ECLI:NL:RBGEL:2025:3055

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/05/442479 / HA RK 24-153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bestuurder C van een stichting en geschil over vertrouwensbreuk binnen het bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 januari 2025 een beschikking gegeven in een geschil over de benoeming van een bestuurder C van een stichting. Verzoekers, bestaande uit twee personen, hebben verzocht om de benoeming van [verweerder 3] tot bestuurder C, terwijl verweerder, de huidige bestuurder B, zich verzet tegen deze herbenoeming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse is ontstaan binnen het bestuur van de stichting, veroorzaakt door een vertrouwensbreuk tussen de betrokken partijen. De stichting, opgericht in 2013, heeft als doel de belangen van de certificaathouders en de onderneming te behartigen. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de statuten van de stichting en de relevante wetgeving, waaronder artikel 2:299 BW, dat de rechtbank de bevoegdheid geeft om in te grijpen wanneer het bestuur niet naar behoren functioneert. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de benoeming van [verweerder 3] noodzakelijk is voor de continuïteit van de stichting en de bijbehorende onderneming. De beschikking is ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de benoeming direct effect heeft, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat dit niet was verzocht.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/442479 / HA RK 24-153
Beschikking van 27 januari 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

hierna te noemen: [verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoeker 2],
hierna te noemen: [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat mr. R. Bijlsma te Huissen,
tegen
1. de stichting
[verweerder 1],
hierna te noemen: de stichting,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
2.
[verweerder 2],
hierna te noemen: [verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.L.J.J. Nelissen te Druten,
3.
[verweerder 3],
hierna te noemen: [verweerder 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE STEENEN PAAL B.V.
gevestigd te Huissen,
belanghebbende,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRIMA BEHEER B.V.
gevestigd te Nijmegen,
belanghebbende,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder 6]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 15 oktober 2024, met 13 producties;
  • de oproepbrieven van 20 november 2024;
  • het verweerschrift van 5 december 2024, met 21 producties;
  • de mondelinge behandeling van 16 december 2024, waar zijn verschenen:
  • verzoekers, bijgestaan door mr. Bijlsma;
  • [verweerder 2] , bijgestaan door mr. Nelissen;
  • [verweerder 3] .
De overige belanghebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 december 2013 is de stichting opgericht door [verzoeker 1] , zijn (in 2014 overleden) broer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [verweerder 3] . Bij de oprichting zijn de oprichters tot bestuurders benoemd. [naam 1] was tot zijn overlijden gehuwd met [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [verweerder 2] is de zoon van [naam 1] en [naam 2] . [verzoeker 2] is de zoon van [verzoeker 1] .
2.2.
De stichting houdt alle aandelen in [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] houdt alle aandelen in [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [verzoeker 1] is bestuurder van [bedrijf 2] . Aan de door deze vennootschap gevoerde onderneming zijn circa 130 werknemers verbonden. De omzet bedraagt circa 17 miljoen euro.
2.3.
De aandelen in [bedrijf 1] zijn gecertificeerd. Bij oprichting van de stichting waren er twee certificaathouders:
  • De Steenen Paal B.V. (50%), waarvan [verzoeker 1] enig aandeelhouder was en is;
  • [verweerder 6] (50%, hierna: Het Pannenhuis), waarvan [naam 1] enig aandeelhouder was.
2.4.
In de statuten van de stichting (hierna: de statuten) is onder meer, samengevat, het volgende bepaald. De stichting dient op evenwichtige wijze de belangen van enerzijds [bedrijf 1] en anderzijds de certificaathouders te behartigen. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste drie bestuurders: één bestuurder A, één bestuurder B en één bestuurder C (voorzitter). Bestuurder C wordt benoemd door bestuurders A en B tezamen. Bestuurder C wordt benoemd voor een periode van tien jaar en is vervolgens één maal herbenoembaar. Indien de functie van bestuurder C vacant is, zijn de bestuurders A en B verplicht zo spoedig mogelijk in die vacature te voorzien. Elke categorie van bestuurders (A, B respectievelijk C) heeft ten aanzien van bestuursbesluiten het recht tot het uitbrengen van één stem. Bestuursbesluiten worden genomen met (ten minste) een meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan twee gezamenlijk handelende bestuurders. In alle gevallen, waarin zowel de wet als de statuten niet voorzien, beslist het bestuur.
2.5.
Inmiddels zijn er drie certificaathouders:
  • De Steenen Paal B.V. (55%);
  • Prima Beheer B.V. (20%), waarvan [verzoeker 2] enig aandeelhouder is;
  • [verweerder 6] (25%), waarvan [naam 2] enig aandeelhouder is.
2.6.
Op 8 januari 2021 hebben de in het vorige randnummer genoemde certificaathouders en [verzoeker 1] , [verweerder 2] , de stichting en [bedrijf 1] een Aandeelhouders- en certificaathoudersovereenkomst gesloten (waarin [bedrijf 1] is aangeduid als ‘de Vennootschap’). In artikel 4.3 is, voor zover van belang, het volgende bepaald.
“In aanvulling op de Statuten geldt dat indien bij het benoemen (…) van Bestuurder C de stemmen staken, zal de accountant van de Vennootschap om advies worden gevraagd met betrekking tot het aanwijzen van een opvolgend Bestuurder C.”.
2.7.
In 2023 bestond het bestuur van de stichting uit [verzoeker 1] (bestuurder A), [verweerder 2] (bestuurder B) en [verweerder 3] (bestuurder C). De eerste benoemingstermijn van [verweerder 3] is geëindigd op 31 december 2023.
2.8.
Vanaf medio september 2023 is door/namens [verweerder 2] en [bedrijf 2] gesproken en gecorrespondeerd over de door [bedrijf 2] gewenste beëindiging van de tussen haar en [verweerder 2] (op 15 augustus 1994) gesloten arbeidsovereenkomst. [bedrijf 2] wenste de arbeidsovereenkomst te beëindigen, omdat volgens haar sprake was van, kort gezegd, een vertrouwensbreuk tussen haar en [verweerder 2] en disfunctioneren van [verweerder 2] .
2.9.
Bij e-mail van 18 oktober 2023 heeft [verweerder 2] aan [verzoeker 1] en [verweerder 3] (daarin aangeduid als [verweerder 3] ) onder meer het volgende bericht:
“Gelet op de leeftijd en de verwikkelingen van de afgelopen maanden lijkt het mij niet gewenst dat [verweerder 3] herbenoemd wordt.”.
In vervolg op deze e-mail is door/namens verzoekers en [verweerder 2] gesproken en gecorrespondeerd over onder meer het onderlinge gebrek aan vertrouwen en de benoeming van een bestuurder C.
2.10.
Bij e-mail van 11 december 2023 heeft [verweerder 3] , namens [verzoeker 1] (daarin aangeduid als [verzoeker 1] ) en [verweerder 2] , de accountant van [bedrijf 1] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ), verzocht om een advies uit te brengen ten aanzien van de impasse binnen het bestuur van de stichting. In zijn rapport van 18 december 2023 heeft [naam 3] - na gesprekken met diverse betrokkenen - het volgende, voor zover van belang, vermeld.
“De bedoeling van de STAK was (a) zorg te dragen voor de continuïteit van de onderneming(en) en (b) de belangen te behartigen van de CVA-houders in beide staken (de familie [naam 1] en de familie [verzoeker 1] ).
(…)
De adviesvraag is niet gepreciseerd en is derhalve door mij als volgt gedefinieerd:
Handvatten te bieden teneinde uit de ontstane bestuurlijke besluitvormings-impasse te geraken, rekening houdend met het belang van de onderneming, de belangen van de afzonderlijke familiestaken, de achtergrond van de oprichting van de STAK (de ‘geest’) en de nadien ontstane gewijzigde CVA-verhoudingen.
(…)
Advies:
De heren [verzoeker 1] en [naam 1] heb in 2013 als Bestuurder C gekozen voor [verweerder 3] , die op dat moment reeds vele jaren de adviseur van de ondernemingen en [naam 4] privé was. Ik adviseer alle bestuurders dan ook om de gedachte van toen expliciet mee te nemen in de besluitvorming omtrent de positie van Bestuurder C nu de 1e benoemingstermijn is verlopen.
(…)
Eisen te stellen aan een Bestuurder C
(…) Genoemd zijn in dat kader:
  • Oog hebben voor familieverhoudingen,
  • Kennis hebben van de familieverhoudingen (historie) binnen de staken [naam 4] ,
  • Verstand van logistiek, bouw en transport (inclusief energietransitie/duurzaamheid),
  • Verstand van cijfers,
  • Oog voor verhoudingen binnen het Bestuur;
  • Onderhandelingsvaardig is.
Advies:
Ik adviseer u deze eisen te zien als een normatieve (objectieve) meetlat, waarlangs een (kandidaat)Bestuurder C kan worden gelegd. In dat kader adviseer ik de Bestuurders A en B zich af te vragen welke kandidaat voldoet aan die eisen, waarbij men zich moet abstraheren van persoonlijke voorkeuren of -sympathieën. Ik adviseer u met name af te vragen - aangezien ik begrepen heb dat er geen persoonlijke bezwaren zijn - waarom de huidige Bestuurder C deze rol niet kon blijven uitvoeren, de normatieve meetlat in ogenschouw nemende.”.
2.11.
Het rapport heeft niet tot beëindiging van de impasse geleid.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek strekt tot de vervulling van de ledige plaats in het bestuur van de stichting in de zin van artikel 2:299 BW, primair door [verweerder 3] tot bestuurder C te benoemen, subsidiair door een door de rechtbank aan te wijzen derde tot bestuurder C te benoemen. Het verzoekschrift strekt ook, bij wijze van voorlopige voorziening, tot overeenkomstige vervulling voor de duur van dit geding.
3.2.
Verzoekers hebben aan hun verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder 2] blokkeert zonder deugdelijke motivering de herbenoeming van [verweerder 3] . [verzoeker 1] en [verzoeker 2] kunnen zich niet vinden in de door [verweerder 2] voorgestelde kandidaten, omdat deze niet over de voor een goede invulling van de bestuurdersrol cruciale ervaring in de transportsector beschikken. Hierdoor is een patstelling ontstaan, die feitelijk het gevolg is van een vertrouwensbreuk. Deze vertrouwensbreuk is het gevolg van het feit dat [verweerder 2] , hoewel hij anders deed voorkomen en anders met hem was afgesproken, nog niet de aandelen in [verweerder 6] van zijn moeder had overgenomen, terwijl daartoe door de stichting in 2022 (uitsluitend) aan [verweerder 6] dividend was uitgekeerd. [verweerder 2] is aangesproken op zijn gedrag als bestuurder en hij heeft dat dusdanig persoonlijk opgevat, dat hij nu [verweerder 3] ‘pootje wil lichten’. De patstelling leidt ertoe dat het besluitvormingsproces wordt gefrustreerd en dat de stichting geen rechtsgeldige besluiten kan nemen, zodat dit verzoek noodzakelijk is. Per 1 januari 2024 voldoet het bestuur van de stichting niet aan de statutaire eisen. Er is geen enkele aanleiding om [verweerder 3] niet als bestuurder te benoemen. [verweerder 3] voldoet aan alle vereisten, hij heeft de rol van bestuurder in het verleden naar behoren vervuld, zijn kandidatuur wordt onderschreven door [naam 3] en zijn benoeming doet recht aan de wensen van [verzoeker 1] en [naam 1] . Ondanks herhaalde verzoeken van verzoekers heeft [verweerder 2] nooit enig inhoudelijk bezwaar geuit, op grond waarvan [verweerder 3] niet herbenoemd zou kunnen worden. Het heeft er de schijn van dat [verweerder 2] de herbenoeming van [verweerder 3] gebruikt om druk op te bouwen en zich daarmee een betere positie te verschaffen. [verweerder 3] is al tientallen jaren bij de organisatie betrokken, aanvankelijk als accountant en later als adviseur. De organisatie is voortgekomen uit een faillissement, er waren schulden en inmiddels is sprake van een grote succesvolle en financieel gezonde onderneming (marktleider in bouwtransporten). [verweerder 3] is van veel toegevoegde waarde geweest. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in de organisatie zoals die geworden is. Zonder hem zou het bedrijf niet zijn wat het nu is. Gelet op de gewenste stabiliteit, continuïteit en verdere groei van de onderneming is de benoeming van [verweerder 3] van belang. Als er al een derde is te vinden die (minstens) zo geschikt is als [verweerder 3] , dan is de vraag of die derde - gelet op de verhoudingen binnen het familiebedrijf - bereid is om tot bestuurder te worden benoemd. [verweerder 2] zit op een plek waar hij niet goed functioneert en nu kan niemand iets, terwijl hij een minderheidsbelang van 25% vertegenwoordigt, aldus verzoekers.
3.3.
[verweerder 2] verzet zich tegen inwilliging van het primaire verzoek en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Van herbenoeming van [verweerder 3] kan geen sprake zijn, ook niet bij wijze van voorlopige voorziening. De voorlopige voorziening hoeft niet nodig te zijn. [verweerder 2] heeft op goede gronden tegen de herbenoeming van [verweerder 3] gestemd en zich zeer constructief opgesteld ten aanzien van de benoeming van een nieuwe bestuurder. Niet [verweerder 2] , maar [verzoeker 1] frustreert die benoeming. [verweerder 2] heeft andere bestuurders voorgesteld, maar [verzoeker 1] heeft die zonder deugdelijke motivering van de hand gewezen. Medio 2023 hebben [verweerder 3] en [verzoeker 1] vanuit het niets en ongegrond (dan wel op oneigenlijke gronden) het vertrouwen in [verweerder 2] opgezegd en hem onder druk gezet om als bestuurder en werknemer te vertrekken. De rol van de stichting is sinds de oprichting zeer marginaal geweest; er vonden vrijwel geen bestuursvergaderingen plaats en de rol van [verweerder 2] beperkte zich tot het accorderen van de jaarrekeningen en het goedkeuren van dividenduitkeringen. De stichting bemoeide zich dus in feite niet met het reilen en zeilen van de onderneming, van het daadwerkelijk toezicht houden is al evenmin sprake geweest en de stichting deed er niet echt toe. [verweerder 3] ‘had meerdere petten op’, omdat hij naast bestuurder van de stichting ook optreedt als adviseur van de directie van de onderneming. [verweerder 3] heeft op onvoldoende wijze invulling gegeven aan de op hem rustende statutaire verplichtingen als voorzitter van het bestuur van de stichting. De stichting heeft, onder leiding en verantwoordelijkheid van [verweerder 3] , verzuimd om invulling te geven aan haar statutaire taak. [verweerder 2] heeft geen feedback gekregen op zijn functioneren binnen de stichting. [verweerder 3] heeft het laten gebeuren dat [verweerder 2] niet in staat was gebleken op correcte wijze invulling te geven aan zijn bestuurstaak, door aan [verweerder 2] informatie te onthouden en hem nergens bij te betrekken (onder meer bedrijfsvoering en investeringen). Het was [verzoeker 1] te doen om het resterende aandelenbelang. [verweerder 3] heeft ongepast en te onprofessioneel gehandeld, door al snel het vertrouwen in [verweerder 2] op te zeggen, zich met de arbeidsrechtelijke zaken (die geen stichtingskwestie zijn) te bemoeien en hem onder druk te zetten met als doel om hem te intimideren en te dwingen om te vertrekken als werknemer van de onderneming en als stichtingsbestuurder en om [verweerder 3] als bestuurder te herbenoemen. [verweerder 2] heeft geen vertrouwen in [verweerder 3] als onafhankelijk voorzitter. Het is goed dat er na tien jaar een nieuwe bestuurder met frisse ideeën en nieuwe inzichten komt en die jonger is dan [verweerder 3] (72) en die van de andere bestuurders het vertrouwen heeft. [verweerder 2] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over het subsidiaire verzoek.
3.4.
[verweerder 3] heeft, samengevat, aangevoerd dat nu is gebeurd wat de oprichters van de stichting juist wilden voorkomen, te weten dat de organisatie vanuit het belang van één persoon wordt ‘gegijzeld’; het belang van [verweerder 2] is niet een ondernemingsbelang.
3.5.
Op de stellingen van verzoekers, [verweerder 2] en [verweerder 3] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Voorlopige voorziening

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekers geen belang meer hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding (ex artikel 223 Rv), gelet op het hierna volgende.
Toetsingskader
4.2.
In artikel 2:299 BW is (onder meer) bepaald dat telkens wanneer het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt en daarin niet overeenkomstig de statuten wordt voorzien, de rechtbank, op verzoek van iedere belanghebbende in de vervulling van de ledige plaats kan voorzien en dat de rechtbank daarbij zoveel mogelijk de statuten in acht neemt.
4.3.
In artikel 2:8 lid 1 BW is bepaald dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.4.
In artikel 2:9 lid 1 en 2 BW is (onder meer) bepaald dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak en dat elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken.
4.5.
In artikel 2:291 lid 3 BW is bepaald dat de bestuurders zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming en organisatie.
4.6.
Deze procedure ziet niet op de beoordeling van de wijze waarop de stichting dan wel één of meer van haar bestuurders heeft/hebben gefunctioneerd.
Toepassing van het toetsingskader
4.7.
In deze procedure is de toepasselijkheid van artikel 2:299 BW niet in geschil; in het bestuur van de stichting is sprake van één ledige plaats (bestuurder C, de voorzitter), in de vervulling waarvan door de rechtbank - zoveel mogelijk met inachtneming van de statuten - kan en moet worden voorzien.
4.8.
Het geschil spitst zich toe op de vraag wie door de rechtbank tot bestuurslid C kan en moet worden benoemd, [verweerder 3] - zoals [verzoeker 1] en [verzoeker 2] primair verzoeken - of een ander dan [verweerder 3] - zoals [verweerder 2] verzoekt. De rechtbank zal [verweerder 3] tot bestuurder C benoemen, op grond van het hierna volgende.
4.9.
In de statuten is bepaald dat de stichting op evenwichtige wijze de belangen van enerzijds [bedrijf 1] en anderzijds de certificaathouders dient te behartigen. De bestuurders moeten zich dus op deze belangen richten en mogen zich niet louter een bepaald deelbelang aantrekken. In de praktijk zullen, zo nodig, verschillende deelbelangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Ook moeten de belangen van de stichting worden onderscheiden van de individuele belangen van de bij haar betrokken personen of de deelbelangen die zij behartigen. In elk geval is duidelijk dat de oprichters van de stichting beoogden om het gemeenschappelijke belang (van [bedrijf 1] ) te laten prevaleren bóven het persoonlijke belang van één van de broers c.q. certificaathouders. Dit geldt temeer nu de kring van betrokken personen is uitgebreid; opvolgend certificaathouder [naam 2] heeft de helft van haar (aandelen)belang verkocht aan [verzoeker 1] c.q. De Steenen Paal B.V., die 20% van haar belangen op haar beurt heeft verkocht aan [verzoeker 2] c.q. Prima Beheer B.V. Ter zitting is bovendien gebleken dat [naam 2] mogelijk binnen afzienbare tijd ook haar resterende (aandelen)belang zal verkopen aan een derde. Zij zal dan geen certificaathouder (en [verweerder 2] naar verwachting geen bestuurder) meer zijn. Het voorgaande laat onverlet dat de huidige situatie zich aldus laat kenmerken dat feitelijk het door [verweerder 2] gestelde belang (‘in elk geval niet [verweerder 3] ’) domineert.
4.10.
Om uit deze impasse te geraken is [naam 3] conform artikel 4.3 van de Aandeelhouders- en certificaathoudersovereenkomst gevraagd om advies uit te brengen. Hij heeft kort gezegd geadviseerd te overwegen [verweerder 3] als bestuurder te benoemen. Hiertegenover heeft [verweerder 2] ter zitting enkel voorgesteld om de accountant van zijn moeder - al dan niet samen met [naam 3] - een nieuw advies uit te laten brengen. Niet alleen is dit voorstel niet conform artikel 4.3 zoals hiervoor vermeld, ook heeft [verweerder 2] geen bezwaren geuit tegen de totstandkoming van het advies van [naam 3] . Daarom valt niet in te zien waarom dit advies terzijde moet worden geschoven. Weliswaar heeft te gelden dat (ook) [verweerder 3] niet onvervangbaar is en heeft [verweerder 2] alternatieven voor diens benoeming aangedragen, maar de rechtbank is van oordeel dat de (mogelijke) voordelen van die (weinig concrete) alternatieven in de gegeven omstandigheden niet opwegen tegen de evidente voordelen van de benoeming van [verweerder 3] . De rechtbank ziet in het voorgaande onvoldoende aanleiding om een ander dan [verweerder 3] te benoemen.
4.11.
Nog los van de omstandigheid dat [verweerder 2] geen certificaathouder is en dat de statuten niet, althans niet uitdrukkelijk en rechtstreeks, zien op een persoonlijk belang van [verweerder 2] (anders dan in zijn hoedanigheid van bestuurder B), geldt dat hij ook overigens onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom met de benoeming van [verweerder 3] daadwerkelijk afbreuk wordt (of zal worden) gedaan aan een of meer belangen van [bedrijf 1] en/of een of meer certificaathouders. Daarentegen wordt met zijn - niet of onvoldoende gefundeerde - bezwaren tegen de benoeming van [verweerder 3] onnodig en onevenredig afbreuk gedaan aan het belang van [bedrijf 1] , nu verzoekers genoegzaam hebben aangetoond dat [verweerder 3] , gelet op zijn specifieke kennis en ervaring, in de gegeven omstandigheden bij uitstek de tot bestuurder C te benoemen persoon is en dat zijn benoeming van zeer groot belang voor [bedrijf 1] is en de stichting nu de facto onbestuurbaar is. Hetgeen door [verweerder 2] is aangevoerd, geeft onvoldoende aanleiding om de capaciteiten en onafhankelijkheid van [verweerder 3] als bestuurder C in twijfel te trekken dan wel om aan te kunnen nemen dat zijn benoeming afbreuk doet aan een of meer belangen van [bedrijf 1] en/of een of meer certificaathouders. Het niet nader onderbouwde en door verzoekers weersproken argument dat frisse ideeën nodig zijn, is op zichzelf niet voldoende. Dit geldt met name nu sprake is van een familiebedrijf waarbij ook volgens het advies van [naam 3] continuïteit van belang is. [verweerder 2] heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd dat zijn bezwaren over het functioneren van [verweerder 3] los staan van zijn persoonlijke onvrede over het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] . Van eerdere bezwaren over het functioneren van de stichting in het algemeen en de positie van [verweerder 3] in het bijzonder is niet gebleken. Daarbij weegt mee dat [verweerder 2] ter zitting de verwachting heeft uitgesproken binnen afzienbare tijd geen bestuurder meer te zijn van de stichting vanwege de verkoop van het aandeel van zijn moeder aan een derde. Ook gelet hierop heeft [verweerder 2] onvoldoende onderbouwd waarom zijn verzet tegen [verweerder 3] zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij benoeming van [verweerder 3] .
4.12.
Met het voorgaande gaat de rechtbank niet voorbij aan het grote belang van (voldoende) onderling vertrouwen binnen het bestuur van de stichting. Het collegiaal besturen van de rechtspersoon en het gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen (vgl. artikel 2:9 BW) veronderstelt immers de aanwezigheid van een zekere mate van vertrouwen. Ditzelfde geldt bijvoorbeeld ook als bestuurder A en B gezamenlijk een bestuurder C benoemen overeenkomstig artikel 4 lid 3 van de statuten. De rechtbank benadrukt hierbij dat - ongeacht om welke bestaande of (mogelijke) nieuwe bestuurders het gaat - de rechtbank niet een onderlinge vertrouwensbasis kan creëren of herstellen, maar dat dit onder de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur valt en dat het in geen geval kan worden afgedwongen. Dit laat onverlet dat de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat het onderlinge vertrouwen tussen de (voormalige) bestuurders onherstelbaar is beschadigd. Hierbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat het arbeidsrechtelijke geschil inmiddels door middel van mediation is opgelost, dat uit hetgeen door zowel verzoekers, [verweerder 2] als [verweerder 3] is aangevoerd, blijkt dat het onderhavige geschil niet een persoonlijk maar zakelijk karakter heeft en dat verzoekers er blijk van hebben gegeven in te zien dat de communicatie met [verweerder 2] beter had gemoeten (waartoe [naam 3] een aanbeveling heeft gedaan).
4.13.
Omdat het verzoek op de wet is gegrond, niet gesteld of gebleken is dat de benoeming van [verweerder 3] in strijd is met de statuten en er evenmin onvoldoende (redelijke) grond is om het verzoek tot benoeming van [verweerder 3] af te wijzen, zal het verzoek worden toegewezen. De rechtbank zal [verweerder 3] per heden tot bestuurder C (her)benoemen, waarna hij dezelfde positie heeft als ware hij langs statutaire weg (her)benoemd.
4.14.
Hoewel verzoekers daarom niet hebben verzocht, ziet de rechtbank in het voorgaande, in het bijzonder het belang van (de bestuurbaarheid van) [bedrijf 1] , voldoende aanleiding om deze beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (artikel 288 Rv). Verzoekers hebben immers wel verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om het besluitvormingsproces van de stichting niet langer te frustreren. Hieruit leidt de rechtbank de wens van verzoekers af om die besluitvorming voort te zetten, ook als hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beschikking. Het belang van het voortzetten van die besluitvorming heeft [verweerder 2] op zichzelf niet betwist. Met het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze beschikking wordt voorkomen dat een eventueel ingesteld hoger beroep schorsende werking heeft, zodat aan deze wens wordt tegemoetgekomen.
4.15.
De rechtbank is, mede gelet op de omstandigheid dat geen proceskostenveroordeling is verzocht, van oordeel dat voor een proceskostenveroordeling onvoldoende aanleiding bestaat (artikel 289 Rv).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
benoemt [verweerder 3] met ingang van heden tot bestuurder C van de stichting,
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.