ECLI:NL:RBGEL:2025:3030

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
05.318663.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steken met een mes in een woning te Heumen

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 6 oktober 2024 in een woning te Heumen, waar de verdachte en het slachtoffer, een huisgenoot, samenwoonden. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de buik gestoken en in de pols gesneden, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om het slachtoffer te doden, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard door met een mes te steken. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die een beroep deed op noodweer, verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 15.700,-, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/318663-24
Datum uitspraak : 17 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] (Roemenië)
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. B.J.F. Hofmans, advocaat in Malden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Heumen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht/hoofd, de buik, borststreek en/of arm en/of pols, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Heumen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere blijvende littekens in/op het gezicht/hoofd, de buik, arm en/of pols en/of hand en/of peesletsel, heeft toegebracht meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht/hoofd, de buik, borststreek en/of arm en/of pols, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) met een mes heeft gestoken. Mocht er al sprake zijn van steken, dan kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het doden van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat hij op 6 oktober 2024 thuis was in de woning aan de [adres] te [plaats] . Hij woont hier samen met meerdere huisgenoten, waaronder verdachte. Aangever heeft verklaard dat hij in de badkamer op de benedenverdieping van de woning was, toen hij iemand op de gang hoorde lopen. Hij is naar de gang gelopen en zag verdachte. Hij heeft aan verdachte gevraagd waarom hij hem eerder op de avond een kopstoot had gegeven. Aangever zag toen dat verdachte hem wilde slaan. Hierop heeft aangever verdachte geslagen en geschopt. Aangever zag vervolgens dat verdachte een mes pakte en hem stak. Hij voelde plots warmte in zijn lichaam. Toen hij daarna met zijn hand aan de linkerkant van zijn lichaam voelde, had hij zijn darmen in zijn hand. [2]
Verbalisanten hebben verdachte korte tijd later in de buurt van de woning aangehouden. Verdachte droeg op dat moment een mes bij zich. [3] Het lemmet van het mes had een lengte van circa 20 centimeter. [4]
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij tijdens een worsteling met aangever een mes heeft gepakt waarmee hij aangever niet bewust heeft gestoken. Het mes dat hij bij zijn aanhouding bij zich droeg, is het mes waarmee is gestoken. [5]
Uit de medische letselrapportage blijkt dat er bij aangever sprake was van een steekwond ter plaatse van de linker buik waarbij er op drie plaatsen in de dunne darm en in het achterste buikvlies sprake was van een doorklieving. Een deel van de darmen hing uit het lichaam van aangever. Door de beschadigingen aan de dunne darm bevond zich darminhoud in de buikholte. Zonder medisch ingrijpen was er een ontsteking van het buikvlies ontstaan. Wanneer dit niet wordt behandeld, kan er bloedvergiftiging ontstaan, wat levensbedreigend is. Bij de linker pols was sprake van een steek-of snijwond, waarbij de polsslagader aan de duimzijde volledig was doorkliefd. Indien deze bloeding bij de pols niet was gestelpt, was deze levensbedreigend. Daarnaast was er sprake van onderkoeling en tekenen van shock. Zonder medisch ingrijpen is zowel shock als onderkoeling levensbedreigend. Ter plaatse van de borstkas was er een oppervlakkige beschadiging van de huid. Indien er wel een diepere verwonding was ontstaan, hadden de longen en/of het hart geraakt kunnen zijn. Dit had acuut levensbedreigend kunnen zijn. Tot slot was er bij aangever sprake van meerdere kras- en schaafverwondingen op de armen en linkerhand en een bloeduitstorting op het been. Een deel van de krasverwondingen betreft afweerletsel. [6]
Conclusie
Op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever meerdere malen met een mes heeft gestoken dan wel gesneden. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangever in zijn gezicht of hoofd heeft gestoken, omdat het dossier hiervoor geen aanwijzingen bevat.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het steken met een mes in de buikstreek en het snijden in de pols gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. Daarbij is van belang of er sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het intreden van de dood.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte bewust als doel had om aangever te doden. Er is dus geen sprake van vol opzet. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is, ook gelet op de letselrapportage, de kans op de dood in dit geval aanmerkelijk. Dat steken met een mes met een lemmet van 20 centimeter in de buikstreek en snijden aan de binnenkant van de pols een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop met zich brengt, mag bij een ieder en dus ook bij verdachte als bekend worden verondersteld. Door toch te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Heumen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen,
althans eenmaal, met een mes,
althans een scherp voorwerp en/of puntig voorwerp,in
het gezicht/hoofd,de buik, borststreek en/of
arm en/ofpols
, althans het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Doordat verdachte werd aangevallen kwam hij in een dusdanige hevige gemoedstoestand terecht waardoor hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte daarom geen beroep kan doen op noodweer of noodweerexces.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend, tegenstrijdig en onsamenhangend heeft verklaard over de wijze waarop het steekincident heeft plaatsgevonden. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden dat aangever, zoals verdachte stelt, hem als eerste met een stuk hout in zijn handen heeft aangevallen en heeft geslagen. Het dossier bevat hier ook geen enkele aanwijzing voor. De rechtbank gaat wat betreft de feiten en omstandigheden uit van de verklaring van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij eerder op de avond een kopstoot van verdachte heeft gekregen. Na enige tijd kwam hij verdachte tegen in de gang, en heeft aan hem gevraagd waarom hij hem een kopstoot had gegeven. Aangever zag dat verdachte hem toen wilde slaan. Hierop heeft aangever verdachte geslagen en geschopt en heeft verdachte een mes gepakt waarmee hij aangever heeft gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank was er ten tijde van het steken van aangever door verdachte geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van verdachte, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Immers, uit hierboven genoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte dreigde om aangever te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een dreiging van een directe aanval van verdachte tegen aangever, waartegen aangever zich mocht verdedigen. Dit heeft aangever gedaan door verdachte te slaan en te schoppen. Dit betekent dat verdachte zelf de aanval heeft gezocht en er geen sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen, zodat het beroep op noodweer niet slaagt en wordt verworpen. Omdat er geen sprake is geweest van een directe wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin.
Verdachte is dus strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor een poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de geëiste gevangenisstraf te fors is. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de rol van het slachtoffer, die zich ook agressief heeft gedragen richting verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een huisgenoot, door meerdere malen met een mes op hem in te steken. Verdachte was als arbeidsmigrant nog maar enkele weken in Nederland en woonde samen met een aantal andere arbeidsmigranten, waaronder ook aangever. Op enig moment is er tussen verdachte en aangever ruzie ontstaan, waarbij verdachte een mes heeft gepakt en aangever in zijn buik heeft gestoken en zijn pols heeft gesneden. Dit is een zeer ernstig feit waarmee verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Indien er niet medisch was ingegrepen, was er een levensbedreigende situatie voor aangever ontstaan. Door zijn handelen heeft verdachte bij aangever veel pijn, letsel en psychisch leed veroorzaakt, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen toelichting op de vordering tot schadevergoeding van aangever. Hieruit bleek ook dat de gevolgen van die bewuste avond nog steeds doorwerken in aangevers dagelijks leven en dat hij tot op de dag van vandaag nog niet aan het werk is.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2022 in Roemenië is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 4 maanden voor “andere feiten”. Op zitting heeft verdachte verklaard dat dit een feit betrof waarbij iemand om het leven is gebracht. Daarnaast volgt uit het strafblad dat verdachte in 2020 in Roemenië is veroordeeld tot 8 jaar en 8 maanden gevangenisstraf wegens diefstal met gebruik van geweld of wapens tegen personen. Tevens blijkt uit het strafblad dat verdachte in een verder verleden is veroordeeld voor meerdere diefstallen met geweld, waarvoor verdachte – ook in Frankrijk – jarenlange gevangenisstraffen heeft gekregen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 december 2024. Hieruit volgt dat vanwege het ontbreken van nader gedragskundig onderzoek en overige relevante informatie niet tot een risicotaxatie kan worden gekomen. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte in 2020 en 2022 in Roemenië is veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraffen voor respectievelijk een gewelds- en levensdelict en er dus sprake is van recidive. Tot slot rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daden. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, moet van die straf worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het primair tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 700,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade geheel kan worden toegewezen en ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- , met toekenning van de wettelijke rente, en heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Voor het overige deel aan immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen gelet op het beroep op noodweer(exces). Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op de eigen schuld van aangever in de vechtpartij. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de immateriële schade dient te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Eigen schuld aangever
Uit hetgeen de rechtbank onder 6 heeft overwogen, volgt dat de benadeelde partij zich niet wederrechtelijk agressief tegen verdachte heeft opgesteld, dan wel de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en ziet dan ook geen aanleiding om de schade op deze grond te matigen of de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost van € 700,- bestaande uit een ziekenhuisdaggeldvergoeding is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en gelet op de aard en ernst van de normschending en zoals blijkt uit de toelichting op de vordering, is benadeelde ook op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schadeop een bedrag van € 15.000,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
In totaal zal de rechtbank een schadevergoeding toewijzen van € 15.700,- die bestaat uit:
  • € 700,- aan geleden materiële schade;
  • € 15.000,- aan geleden immateriële schade.
De materiële schade is geleden in de periode van 6 oktober 2024 tot en met 25 oktober 2024 (opname in het ziekenhuis). In redelijkheid acht de rechtbank wettelijke rente hierover toewijsbaar vanaf 16 oktober 2024. De wettelijke rente over de immateriële schade is toewijsbaar vanaf 6 oktober 2024.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

Blijkens het verhandelde ter zitting rust er nog beslag op een mes, kleding en schoeisel van verdachte, kleding en schoeisel van aangever, drie tissues met bloed en een stuk spijkerstof met bloed.
De rechtbank zal het mes verbeurd verklaren omdat hiermee het bewezenverklaarde is begaan. De rechtbank zal de teruggave van de kleding, schoeisel, tissues en het stuk spijkerstof aan respectievelijk verdachte en de rechthebbenden gelasten, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 36f, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met dit feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 700,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 700,- vanaf 16 oktober 2024 en over €15.000,- vanaf 6 oktober 2024, beide tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 15.700,- bestaande uit € 700,- aan materiële schade en € 15.000,- immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024, beide tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als deze bedragen niet worden betaald, kunnen 113 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslag
 verklaart verbeurd het mes (goednummer 3306149);
 gelast de teruggave van kleding (2 sokken, goednummer 3311186; jas, goednummer 3311188; broek goednummer 3311189; trainingsjas, goednummer 311190) en schoenen (goednummer 3311187) aan verdachte;
 gelast de teruggave van kleding (broek, goednummer 3306135; ondergoed, goednummer 3306138; sok, goednummer 3306142; blouse/overhemd goednummer 3306145), een schoen (goednummer 3306139), drie tissues (goednummers 3306159, 3306170 en 3306188) en een stuk spijkerstof (goednummer 3306191) aan de rechthebbenden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Vries (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. A.T.G. Van Wandelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid opgemaakte proces-verbaal, onderzoek nummer 20244469732, gesloten op 26 november 2024, het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 11 februari 2025, het door verbalisant [verbalisant 3] opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 17 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p 18-23.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p 8-11.
4.NFI-rapport veiligstellen van verzelsporen van 19 februari 2025, pagina 4.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 7 april 2025.
6.Forensisch medische letselrapportage opgemaakt door [naam 1] , forensisch arts, en [naam 2] , forensisch arts in opleiding, op 10 januari 2025.