ECLI:NL:RBGEL:2025:3178

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
05.248952.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een 32-jarige man veroordeeld voor brandstichting. De verdachte heeft op 6 april 2024 in de gemeente Voorst opzettelijk brand gesticht door een molotovcocktail, bestaande uit een fles gevuld met benzine en een doek, tegen de voordeur van een woning te plaatsen en deze in brand te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners, die op dat moment sliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand niet alleen aan de buitenzijde van de woning schade heeft veroorzaakt, maar ook binnenin, wat de levensgevaarlijke situatie voor de bewoners heeft vergroot. De verdachte heeft tijdens het onderzoek erkend dat hij de brand heeft aangestoken, maar ontkende de brandhaard in de brievenbus te hebben veroorzaakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat hij ook deze brandhaard heeft aangestoken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een zwaardere straf opgelegd van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf als passend en noodzakelijk beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.248952.24
Datum uitspraak : 7 februari 2025
Tegenspraak (art. 279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.G. Bisschop, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 april 2024 te [plaats] , gemeente Voorst, althans in Nederland opzettelijk
brand heeft gesticht door een molotovcocktail, althans een fles gevuld met bezine en/of doek, tegen/bij de voordeur te plaatsen en/of die benzine en/of doek, althans die brandbare stof, in aanraking te brengen met vuur en/of (een stuk) doek in/tegen de brievenbus te stoppen en/of voornoemde doek in aanraking te brengen met open vuur terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meerdere woningen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meerdere omwonenden, althans een of meerdere andere personen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 6 april 2024 te [plaats] , gemeente Voorst, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat er levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van brandstichting, gepleegd op zaterdag 6 april 2024. Aangeefster heeft verklaard dat zij, haar man en haar dochter op bed lagen in hun woning aan de [adres 2] in [plaats] . Om 02:00 uur werd haar dochter wakker van de hond die aansloeg. Toen haar dochter ging kijken zag ze eerst niks. Tien minuten later hoorde haar dochter een klap bij de voordeur en zag zij vlammen aan de binnenkant van de voordeur boven de brievenbus. Ook stond de hele gang vol rook. Haar dochter heeft aangeefster en haar man wakker gemaakt en ze hebben het vuur geblust. [2]
Toen verbalisanten op 6 april 2024 rond 02:20 uur ter plaatse waren bij de woning aan de [adres 2] in [plaats] zagen zij een half opgedroogd spoor van een vloeistof die naar benzine rook. Zij zagen dat de voordeur zwart geblakerd was. Ook zagen zij diverse zwartgeblakerde brandvlekken op het kozijn en de ruit van het woonkamerraam. Op het gras van de groenstrook voor de voortuin van de woning stond een kapot bierflesje. De hals was afgebroken en er lagen glasscherven omheen. In de afgebroken hals zat een stoffen, zwart-wit-gekleurde doek. Verbalisanten roken een duidelijke benzinelucht rond het flesje. Ze zagen aan de binnenkant van de woning dat de deurmat brandvlekken had en dat er afgebrande roetdeeltjes op de deurmat lagen. Ook zagen ze dat de borstel van de brievenbus aan de binnenzijde verbrand was en dat er boven de brievenbus, aan de binnenzijde, een zwartgeblakerde brandvlek zat. Verder zagen verbalisanten in de brievenbus een verbrande doek zitten, waarbij de kleur en structuur kennelijk overeenkwamen met de doek uit de afgebroken fles buiten. Voor de voordeur lag een gesmolten en verschrompeld frisdrankflesje met een benzinelucht. [3]
Een forensisch onderzoeker van de politie heeft onderzoek gedaan naar de woning aan de [adres 2] in [plaats] . De woning betrof een hoekwoning die deel uitmaakt van een rijtje woningen. Hij zag dat de voordeur aan de buitenzijde en het kozijn rechts naast de voordeur brandschade hadden. De bovenzijde van de deurmat die voor de voordeur lag, was verbrand. Onderzoeker trof een V-brandpatroon aan op de voordeur. Een V-brandpatroon ontstaat vaak op de plek waar een brandhaard is geweest. De deurmat en een stukje van de vloerbedekking in de woning waren verbrand. Achter de voordeur hing een gordijn, waarop ter hoogte van de brievenbus smeltschade te zien was. In de brievenbus trof onderzoeker een tweede brandhaard aan. De binnenzijde van de brievenbus was verbrand en onderzoeker trof in de brievenbus een verbrand stukje stof aan. Het stukje stof kwam op het oog overeen met de stof die zat in de opening van de fles die verbalisanten hebben veiliggesteld. Er was volgens de forensisch onderzoeker zeker sprake van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Mede omdat de bewoners en omwonenden lagen te slapen, had de brand niet tijdig ontdekt kunnen worden, waardoor de bewoners niet hadden kunnen vluchten, omdat de trap naar de eerste verdieping vlakbij de voordeur uitkwam. Ook was er volgens de forensisch onderzoeker sprake van gemeen gevaar voor goederen, omdat de woning deel uitmaakt van een rijtje woningen, waardoor de brand over had kunnen slaan naar de woningen ernaast. [4]
Op woensdag 19 mei 2024 heeft de politie een klantverzoek binnengekregen van [slachtoffer 2] geboren op [geboortedag 1] 1992. Als locatie stond vermeld: [adres 2] in [plaats] . Melder heeft verteld dat hij ongeveer een maand geleden een brandbom voor de deur van zijn ouders heeft geflikkerd. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een limonadefles gevuld met benzine voor de voordeur heeft gezet en deze heeft aangestoken. Hij heeft daarvoor een theedoek in stukken gescheurd. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Ondanks de ontkenning van verdachte ten aanzien van de brandhaard in de brievenbus, is de rechtbank gelet op voorgaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte ook deze brandhaard heeft veroorzaakt. Verdachte heeft immers erkend dat hij brand heeft gesticht bij het huis van zijn ouders waarvoor hij een theedoek in stukken heeft gescheurd. Het stuk theedoek in de brievenbus kwam qua kleur en structuur overeen met de theedoek in de fleshals. Ook heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de forensisch onderzoeker voor wat betreft het levensgevaar en/of het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De brand is immers in de nacht, terwijl de bewoners lagen te slapen, aangestoken bij de voordeur. Dichtbij de voordeur bevindt zich de trap naar de eerste verdieping. Als de brand niet in een vroeg stadium was ontdekt, dan was mogelijk de vluchtroute naar buiten geblokkeerd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 april 2024 te [plaats] , gemeente Voorst
, althans in Nederlandopzettelijk
brand heeft gesticht door
een molotovcocktail, althanseen fles gevuld met be
nzine en
/ofeendoek, tegen
/bijde voordeur te plaatsen en
/ofdie benzine en
/ofdiedoek
, althans die brandbare stof,in aanraking te brengen met vuur en
/of (een stuk
)doek in
/tegende brievenbus te stoppen en
/ofvoornoemde doek in aanraking te brengen met open vuur terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten
een ofmeerdere woningen, en
/of
- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of een ofmeerdere omwonenden
, althans een of meerdere andere personente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om een contactverbod met de slachtoffers ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een forse taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in de nacht, terwijl zijn ouders, zus en overige buurtbewoners lagen te slapen, brand gesticht bij de woning van zijn ouders. Hij heeft niet alleen een fles met benzine en doek tegen de voordeur gezet en in brand gestoken, maar ook een stuk doek in de brievenbus van de voordeur gestopt en in brand gestoken. Er is daardoor brand ontstaan aan de buiten- én binnenzijde van de woning. Als de brand niet tijdig was ontdekt en de bewoners van het perceel niet op tijd hadden kunnen vluchten, waren de gevolgen zeer ernstig geweest. De trap naar de eerste verdieping zat immers dichtbij de voordeur waar brand is gesticht. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie veroorzaakt in een woning, met daarbij grote materiële schade en levensgevaar voor de daarin aanwezige personen. Indien de brand was overgeslagen naar de naastgelegen woning zou er voor de bewoners van omliggende woningen ook een zeer gevaarlijke situatie zijn ontstaan. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 december 2024 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging (huiselijk geweld). De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsadvies van Fivoor van 13 januari 2025. De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld in. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wel adviseert de reclassering oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr in de vorm van een contactverbod met zijn ouders en zus ter bescherming van hen. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
Gelet op de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat enkel volstaan kan worden met een gevangenisstraf. De rechtbank acht brandstichting met onder andere levensgevaar voor personen dermate ernstig dat zij een taakstraf niet passend vindt. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen. Deze straf is hoger straf dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank de ernst van het feit zwaarder laat meewegen.
Ter voorkoming van strafbare feiten of ander belastend gedrag jegens de slachtoffers zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van 2 jaren. Deze maatregel houdt in dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 1959), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 1956) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 1990).
De rechtbank zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. Deze hechtenis bedraag 7 dagen per overtreding, met een totale duur van maximaal 6 maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel ex artikel 38v Sr
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdacht zich gedurende 2 (twee) jaren onthoudt van – direct of indirect – contact met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 1959), [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 1956) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 1990);
 beveelt dat vervangende hechtenis van 7 (zeven) dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
 beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Moorman (voorzitter), mr. A.P. Sno en mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2025.
mr. J.M. Moorman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024233865, gesloten op 4 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 7-8.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] [plaats] ), p. 35-36.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 66