ECLI:NL:RBGEL:2025:3059

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
AWB- 25_1624
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen intrekking procescertificaat Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering

Op 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg tegen de intrekking van haar procescertificaat voor Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering. Verweerder had op 28 maart 2025 besloten om het procescertificaat in te trekken, omdat verzoekster werkzaamheden had verricht terwijl het certificaat volgens verweerder onvoorwaardelijk geschorst was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verweerder het procescertificaat niet onvoorwaardelijk had geschorst, en dat verzoekster ten onrechte was tegengeworpen dat zij tijdens een onvoorwaardelijke schorsing werkzaamheden had verricht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en schorste het besluit tot intrekking van het procescertificaat. Hierdoor mocht verzoekster per direct weer werkzaamheden verrichten waarvoor het certificaat benodigd was. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1624
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2025

in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.W.M. van Hoof),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] & [naam gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Dit proces-verbaal bevat een zakelijk weergave van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van verweerder om het Procescertificaat Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering van verzoekster in te trekken.
2. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en schorst het besluit tot intrekking van het procescertificaat. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat verweerder het procescertificaat niet onvoorwaardelijk heeft geschorst en dat verzoekster dus ten onrechte is tegengeworpen dat zij tijdens een onvoorwaardelijke schorsing werkzaamheden heeft verricht waar het procescertificaat voor benodigd is. Verweerder heeft het procescertificaat dan ook niet om die reden mogen intrekken. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Bij besluit van 28 maart 2025 heeft verweerder het procescertificaat van verzoekster ingetrokken. Verweerder heeft hiertoe besloten omdat verzoekster asbestsaneringswerkzaamheden heeft uitgevoerd (waarvoor een geldig procescertificaat benodigd is), terwijl het procescertificaat onvoorwaardelijk geschorst was. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 op zitting behandeld. Namens verzoekster hebben U. Sahin en de gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het besluit tot intrekking van het procescertificaat te schorsen. Of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Een bedrijf dat zich bezighoudt met het inventariseren en verwijderen van asbest moet beschikken over een daarvoor bestemd certificaat (het ‘Procescertificaat Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering’). [1] Verweerder is door de minister aangewezen [2] om een dergelijk certificaat te verlenen, in te trekken en (voorwaardelijk en onvoorwaardelijk) te schorsen. [3] Verweerder is daarmee een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verzoekster is een asbestsaneringsbedrijf en verweerder heeft voor het verrichten van asbestsaneringswerkzaamheden aan haar een procescertificaat verleend.
5.1.
Naar aanleiding van een melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft verweerder op 31 januari 2025 een onderzoek ingesteld op een perceel waar verzoekster asbestsaneringswerkzaamheden aan het verrichten was. Doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of verzoekster voldeed aan de bepalingen uit het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna: het certificatieschema). [4] Er zijn tijdens dit onderzoek 5 categorie III afwijkingen geconstateerd.
5.2.
Bij besluit van 27 februari 2025 heeft verweerder – zo leidt de voorzieningenrechter uit het besluit af – besloten om het procescertificaat van verzoekster als sanctie voorwaardelijk te schorsen voor de duur van 90 dagen (dit wordt aangeduid als ‘besluit 1’). In datzelfde besluit is ook opgenomen dat verweerder voornemens is om het procescertificaat onvoorwaardelijk te schorsen voor de duur van 30 dagen (dit noemt verweerder ‘besluit 2’).
5.3.
Bij brief van 20 maart 2025 heeft verweerder haar voornemen geuit om het procescertificaat in te trekken, omdat verzoekster asbestsaneringswerkzaamheden heeft verricht terwijl het procescertificaat volgens verweerder onvoorwaardelijk geschorst was. Bij besluit van 28 maart 2025 heeft verweerder hier definitief toe besloten.
Heeft verzoekster asbestsaneringswerkzaamheden uitgevoerd terwijl het procescertificaat onvoorwaardelijk was geschorst?
6. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het procescertificaat niet onvoorwaardelijk was geschorst. De brief van 27 februari 2025 bevat volgens verzoekster alleen een voornemen om het procescertificaat (al dan niet voorwaardelijk) te schorsen en geen definitieve besluiten tot schorsing. Als al aangenomen kan worden dat de brief van 27 februari 2025 als besluit aangemerkt kan worden, dan spreekt ‘besluit 1’ uitdrukkelijk over een voorwaardelijke schorsing. Tijdens een voorwaardelijke schorsing mogen de werkzaamheden waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is verricht blijven worden. Omdat het procescertificaat volgens verzoekster niet onvoorwaardelijk was geschorst, mocht verweerder het procescertificaat niet intrekken met als reden dat zij tijdens een onvoorwaardelijke schorsing werkzaamheden heeft verricht waar het procescertificaat voor benodigd is.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het procescertificaat per 14 maart 2025 onvoorwaardelijk was geschorst. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat het certificatieschema dwingend voorschrijft wanneer welke sanctie volgt en dat hier geen besluit op genomen hoeft te worden; de sanctie vloeit dus direct voort uit het certificatieschema. Daarnaast stelt verweerder dat het certificatieschema specifieke regels bevat die afwijken van algemene regelgeving, zoals de Awb. Het certificatieschema kent in bepaalde gevallen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen, maar in de standaard rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep (en eventuele verzoeken om voorlopige voorzieningen) voorziet het certificatieschema niet, aldus verweerder. De minister heeft namelijk beoogd dat wanneer een onderneming levensgevaarlijk bezig is, het niet mogelijk moet zijn dat iemand door middel van jarenlang procederen een intrekking kan uitstellen en tot die tijd een gevaar blijft voor mens en leefmilieu.
Opmerkingen vooraf
7. De voorzieningenrechter leidt uit het dossier en hetgeen op zitting is toegelicht af dat verweerder beperkt inzicht heeft in het bestuurs(proces)recht, in het bijzonder de Awb. [5] Verweerder erkende dit ter zitting ook en heeft de voorzieningenrechter meermaals uitdrukkelijk verzocht om meer duiding over haar werkwijze en rol in het licht van de Awb. De voorzieningenrechter acht het daarom aangewezen om eerst kort op de basis in te gaan.
7.1.
Verweerder kan een procescertificaat alleen schorsen of intrekken door een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Uit dat besluit moet voldoende duidelijk volgen tot welke rechtshandeling wordt besloten (een voorwaardelijke schorsing, een onvoorwaardelijke schorsing en/of een intrekking van het procescertificaat). De Awb bevat regels over de rechtsbescherming van verzoekster tegen de besluiten die verweerder kan nemen. Tegen een besluit tot schorsing of intrekking van het procescertificaat staan de reguliere rechtsmiddelen open, te weten bezwaar, beroep en hoger beroep (en de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening). De inhoud van het certificatieschema doet hier niet aan af. De minister kan namelijk niet met een ministeriële regeling afwijken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden uit de Awb (een wet in formele zin en dus een hogere wet).
7.2.
Verweerder moet dus het certificatieschema toepassen, maar wel binnen het stelsel van de Awb. Dat betekent dat verweerder altijd eerst een besluit moet nemen waarin een bepaalde sanctie wordt opgelegd, ook al schrijft het certificatieschema dwingend voor dat een sanctie en ook welke sanctie moet worden opgelegd. Een andere lezing zou er ook toe leiden dat verzoekster geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (anders dan een zienswijze) zou kunnen aanwenden tegen een aan haar opgelegde sanctie, terwijl dergelijke sancties aanzienlijk nadelige gevolgen (kunnen) hebben voor verzoekster. De vrees van verweerder dat iemand door te procederen een sanctie heel lang kan uitstellen is overigens ongegrond, want een besluit treedt al in werking op het moment dat deze (op de juiste wijze) is bekendgemaakt. Bezwaar of beroep schorst de werking van het besluit waartegen het is gericht niet. [6] Als verzoekster de werking van een besluit geschorst wil hebben, dan is het aan haar om (zoals zij in dit geval heeft gedaan) een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.
Was het procescertificaat onvoorwaardelijk geschorst?
8. De voorzieningenrechter leidt uit het besluit van 27 februari 2025 (en meer specifiek hetgeen is opgenomen onder kopje ‘besluit 1’) af dat, zoals ook onder rechtsoverweging 5.2 is weergegeven, verweerder het procescertificaat in dit besluit voorwaardelijk heeft geschorst voor de duur van 90 dagen. In het besluit staat namelijk – zakelijk weergegeven – vermeld dat verweerder de 5 geconstateerde categorie III afwijkingen verhoogt naar 1 categorie II afwijking en dat deze verhoging er toe leidt dat het procescertificaat voorwaardelijk wordt geschorst voor 90 dagen. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verweerder het procescertificaat voorwaardelijk heeft geschorst, ondanks dat verweerder in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat de sanctie niet uit dit besluit volgt (maar direct uit het certificatieschema). Dat er geen juiste rechtsmiddelenclausule onder het besluit staat (ook tegen een voorwaardelijke schorsing staat de bezwaarprocedure open), maakt niet dat verzoekster uit ‘besluit 1’ niet had mogen (en moeten) afleiden dat verweerder besloten had om het procescertificaat voorwaardelijk te schorsen, mede gelet op het feit dat het besluit als titel ‘Besluit schorsen procescertificaat asbestverwijdering’ heeft.
8.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder echter niet in haar standpunt dat het procescertificaat ook onvoorwaardelijk is geschorst. Zoals onder 7.1 en 7.2 is toegelicht, moet daartoe uitdrukkelijk besloten worden in een besluit. Onder het kopje ‘besluit 2’ staat echter slechts vermeld dat verweerder
voornemensis om het procescertificaat onvoorwaardelijk te schorsen voor de duur van 30 dagen. In de rechtsmiddelenclausule staat daarnaast vermeld dat
‘op basis van een beoordeling van uw zienswijze wordt besloten of het in deze brief genoemde voornemen moet worden voortgezet.’Ook daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat het slechts om een voornemen gaat en dat op een later moment nog een nadere beoordeling zou plaatsvinden die tot de definitieve beslissing leidt. Pas een definitief besluit kan leiden tot een onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat.
8.2.
Samenvattend komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het procescertificaat voorwaardelijk en niet onvoorwaardelijk geschorst was. Met een voorwaardelijke schorsing mocht verzoekster nog wel werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is. Dat volgt ook uit artikel 70, achtste lid, van het certificatieschema, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat wanneer een procescertificaat voorwaardelijk is geschorst, de certificaathouder de werkzaamheden mag blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is. Nu het procescertificaat niet onvoorwaardelijk was geschorst, mocht verweerder het procescertificaat niet intrekken met als reden dat verzoekster werkzaamheden heeft verricht waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is terwijl dit certificaat geschorst is. Het bezwaar heeft dus een redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter schorst daarom het besluit tot intrekking van het procescertificaat. Dat betekent dat verzoekster per direct weer werkzaamheden mag verrichten waarvoor het procescertificaat benodigd is.
9.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het betaalde griffierecht ter hoogte van € 385,- vergoeden. Ook moet verweerder de proceskosten van verzoekster betalen. De hoogte van die vergoeding bedraagt
€ 1.814,00 (1 punt voor het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit tot intrekking van het procescertificaat;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten van € 1.814,00;
- draagt verweerder op het door verzoekster betaalde griffierecht van € 385,00 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit vloeit voort uit artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 4.54a, vierde en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 4.27 van de Arbeids-omstandighedenregeling.
2.Zij is daarmee een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.1, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3.Dit vloeit voort uit 20, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.
4.Dit schema is in overeenstemming met de Minister vastgesteld door de [stichting] op 11 september 2024 en door de minister gepubliceerd in de Staatscourant van 23 oktober 2024 (Stcrt. 2024-34077). In artikel 4.26 van de Arbeidsomstandighedenregeling heeft de minister een verwijzing opgenomen naar dit gepubliceerde certificatieschema, waardoor dit schema een wettelijke grondslag in de Arbeidsomstandighedenregeling (een ministeriële regeling) heeft en via die weg algemeen verbindend is. In het certificatieschema is (onder meer) dwingend opgenomen hoe asbest dient te worden verwijderd.
5.Onder de besluiten staan bijvoorbeeld geen rechtsmiddelenclausules vermeld en als die er al onder staan, kloppen deze inhoudelijk niet. Onder het besluit tot intrekking van het procescertificaat staat bijvoorbeeld vermeld dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Zutphen. Nog daargelaten dat de rechtbank Zutphen al sinds 2013 niet meer bestaat, stond tegen dit besluit eerst nog bezwaar open.
6.Dat volgt uit artikel 6:16 van de Awb.