ECLI:NL:RBGEL:2025:3238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ARN 24_2985
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor nieuwe uitweg door omwonenden

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de vergunninghouder voor het aanleggen van een nieuwe uitweg naar zijn perceel. De vergunninghouder, die een garage heeft gebouwd, wil zijn perceel op een andere manier ontsluiten. De eisers vrezen dat de nieuwe uitweg zal leiden tot een afname van de verkeersveiligheid en versnippering van openbaar groen. De rechtbank heeft op 29 april 2025 uitspraak gedaan en oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunning niet in strijd is met de relevante bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening en de Beleidsregels Uitwegen 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat de nieuwe uitweg geen verkeersonveilige situatie zal veroorzaken en dat de vergunning geen onevenredig negatief effect heeft op het uiterlijk aanzien van de wijk. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres 1]en
[eiser 1], uit [plaats] ,
[eiseres 2]en
[eiser 2], uit [plaats] ,
[eiseres 3]en
[eiser 3], uit [plaats] ,
[eiseres 4]en
[eiser 4], uit [plaats] ,
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn .

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer).

Samenvatting

1. Vergunninghouder woont aan de [locatie 1] te [plaats] . Hij heeft daar een garage gebouwd. Om die garage goed te kunnen bereiken, wil hij zijn perceel op een andere manier ontsluiten. Daarvoor is nodig dat het perceel wordt voorzien van een nieuwe uitweg. Het college heeft hem een omgevingsvergunning verleend om de nieuwe uitweg te mogen realiseren. Eisers zijn het niet met die omgevingsvergunning eens. Zij vrezen met name dat de uitweg leidt tot een afname van de verkeersveiligheid en tot versnippering van openbaar groen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 29 maart 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers ARN 24/1279, ARN 24/1296 en ARN 24/2629. Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiser 2] , [eiseres 4] en [eiser 4] . Namens de vergunninghouder zijn [derde-partij 1] en de gemachtigde verschenen en namens het college is [persoon A] verschenen.
2.3.
De brief met bijlagen (waaronder een USB-stick, waarop dronebeelden zouden staan) die vergunninghouder op 4 maart 2025 aan de rechtbank heeft toegestuurd, heeft de rechtbank niet aan het procesdossier toegevoegd. Vergunninghouder heeft namelijk niet concreet gemaakt wat de relevantie van de bijlagen was. Ter zitting is besloten om niet tijdens de zitting alsnog de dronebeelden te bekijken. De rechtbank heeft de USB-stick daarom teruggegeven aan vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan in een gemeentelijke verordening het maken, hebben of veranderen van een uitweg vergunningplichtig worden gesteld. In [plaats] is die vergunningplicht neergelegd in artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV). Dat artikel luidt – voor zover relevant – als volgt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
a.
een uitweg te maken naar de weg;
b.
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c.
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a.
de bruikbaarheid van de weg;
b.
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d.
de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
3.1.
In de Beleidsregels Uitwegen 2023 (de beleidsregel) is vervolgens toegelicht op welke manier dit toetsingskader wordt uitgelegd en toegepast. In artikel 2.2.2, onder b, van de beleidsregel staat dat van een veilig en doelmatig gebruik van de weg in ieder geval sprake is als een uitweg op meer dan 5 meter afstand wordt aangelegd van een rotonde, kruising of splitsing van wegen en/of een voetgangersoversteekplaats. In artikel 2.4 van de beleidsregel is een maatwerkregel opgenomen. Die maatwerkregel houdt in dat van artikel 2.2.2, onder b, van de beleidsregel mag worden afgeweken, als er in redelijkheid geen andere mogelijkheid is voor ontsluiting van het perceel en de aanleg en het gebruik van de uitweg geen nadelige gevolgen heeft voor het veilig en doelmatig gebruik van de weg. In artikel 2.2.3. van de beleidsregel staat verder dat de aanwezigheid van een uitweg geen negatief effect mag hebben op het uiterlijk aanzien van de omgeving.
Heeft het college artikelen 2.2.2, onder b, en 2.4, onder b, van de beleidsregel goed toegepast?
4. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat er sprake is van strijd met artikel 2.2.2, onder b, van de beleidsregel en het college dat onterecht heeft willen oplossen door toepassing te geven aan de maatwerkbepaling van artikel 2.4 van de beleidsregel. De uitweg van vergunninghouder bevindt zich namelijk op minder dan 5 meter afstand van een zogenaamd ‘langzaamverkeerpad’. Eisers voeren aan dat ten onrechte de zogenaamde ‘maatwerkregel’ van artikel 2.4, onder b, van de beleidsregel is toegepast. Eisers wijzen erop dat de nieuwe uitweg niet de enige mogelijkheid is om het perceel te ontsluiten; er bestond ook voorheen al een uitweg aan de andere kant van het perceel, op grotere afstand van het langzaamverkeerpad. Verder menen eisers dat het advies van de senioradviseur van de afdeling Omgevingsbeleid van de gemeente onvoldoende motivering bevat om af te wijken van de beleidsregel.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat het college in dit geval in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de maatwerkregel van artikel 2.4 van de beleidsregel. De beleidsregel biedt ruimte voor het laten meewegen van de feitelijke situatie en indeling van een perceel in de afweging of in redelijkheid geen andere mogelijkheid bestaat voor ontsluiting van het perceel. Het college mocht daarom rekening houden met de aanwezigheid van de (nieuwe) garage op het perceel van derde-partij. Het college heeft in dat kader voldoende onderbouwd dat het redelijk is dat naar de (nieuwe) garage van vergunninghouder een uitweg wordt aangelegd, in plaats van gebruik van de oude uitweg te verplichten. Het college heeft ook de verkeersveiligheid beoordeeld. Aan die beoordeling heeft het college een intern advies ten grondslag gelegd, van een in verkeerskwesties gespecialiseerde ambtenaar. Daarin is toegelicht dat niet wordt verwacht dat de nieuwe uitweg een verkeersonveilige situatie zou veroorzaken. Eisers hebben weliswaar gesteld dat zij vrezen voor een verkeersonveilige situatie, maar dat hebben zij niet aan de hand van objectieve stukken – zoals een deskundigenadvies – onderbouwd. Het college heeft ter zitting nog toegelicht dat in deze wijk uitwegen op andere percelen op eenzelfde manier zijn gesitueerd, en merkt op dat er geen meldingen bekend zijn van daardoor ontstane verkeersonveilige situaties. Aan de vereisten voor toepassing van artikel 2.4, onder b, is dus voldaan. Daarom kon voorbij worden gegaan aan het feit dat de uitweg niet voldoet aan het in artikel 2.2.2, onder b, genoemde van de beleidsregel, wat overigens ook door het college is erkend.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de uitweg een onevenredig negatief effect op het uiterlijk aanzien van de wijk?
5. Eisers voeren aan dat de vergunning een onevenredig negatief effect heeft op het uiterlijk aanzien van de omgeving, en dat de omgevingsvergunning daarom in strijd met artikel 2.2.3. van de beleidsregel is verleend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de uitweg geen negatief effect heeft op het uiterlijk aanzien van de omgeving. Het college heeft beoordeeld dat er in deze wijk al meerdere uitwegen zijn die vergelijkbaar zijn met deze. Ook heeft het college toegelicht dat er alleen een relatief klein gedeelte van een berm wordt doorkruist, en dat er geen hagen, bomen en dergelijke hoeven te worden verwijderd. Verder is aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat de oude uitweg wordt opgeheven, en er daar gras en een haag wordt geplant, in het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunning niet in strijd is met artikel 2.2.3 van de beleidsregel. De verwijzingen van eisers naar algemene beleidsdocumenten en het kavelpaspoort maken dat niet anders; daarin wordt een algemeen beeld geschetst van de wenselijke situatie, maar zijn geen dwingende regels opgenomen over de situering en het uiterlijk van uitwegen die aan vergunningverlening door het college nu in de weg zouden staan.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wordt met de uitweg het openbare groen ontoelaatbaar versnipperd?
6. De uitweg is volgens eisers verleend in strijd met artikel 2.2.4, sub a, van de beleidsregel, omdat met de uitweg het openbare groen wordt versnipperd. Het aantal doorkruisingen van de groenvoorzieningen wordt vermeerderd, nu de woning aan de [locatie 2] en de woning aan de [locatie 1] elk een eigen uitweg hebben (in plaats van één gezamenlijke).
6.1.
De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat artikel 2.2.4 van de beleidsregel zich niet verzet tegen verlening van deze omgevingsvergunning. Er wordt door de uitweg inderdaad een berm doorkruist, maar daarmee is nog geen sprake van niet-noodzakelijke versnippering van gemeentelijke groen. Voor een uitweg van dit perceel naar de straat is op in ieder geval één plek doorkruising van de berm nodig. De beleidsregel verplicht niet tot het in alle gevallen weigeren van een omgevingsvergunning waarbij een uitweg enige versnippering van gemeentelijk groen veroorzaakt. Het college heeft aan deze omgevingsvergunning zoals gezegd (randnummer 5.1) het voorschrift verbonden dat de oude uitweg wordt opgeheven en daar gras en een haag worden geplant. Het absolute aantal versnipperingen neemt dus weliswaar toe, maar per saldo wordt vrijwel geen vermindering van groen veroorzaakt. De door eisers bedoelde versnippering is verder van een dermate kleine omvang, dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlening van de vergunning.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.