ECLI:NL:RBGEL:2025:3255

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
05.028461.24 vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, wapenbezit en drugshandel met vrijspraak voor heling en diefstal van buitenkranen

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal, wapenbezit en drugshandel. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van diefstal van lege flesjes en blikjes, het voorhanden hebben van een nepwapen, en het bezit van hard- en softdrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een zak met lege flessen en blikjes had gestolen van een sportvereniging. De diefstal vond plaats tussen 12 en 17 januari 2024. De rechtbank achtte het bewijs voor deze diefstal overtuigend, mede op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het bezit van 923,24 gram amfetamine en 32,11 gram MDMA, die in zijn woning werden aangetroffen tijdens een doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet onrechtmatig was verkregen, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. De verdachte werd echter vrijgesproken van de heling van buitenkranen en de diefstal daarvan, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.028461.24
Datum uitspraak : 25 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. C. Sira, advocaat in Amsterdam, namens mr. A.H.T. de Haas, advocaat in Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2024 tot en met 22 januari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een plastic zak vol met (lege) flessen en/of blikjes en/of één buitenkraan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan Stichting [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat en/of die weg te nemen goed en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks 19 januari 2024 tot en met 21 januari 2024 te Vaassen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere buitenkranen (in totaal ongeveer 150), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 19 januari 2024 tot en met 21 januari 2024 te Vaassen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere buitenkranen (in totaal ongeveer 150), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Emst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meerdere buitenkranen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 923,24 gram netto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 32,11 gram netto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsting van een vuurwapen, zijnde een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, heeft vervaardigd en/of getransformeerd voor derden en/of hersteld en/of overgedragen en/of voorhanden gehad en/of gedragen en/of vervoerd en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan;
6.
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij in of omstreeks 13 tot en met 14 januari 2024 te Nunspeet, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere loodslabben (in totaal ongeveer 20 stuks) en/of één stuk loodstroken dak, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Gemeente Nunspeet, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat en/of die weg te nemen goed en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6. Voor feit 7 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd nu daarvoor onvoldoende bewijs is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten. Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstallen heeft de raadsman betoogd dat wegnemingshandelingen niet kunnen worden bewezen. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had en dat sprake was van medeplegen. Bij de feiten 1 en 7 kan verder niet worden bewezen dat sprake was van braak, verbreking en/of inklimming. Wat betreft de ten laste gelegde opzet/schuldheling ontbrak het verdachte aan wetenschap dat de goederen van diefstal afkomstig waren en ontbrak het aan omstandigheden waaruit hij dit had moeten afleiden of op grond waarvan hij dit redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Ook bewijs voor medeplegen ontbreekt. Ten aanzien van de feiten 4 en 6 heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een vormverzuim omdat geen sprake is geweest van zoekend rondkijken, maar van een doorzoeking. Nu het bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen, moet dit leiden tot uitsluiting van die bewijsmiddelen wegens schending van het recht op een eerlijk proces. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen amfetamine van verdachte is. Ook kan niet worden gesproken van wetenschap. Opzet, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt evenals het bewijs voor medeplegen. Ten aanzien van de hennep, feit 6, ontbreekt een indicatieve test of een rapportage van het NFI, waardoor niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat het om hennep gaat. Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden gecontroleerd welk wapen in beslag is genomen, welk wapen is onderzocht en of het onderzochte wapen van verdachte was.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangever [aangever] heeft namens Stichting [slachtoffer 1] verklaard dat hij op 22 januari 2024 op het voetbalveld van voetbalvereniging [plaats] kwam. Hij zag dat een zak met flessen en blikjes die onder een afdak stond weg was. [aangever] zag dat het gaas aan de achterzijde van het voetbalveld van boven naar beneden was opengeknipt. Een dag later kreeg hij een berichtje van een vrijwilliger bij de voetbalvereniging. Daarin stond dat op 17 januari 2024 omstreeks 20.45 uur was gezien dat de zak met flessen en blikjes waarschijnlijk door twee mannen was ingeleverd bij Albert Heijn in [plaats] . [2]
Op camerabeelden van Albert Heijn van 17 januari 2024 is om 20:43 uur te zien dat de toegangsdeuren van de winkel opengaan en dat twee personen naar binnen lopen. De achterste persoon had een grote groenachtige plastic zak vast had die vol zat met vermoedelijk blikjes en flesjes. Verbalisant herkende deze grote plastic zak als een zak die veelal gebruikt wordt bij verenigingen of andere inzamelplekken om plastic flessen en of blikjes in te verzamelen. De voorste persoon wordt omschreven als een blanke man met een kaal hoofd en een opvallende bult op zijn hoofd. Hij heeft een smal gezicht en opvallend grote oren. Hij draagt donkere kleren, donkere hoge laarzen en veel ringen om zijn vingers. De achterste persoon wordt omschreven als een blanke man met een groene muts waarop aan de voorkant een bruin embleem zit. Hij draagt een groene jas met capuchon, een blauwe sjaal of trui onder zijn jas, donkere broek en donkere laarzen. [3] Op camerabeelden met zicht op de flessenautomaat is te zien dat de persoon met de groene muts de zak over de grond sleept in de richting van de flessenautomaat. De andere persoon opent de zak en legt meteen flesjes of blikjes in de flessenautomaat. Beide personen halen vervolgens flesjes en blikjes uit de zak en leggen deze in de flessenautomaat. De persoon met de groene muts pakt een witte bon uit de flessenautomaat en biedt die later aan bij de kassière. [4]
Verbalisant heeft op de beelden medeverdachte [medeverdachte 1] herkend aan zijn gezicht, bult op zijn hoofd, ringen om zijn vingers, postuur en kleding. De andere persoon heeft verbalisant herkend als verdachte. Hij heeft verdachte herkend aan zijn gezicht, postuur, houding, leeftijd en kleding. Verbalisant heeft beide personen in de voorgaande maanden meerdere keren gecontroleerd, staande- of aangehouden. Op 13 januari 2024 heeft hij voor het laatst contact met hen gehad. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de zak met blikjes en flesjes heeft gestolen bij Sportvereniging [plaats] . Hij heeft dat samen met [verdachte] gedaan. [medeverdachte 1] heeft zichzelf herkend op de camerabeelden van Albert Heijn. [6]
De rechtbank acht op basis van voormelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte en [medeverdachte 1] samen een zak met flesjes en blikjes hebben gestolen. De rechtbank gaat ervan uit dat de zak op 17 januari 2024 dan wel kort daarvoor is gestolen nu verdachte en [medeverdachte 1] een deel van de blikjes en flesjes op 17 januari 2024 bij Albert Heijn hebben ingeleverd. De rechtbank acht ook bewezen dat de diefstal is gepleegd nadat het gaas aan de achterkant van het voetbalveld was opengeknipt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en verdachte de diefstal samen hebben gepleegd en op de camerabeelden van Albert Heijn is te zien dat ze samen de flesjes en blikjes in de flessenautomaat leggen. Op de beelden zijn verdachte en [medeverdachte 1] herkend. Verdachte heeft gelet hierop in ieder geval een materiële bijdrage van voldoende gewicht gehad op grond waarvan kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht medeplegen dan ook bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en [medeverdachte 1] ook de kraan hebben gestolen. Daarvoor bevat het dossier onvoldoende bewijs.
Feit 2
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank feit 2 primair en subsidiair niet bewezen. Het enkele feit dat onder verdachte van de in beslag genomen kranen er één overeenkomt met een van de kranen die zijn weggenomen op camping [slachtoffer 2] , is onvoldoende voor een bewezenverklaring van de diefstal of heling van 150 kranen van genoemde camping. De app-berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] kunnen niet als steunbewijs worden aangemerkt nu deze berichten een andere periode betreffen. De rechtbank zal verdachte daarom integraal van dit feit vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat hij op camping [camping] buitenkranen heeft weggenomen. Niet blijkt dat verdachte daarbij enige betrokkenheid heeft gehad, te minder nu niet is vastgesteld dat de man bij de auto verdachte was. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 4
Op 24 januari 2024 is binnengetreden in de woning aan de [adres 2] in [plaats] , het woonadres van verdachte. [7] Verbalisant zag op de vliering naast de opgang een dienblad met daarop een aantal pillen, 68 stuks. Hij herkende deze pillen als xtc. Beneden in de keuken in de vriezer trof hij vier bami dozen aan met daarin een witte substantie die hij herkende als amfetamine. In de woonkamer in de buffetkast trof hij een gripzakje aan met daarin een brok MDMA. [8]
Die vier plastic bakken met deksel met daarin gripzakken met een witte kleverige natte substantie zijn indicatief positief getest op amfetamine. De inhoud woog 923,24 gram. Bij onderzoek door het NFI werd amfetamine vastgesteld. [9]
In een gripzak zat een brok van een kristalachtige bruine substantie. De inhoud woog 8,07 gram en is indicatief positief getest op MDMA. Bij onderzoek door het NFI werd MDMA vastgesteld. [10]
In een gripzak zaten tabletten, 68 stuks en wat brokjes. Deze waren groen van kleur en hadden de vorm van een tijgerhoofd met de indruk ‘Kenzo’. Het nettogewicht was 24,04 gram. De pillen zijn indicatief positief getest op MDMA. Bij onderzoek door het NFI werd MDMA vastgesteld. [11]
Verdachte heeft verklaard dat de MDMA die in de woonkamer is aangetroffen, van hem is. [12]
De raadsman heeft betoogd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen en moet leiden tot uitsluiting. De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat er een machtiging tot binnentreding in de woning van verdachte was (p. 109). Er is eerst zoekend in de woning van verdachte rondgekeken. Daarna is verdachte gevraagd om toestemming te verlenen voor doorzoeking van zijn woning, waarbij hem is gezegd dat ook zou worden gekeken in kastjes en dergelijke. Verdachte heeft daarop verklaard: “je doet maar (…) zoek maar wat je wilt (…) (p. 83). De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking en dat het bewijs dan ook niet op onrechtmatige wijze is verkregen. Het bewijs kan daarmee worden gebruikt voor het bewijs van feit 4.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte 923,24 gram amfetamine en 32,11 gram MDMA aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft bekend dat de MDMA in de woonkamer van hem was. Hij heeft ontkend dat de 68 pillen die op de vliering zijn aangetroffen van hem waren. De rechtbank overweegt hierover dat verbalisant [verbalisant 1] , in burger gekleed, in verband met het opsporingsonderzoek op 24 januari 2024 in de woning van verdachte was. Hij opende de voordeur en zag dat een man hem wenkte. Hij vroeg wat de man wilde. De man vroeg of [verdachte] , de rechtbank begrijpt: verdachte, er ook was. De man kwam “iets lekkers” halen, iets wat hij altijd haalde. Hij kwam pillen halen. [13] De rechtbank leidt hieruit af dat de pillen van verdachte waren en dat verdachte de ten laste gelegde hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niets afweet van de vier bakjes met witte substantie in de vriezer. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook de amfetamine aanwezig heeft gehad. De amfetamine is aangetroffen in de vriezer die in de woning van verdachte aanwezig was en die bij verdachte in gebruik was. Verdachte had dus niet alleen toegang tot de vriezer, maar moet ook hebben geweten wat er in de vriezer lag.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij sedert een paar maanden in de woning van verdachte verbleef en dat zij toegang had tot alle ruimten. Ze maakte gebruik van de keuken, woonkamer, badkamer
en de slaapkamer. [14]
De rechtbank acht bewezen dat ook [medeverdachte 2] de MDMA aanwezig heeft gehad. De 68 pillen met MDMA lagen dan wel op de vliering, maar waren niet opgeborgen in een kastje dan wel verstopt. De pillen lagen op een dienblad en leken daar tijdelijk te zijn neergelegd. Het brokje MDMA is aangetroffen in de woonkamer, een ruimte waar ook [medeverdachte 2] gebruik van maakte. [medeverdachte 2] moet dus hebben geweten van de aanwezigheid van de MDMA.
De rechtbank acht niet bewezen dat [medeverdachte 2] de amfetamine aanwezig heeft gehad. De amfetamine lag niet open en bloot in de keuken, maar lag in bami dozen in de vriezer. Hoewel [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij ook gebruik maakte van de keuken, kan de rechtbank hieruit niet zonder meer afleiden dat zij ook op de hoogte was van de inhoud van de bami dozen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat alleen het medeplegen ten aanzien van de MDMA is bewezen.
Feit 5
Verbalisant trof op 24 januari 2024 in de woning van verdachte aan de [adres 2] in [plaats] een niet van echt te onderscheiden luchtdrukgeweer aan. [15] Dit betrof een Sig, 4,5 mm Co2 met kogelhouder en optisch vizier. [16]
Het in beslag genomen wapen is onderzocht. Het betrof een zwart gasdrukwapen met een merk opdruk van “SIG”. In het wapen stond als omschrijving gemarkeerd: “. [omschrijving]
”. In de kolf zat een CO2 adapter met de opdruk “ [opdruk] ”.
Verbalisant zag dat het gasdrukwapen een nabootsing was van een vuurwapen, dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een aanvalsgeweer van het merk “SIG SAUER” model “SIG MCX SBR”.
De inbeslaggenomen nabootsing was niet voorzien van een CE keurmerk en viel derhalve
niet onder de Speelgoedrichtlijn van het Europese Parlement (2009/48/EG). [17]
Verdachte heeft verklaard dat het wapen van hem was en dat hij er geen vergunning voor had. Het was een luchtdrukgeweer, maar dan op gas. [18]
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden gecontroleerd welk wapen in beslag is genomen, welk wapen is onderzocht en of het onderzochte wapen van verdachte was.
De rechtbank overweegt dat in de woning van verdachte een wapen in beslag is genomen dat in de kennisgeving van beslag is omschreven als een Sig, 4,5 mm Co2 met kogelhouder en optisch vizier. De kennisgeving van inbeslagneming heeft proces-verbaalnummer PL0600-2024037318-2. In het proces-verbaal van bevindingen (nummer PL0600-2024037318-3), waarin het onderzoek van het wapen is geverbaliseerd, is beschreven dat het gaat om het in beslag genomen wapen zoals vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming onder proces-verbaalnummer PL0600-2024037318-2. Nu de omschrijving van het wapen op de voornoemde kennisgeving overeenkomt met de beschrijving van het wapen in het proces-verbaal (PL0600-2024037318-3) is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkele twijfel over welk wapen in beslag is genomen en is onderzocht. Verdachte heeft verklaard dat dat wapen van hem was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 5 bewezen.
Feit 6
Op 24 januari 2024 trof verbalisant in de woning van verdachte aan de [adres 2] in [plaats] een drietal weckpotten aan met daarin henneptoppen. Verbalisant constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen hennep delen van planten van hennepplanten betroffen. Het ging om een hoeveelheid van 95 gram inclusief plastic gripzak (bruto). [19]
Verdachte heeft verklaard dat de wiet van hem was. [20]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte voornoemde hennep aanwezig heeft gehad. Dat de hennep niet nader (indicatief) is onderzocht, zoals door de raadsman is gesteld, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank acht daarbij van belang dat de verbalisant de hennep heeft herkend aan de kleur, vorm en herkenbare geur. Bovendien heeft verdachte verklaard dat de wiet van hem was. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte er dus mee bekend was dat het om hennep ging. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Feit 7
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig voor een bewezenverklaring van feit 7. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 12 januari 2024 tot en met 17 januari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een plastic zak vol met
(lege
)flessen en
/ofblikjes
en/of één buitenkraan, in elk geval enig goed, die
geheel of ten deleaan Stichting [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat en/of die weg te nemen goed en/of goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming;
4.
hij op
of omstreeks24 januari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 923,24 gram netto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer32,11 gram netto,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA, zijnde
amfetamine en/ofMDMA
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
hij op
of omstreeks24 januari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer923,24 gram netto,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende amfetamine
en/of ongeveer 32,11 gram netto, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine
en/of MDMA (telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op
of omstreeks24 januari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsing van een vuurwapen, zijnde een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, heeft
vervaardigd en/of getransformeerd voor derden en/of hersteld en/of overgedragen en/ofvoorhanden gehad
en/of gedragen en/of vervoerd en/of doen binnenkomen en/of doen uitgaan;
6.
hij op
of omstreeks24 januari 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95 gram bruto,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:
Handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en Munitie;
feit 6:
Opzettelijk handelen in strijd het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur met aftrek van het voorarrest en een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de aanhouding zonder noodzaak handboeien zijn gebruikt. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat daadwerkelijk sprake was van vluchtgevaar dan wel gevaar voor de veiligheid. De raadsman meent dat dit moet leiden tot strafvermindering. De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zich actief ingezet om zijn situatie te verbeteren en zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij maakt daarbij gebruik van hulpverlening door Helderzorg. Een detentie kan verstrekkende en disproportionele gevolgen hebben en de hulpverlening en ook het opstarten van de omgangsregeling met zijn kinderen doorkruisen. Voor zover de rechtbank voornemens is een taakstraf op te leggen verzoekt de raadsman die in voorwaardelijke vorm op te leggen omdat verdachte al verschillende taakstraffen uitvoert.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak bij een sportvereniging. Hij heeft samen met een ander daar een grote zak met lege flesjes en blikjes weggenomen. Zij deden dit puur uit financieel gewin. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit en aan het aanwezig hebben van hard- en softdrugs. Algemeen bekend is dat het gebruik van hard- en softdrugs nadelig is voor de gezondheid. Bovendien gaat het gebruik van hard- en softdrugs vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De rechtbank heeft de justitiële documentatie van verdachte in aanmerking genomen. Daaruit komt naar voren dat verdachte na het plegen van de onder dit parketnummer bewezen verklaarde feiten meerdere keren is veroordeeld danwel een strafbeschikking heeft ontvangen met name voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen het reclasseringsadvies van 6 december 2024. Daaruit komt naar voren dat het laatste reclasseringstoezicht in februari 2024 voortijdig negatief is beëindigd, omdat verdachte zijn voorwaardelijke werkstraf wilde uitvoeren. Hij stopte tevens met een behandeltraject. Ten aanzien van een gedwongen kader ziet verdachte geen meerwaarde. Wel uit hij zich gemotiveerd voor vrijwillige ambulante begeleiding vanuit Helderzorg. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de politie verdachte bij zijn aanhouding transportboeien heeft omgedaan. Echter uit het dossier blijkt onvoldoende dat er vluchtgevaar dan wel gevaar voor de veiligheid zoals bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie bestond. Even kort na de aanhouding (van drie verdachten tegelijkertijd op dat moment) transportboeien aandoen is nog te billijken, maar deze gedurende de hele weg van het transport aanlaten, kan niet zonder meer. Uit het dossier komt naar voren dat de verbalisanten verdachte vanwege vluchtgevaar hebben geboeid. Niet is gemotiveerd waarom sprake was van vluchtgevaar. Dat leidt ertoe dat het er voor moet worden gehouden dat er in deze zaak geen feiten en omstandigheden waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisten. De rechtbank is van oordeel dat dit een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. Of hieraan een rechtsgevolg (in de vorm van strafvermindering) moet worden verbonden dient te worden beoordeeld aan de hand van de factoren die zijn genoemd in het tweede lid van dit artikel, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het belang van het geschonden voorschrift is naar het oordeel van de rechtbank groot. De ernst van het verzuim wordt tamelijk groot geacht. Over het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt, is niets gesteld. De rechtbank merkt het nadeel als redelijk beperkt aan. Gelet op deze factoren, ziet de rechtbank in beginsel geen reden om met dit vormverzuim in strafmatigende zin rekening te houden.
De rechtbank overweegt dat het enkel opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. De LOVS-oriëntatiepunten noemen alleen al voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Rekening houdend met de ernst en aard van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 150 uur passend en geboden is met aftrek van voorarrest. Dat is minder dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht. De rechtbank ziet geen aanleiding rekening te houden met het feit dat verdachte nog bezig is met het verrichten van eerder opgelegde taakstraffen. Dat is immers te wijten aan keuzes die verdachte zelf in het verleden heeft gemaakt. De rechtbank zal daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opleggen om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Gelet op het voornoemde reclasseringsadvies ziet de rechtbank geen aanleiding daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 7 namens de gemeente Nunspeet een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 1.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu verdachte van feit 7 wordt vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman om afwijzing van de vordering verzocht, omdat de vordering niet is onderbouwd en de gemeente ervoor heeft gekozen een fictief bedrag te vorderen.
Overweging van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van feit 7. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de kosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

9.In beslag genomen goederen

De rechtbank bepaalt dat de onder verdachte in beslag genomen bouwkraan aan de rechthebbende moet worden teruggegeven.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 7 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 gelast de teruggave van de bouwkraan (G3140012) aan de rechthebbende;
 verklaart de benadeelde partij gemeente Nunspeet niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Sno (voorzitter), mr. A. Bril en mr. J.L. Wesstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2025.
Mr. Wesstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024037390, gesloten op 1 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 174-175.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 177-178.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 186-187.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 195.
6.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 321.
7.Proces-verbaal van binnentreding in een woning, p. 106.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83-84.
9.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 205-206; NFI-rapport, p. 212.
10.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 206-207; NFI-rapport, p. 213.
11.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 207-208; NFI-rapport, p. 214.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 290.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 120.
14.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 336.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 84.
16.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 279.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 215
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 290.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 200.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 291.