bestemde gronden bedoeld zijn voor onder meer bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik, de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het beweiden van gronden door landbouwdieren, nevenactiviteiten en statische opslag. [4]
4.2.
Voor nevenactiviteiten geldt dat deze ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn toegestaan (tenzij anders is aangegeven), in de vorm van agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven, buitengebied gebonden bedrijven en/of dagrecreatie. [5]
4.3.
Specifiek voor het perceel waar het in deze zaak om draait, is in het bestemmingsplan als nevenactiviteit “een groothandel in veiligheidsschoenen ”, tot een maximum bebouwd oppervlak van 800 m2, toegestaan. [6]
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór 1 januari 2024 is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [7]
Reikwijdte beoordeling
6. Voordat de rechtbank op de beroepsgronden ingaat, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [8]
Past de timmerwerkplaats voor paardenstallen binnen de bestemming?
7. Eiseres betoogt dat het college het gebruik van het perceel voor het exploiteren van een timmerwerkplaats voor paardenstallen, onterecht als strijdig met het bestemmingsplan heeft aangemerkt. Zij voert daarvoor aan dat de erkenning van de timmerwerkplaats als passend binnen het bestemmingsplan, besloten ligt in de door het college verleende principemedewerking. Daaruit volgt volgens eiseres namelijk dat de timmerwerkplaats kan worden beschouwd als een aan het buitengebied verbonden activiteit die past binnen de agrarische bestemming. Verder brengt eiseres naar voren dat zij op het perceel ook een paardenhouderij ( [naam onderneming] ) exploiteert. De timmerwerkplaats is daaraan ondergeschikt, en dus als ‘agrarisch verwant bedrijf’ of ‘buitengebied gebonden bedrijf’ een planologisch toegestane nevenactiviteit, aldus eiseres.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024. [9] In die procedure ging het om het hoger beroep van eiseres tegen de door het college opgelegde last onder dwangsom, en heeft de Afdeling zich in het kader van de rechtmatigheid van de last uit moeten laten over de vraag of sprake was van een overtreding in de zin van een met het bestemmingsplan strijdige activiteit. De vraag die in deze procedure voorligt, namelijk of het beoogde gebruik van het perceel al dan niet strijdig is met het bestemmingsplan, is in de kern dezelfde.
7.2.
Vast staat dat eiseres in de timmerwerkplaats onderdelen van paardenstallen vervaardigt, die vervolgens op de locatie van de klant in elkaar worden gezet tot een paardenstal. Deze activiteiten vallen niet onder bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik, de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het beweiden van gronden door landbouwdieren of ander gebruik van de grond dat is toegestaan in artikel 3.1.1 van de planregels. Daarnaast is een timmerwerkplaats geen bedrijfsactiviteit die valt onder de op het perceel toegestane specifieke nevenactiviteit “ groothandel in veiligheidsschoenen ”. Ook is de timmerwerkplaats geen nevenactiviteit ten opzichte van de paardenhouderij ( [naam onderneming] ) die eiseres medio 2013 is gestart. In het bestemmingsplan zijn nevenactiviteiten namelijk omschreven als activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten. [10] Hoewel eiseres op termijn tien paarden wil houden op het perceel, blijkt uit de uitspraak van de Afdeling dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar niet meer dan drie paarden aanwezig waren, waarvan onduidelijk was in welke hoedanigheid de paardenhouderij bij die paarden betrokken was. Uit de toelichting van eiseres op zitting blijkt dat het aantal paarden op het perceel sindsdien niet substantieel is gewijzigd, er zijn er nu namelijk drie tot vier. De activiteiten van het timmerbedrijf die zijn aangevraagd zijn echter wel prominent. Ten minste één van de twee bedrijfshallen wil eiseres gebruiken ten behoeve van de timmerwerkplaats. Dat betekent dat de timmeractiviteiten in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin al om die reden geen ondergeschikt bestanddeel vormden van de totale bedrijfsactiviteiten, en dus niet als nevenactiviteit kunnen worden aangemerkt.
7.3.
Anders dan eiseres is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de onderlinge verhouding van de omvang van de activiteiten wel relevant is. Nevenactiviteiten zijn in het bestemmingsplan omschreven als activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel. [11] De rechtbank gaat ook niet mee in het betoog van eiseres dat [naam onderneming] sinds de zitting bij de Afdeling haar activiteiten heeft uitgebreid en nu (ook) in bedrijfseconomische zin omvangrijker is dan de timmerwerkplaats. Eiseres heeft dit namelijk op geen enkele wijze met stukken onderbouwd.
7.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren?
8. Eiseres betoogt dat het college ervoor had kunnen kiezen om wel mee te werken aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Daartoe voert zij aan dat ten tijde van de tijdelijke omgevingsvergunning nooit een overtreding is geconstateerd en dat er geen sprake is geweest van overlast. Ook stelt eiseres dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat de bedrijfsactiviteiten beperkt zijn gebleven tot binnen de bedrijfsgebouwen. Daarnaast passen de voor het timmerbedrijf specifieke activiteiten heel erg bij de soorten bedrijven die op grond van de agrarische bestemming wel zijn toegestaan. Volgens eiseres is de timmerwerkplaats voor paardenstallen op dit perceel planologisch en ruimtelijk haalbaar en inpasbaar in het buitengebied. Eiseres mist dan ook een brede afweging in het kader van een goede ruimtelijk ordening en stelt daarmee dat het college zijn besluit om een omgevingsvergunning te weigeren, onvoldoende heeft gemotiveerd.
8.1.
Het college heeft in de heroverwegingsnotitie van 26 juli 2023 toegelicht waarom het is teruggekomen op de eerder getoonde bereidheid om medewerking te verlenen aan verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteiten van eiseres. De heroverwegingsnotitie maakt onderdeel uit van de motivering van de bestreden beslissing op bezwaar. Daarin staat dat het college gaandeweg tot de conclusie is gekomen dat de bedrijfsactiviteiten naar aard en omvang niet passen bij de aan het buitengebied gerelateerde bedrijvigheid. Hiervoor is voor het college van belang geweest dat een timmerwerkplaats in beginsel thuishoort op een bedrijventerrein. Daarnaast is gebleken dat het niet mogelijk was om de bedrijfsactiviteiten te beperken tot de bedrijfsgebouwen. Het college heeft in dit verband gewezen op de opslag van voorraden, bouwmaterialen en afval van het timmerbedrijf buiten de bedrijfsgebouwen en op laad- en losactiviteiten van busjes en aanhangers.
8.2.
Volgens de rechtbank heeft het college tot de conclusie kunnen komen dat het voorgenomen gebruik van de gronden leidt tot een naar aard en omvang ongewenste intensivering, die leidt tot aantasting van de kwaliteit van het buitengebied. Dat het college eerder in het principebesluit en de tijdelijke omgevingsvergunning van oordeel is geweest dat een timmerwerkplaats kon worden toegelaten maakt dit niet anders. Een principebesluit en een tijdelijke omgevingsvergunning hebben een ander (niet definitief en niet permanent) karakter. Daarnaast heeft het college kunnen betrekken dat de activiteiten zijn geïntensiveerd of in elk geval omvangrijker zijn dan wat hetgeen het college ten tijde van het de verleende principemedewerking voor ogen heeft gestaan. Het college heeft de aard en de intensiteit van deze bedrijfsactiviteiten ook onderbouwd en deze activiteiten blijken ook uit de controlerapporten van 19 april 2021 en 5 september 2022 die zijn overgelegd. Verder is niet van belang of er in het verleden door omwonenden is geklaagd over overlast vanwege de bedrijfsactiviteiten. Het college moet immers zelf beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunning dan ook kunnen weigeren.
8.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel?
9. Eiseres betoogt dat het college het vertrouwen heeft gewekt dat de aangevraagde omgevingsvergunning zou worden verleend. Daartoe voert eiseres aan dat uit de brief van 2 juli 2020 over de principemedewerking van het college aan de vestiging van een timmerwerkplaats, afgeleid mag worden dat de timmerwerkplaats als een aan het buitengebied gebonden activiteit wordt beschouwd die binnen de agrarische bestemming past. Deze principemedewerking is vervolgens geëffectueerd in een tijdelijke omgevingsvergunning. Eiseres zegt steeds te hebben voldaan aan de voorwaarden die het college aan de principemedewerking en de daarna verleende tijdelijke omgevingsvergunning heeft verbonden. Zij meent daarom dat het college niet plotseling op haar eerdere visie kan terugkomen, en nu kan besluiten om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat het college toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college de aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de brief van 2 juli 2020 blijkt weliswaar een in beginsel positieve houding van het college tegenover de voorgenomen bedrijfsactiviteit, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat bij eiseres een gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat de omgevingsvergunning zal worden verleend. Het college heeft in de brief onder meer voorwaarden gesteld aan de locatie van de bedrijfsactiviteiten en welke maximale oppervlakte daarvoor gereserveerd mag worden. Daarnaast is in diezelfde brief aangegeven dat voor een rechtmatige wijziging van het gebruik van het perceel, [12] de beoogde timmerplaats planologisch en ruimtelijk haalbaar en inpasbaar moet zijn en dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening altijd nog een afweging van belangen moeten plaatsvinden. Zowel de rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 12 oktober 2023 [13] als de Afdeling in zijn uitspraak van 3 april 2024 [14] hebben overwogen dat eiseres uit de brief van 2 juli 2020 redelijkerwijs niet mocht afleiden dat het college de aanvraag zou toewijzen, respectievelijk van handhavend optreden zou afzien. Ook aan de eerder toegekende tijdelijke omgevingsvergunning, kan eiseres niet het vertrouwen ontlenen dat de vergunningaanvraag zou worden toegewezen. Elke aanvraag dient namelijk opnieuw door het college beoordeeld te worden. De definitieve beslissing over de verlening van een omgevingsvergunning vindt dus niet eerder plaats dan bij een besluit op de aanvraag. Van overige relevante uitlatingen of toezeggingen is niet gebleken, zodat het college met de afwijzing van de omgevingsvergunning niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Is het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
10. Eiseres betoogt dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres wijst op de percelen aan de [locatie 2] in [plaats 2] en de [locatie 3] in [plaats 3] , waar de agrarische bestemming wel gewijzigd is ten gunste van de vestiging van hoveniersbedrijven. Daarnaast brengt eiseres naar voren dat het college nu niet maar in het verleden voor het betreffende perceel wel een uitzondering heeft willen maken voor een groothandel in veiligheidsschoenen , een bedrijfsactiviteit die minder binding heeft met de bestemming “Agrarisch” dan de door eiseres beoogde activiteit.
10.1.
Het college heeft in zijn verweerschrift en op de zitting toegelicht dat het hoveniersbedrijf aan de [locatie 2] in [plaats 2] de bestemming “Agrarisch met waarden 1” heeft. Op grond van die bestemming bestaat een wijzigingsbevoegdheid en is de bestemming van het perceel gewijzigd naar een bedrijfsbestemming (voor een niet-agrarisch bedrijf). Dit perceel kent een andere bestemming dan het perceel van eiseres, dat als “Agrarisch” is bestemd. Daaruit volgt dat de uitgangssituaties van het perceel van eiseres [locatie 1] in [plaats 1] en het perceel van [locatie 2] in [plaats 2] van elkaar verschillen, en daarmee ook de van toepassing zijnde planbepalingen. Ook de vergelijking met het perceel [locatie 3] in [plaats 3] houdt volgens het college geen stand. [plaats 3] behoort namelijk tot de gemeente Druten, waarvoor een ander bestemmingsplan geldt. Daarbij weet het college toe te lichten dat ook dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid kent om de bestemming “Agrarisch” om te zetten in de bestemming “Bedrijf”. Van een gelijk geval is ook hier dus geen sprake.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de twee situaties aan de [locatie 2] en de [locatie 3] , waar eiseres naar heeft verwezen, anders kunnen beoordelen. In de van toepassing zijnde bestemmingsplannen, is voor deze twee locaties namelijk voorzien in een mogelijkheid tot wijziging van de bestemming. Een dergelijke optie ontbreekt voor het perceel van eiseres, waardoor van gelijke gevallen geen sprake is. Overigens behoort het perceel [locatie 3] tot de gemeente Druten, en heeft het college daarmee geen bevoegdheden tot dit perceel. Ook daarin schuilt een verschil met het perceel van eiseres aan de [locatie 1] in Wijchen. Voor zover eiseres betoogt dat het timmerbedrijf zou moeten worden vergund, omdat het veel meer binding heeft met de agrarische bestemming dan de in het verleden vergunde “ groothandel in veiligheidsschoenen ”, gaat de rechtbank daar niet in mee. De aard en uitstraling van de werkzaamheden van een timmerbedrijf voor paardenstallen zijn zo verschillend van die van een groothandel in werkschoenen, dat van een vergelijkbare situatie geen sprake is. Ook op deze grond komt de rechtbank niet tot de conclusie dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur gehandeld zou hebben.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college tot afwijzing van de aangevraagde omgevingsvergunning heeft mogen besluiten. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3o
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bestemmingsplan " Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014 "
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt aanvullend en in afwijking ten opzichte van artikel 1 uit bestemmingsplan ' Buitengebied Wijchen ' verstaan onder:
(…)
1.83
nevenactiviteiten:
activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1
Algemeen
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik;
de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
het beweiden van gronden door landbouwdieren;
wonen voor zover het betreft het bewonen van een bedrijfswoning;
beroep of bedrijf aan huis;
nevenactiviteiten;
statische opslag;
water en waterhuishoudkundige doeleinden;
extensief recreatief medegebruik;
doeleinden van openbaar nut;
tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag;
geluidwerende voorzieningen;
behoud, beheer en herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen;
het behoud, beheer en herstel van aardkundige waarden;
ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden": het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de omgeving;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, tuinen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
Artikel 3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
(…)
c Nevenactiviteiten
Voor nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:
1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in de vorm van agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven, buitengebied gebonden bedrijven en/of dagrecreatie;
(…)
6. in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen adressen de daarbij beschreven nevenactiviteiten toegestaan. Het maximale bebouwde oppervlak dat ten behoeve van de nevenactiviteit mag worden gebruikt, mag niet meer bedragen dan in onderstaande tabel staat aangegeven.
Aanduiding
Adres
Nevenactiviteit
Max. bebouwd oppervlak
specifieke vorm van agrarisch-gvs
[locatie 1]
Groothandel in veiligheidsschoenen
800 m2

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)
2.In de zin van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo.
3.Een samengevoegde weergave van de bestemmingsplannen “ Buitengebied Wijchen ” en “ Buitengebied herziening 2014 ”.
4.Zie artikel 3.1.1. van het bestemmingsplan.
5.Zie artikel 3.1.2. onder c van het bestemmingsplan.
6.Zie artikel 3.1.2. onder c, onder 6 van het bestemmingsplan.
7.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
10.Zie artikel 1.83.
11.Zie artikel 1.83.
12.Via een tijdelijke omgevingsvergunning of een herziening van het bestemmingsplan.
14.ECLI:NL:RVS:2024:1396, r.o. 5.3.