ECLI:NL:RBGEL:2025:3326

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AWB- 25_1808 en 25_1809
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot gedogen van aanleg en instandhouding van elektriciteitsverbindingen op perceel van eisers

Op 24 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], in beroep zijn gegaan tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Dit besluit verplichtte hen om de aanleg en instandhouding van vier middenspanningsverbindingen en zes laagspanningsverbindingen op hun perceel in [plaats 1] te gedogen. Eisers zijn het niet eens met deze gedoogplicht en hebben verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij ook de gemachtigden van de minister en [derde-partij] aanwezig waren. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter direct uitspraak gedaan en geoordeeld dat de minister de gedoogplicht rechtmatig heeft opgelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 10.11 van de Omgevingswet is voldaan, en dat de belangen van de rechthebbende niet vorderen tot onteigening. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 25/1808 (voorlopige voorziening) en 25/1809 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2025

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats 1] (Gld), [eiser 3], uit [plaats 1], tevens gemachtigde,eisers,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde-partij] uit [plaats 2] ([derde-partij])

(gemachtigden: mr. J.W.M. Hagelaars en mr. P.J. Berndes).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan eisers opgelegde verplichting tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van vier middenspanningsverbindingen, zes laagspanningsverbindingen en de instandhouding van een laagspanningsverbinding op hun perceel aan de [locatie 1] in [plaats 1], gemeente Bronckhorst. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of de minister de gedoogverplichting heeft kunnen opleggen.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de gedoogplicht aan eisers heeft kunnen opleggen
.Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 18 maart 2025 heeft de minister aan eisers de verplichting opgelegd om de aanleg en instandhouding van vier middenspanningsverbindingen, zes laagspanningsverbindingen en de instandhouding van een laagspanningsverbinding op het perceel kadastraal bekend [plaats 1] [kadastraal perceel], plaatselijk bekend [locatie 1] in [plaats 1] (Gld) te gedogen. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 3], de gemachtigde van de minister en de gemachtigden van [derde-partij]. Van de zijde van [derde-partij] waren tevens aanwezig mr. M. Bossmann en mr. M. van Uden. Verder was aanwezig [persoon A], belangstellende.
2.2.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter direct uitspraak gedaan. Omdat de voorzieningenrechter tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers. [1]

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. In verband met het regulier onderhoud en aanpassing van het elektriciteitsnet in [plaats 1] (Gld) moet [derde-partij] vanuit het transformatorstation "[locatie 2]" nieuwe ondergrondse elektriciteitsverbindingen aanleggen. De huidige ondergrondse kabelverbindingen hebben onvoldoende capaciteit om te voldoen aan de toenemende vraag om spanning in het gebied en zijn bovendien gedeeltelijk overbouwd hetgeen een onwenselijke situatie is. De trafo van de middenspanningsruimte "[locatie 2]" moet hiervoor worden vervangen en gemoderniseerd waarbij nieuwe elektriciteitsverbindingen op het transformatorstation worden aangesloten.
De aanleg van deze verbindingen kan alleen worden gerealiseerd door kabels te leggen in (een gedeelte van) het perceel dat eigendom is van eisers [eiser 1 en eiser 2] en gedeeltelijk in gebruik is bij eiser [eiser 3] als huurder van een deel van het perceel.
4. [derde-partij] heeft geprobeerd hierover overeenstemming te verkrijgen met eisers en een zakelijk recht (opstal) te vestigen. Eisers zijn hier na minnelijk overleg niet mee akkoord gegaan. Daarom heeft [derde-partij] de minister gevraagd een gedoogplicht aan eisers op te leggen op grond van artikel 10.14 van de Omgevingswet. Met het bestreden besluit heeft de minister de gedoogplicht opgelegd.
5. Eisers zijn het niet eens met de opgelegde gedoogplicht en hebben hiertegen beroep ingesteld. Omdat [derde-partij] met de werkzaamheden wil starten, hebben eisers de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. [derde-partij] heeft zich bereid verklaard de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten, mits de zitting van de voorzieningenrechter plaatsvindt in de week van 22 april 2025.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. Op grond van artikel 10.11 van de Omgevingswet kan een gedoogplicht op grond van deze afdeling worden opgelegd als voor een werk van algemeen belang:
a. voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak,
b. met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan,
c. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en
d. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 10.11, onder a, van de Omgevingswet wordt voldaan.
8. Voor wat betreft de voorwaarde van artikel 10.11, onder b, van de Omgevingswet overweegt de voorzieningenrechter dat de minister zich ervan dient te vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. [2] Dat volgt uit de rechtspraak die tot stand is gekomen onder de hiervoor geldende Belemmeringenwet privaatrecht, maar er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat deze jurisprudentie onder de werking van de Omgevingswet niet meer van toepassing kan worden geacht. In artikel 10.11 van de Omgevingswet zijn immers de criteria neergelegd, zoals deze waren opgenomen in de Belemmeringenwet privaatrecht, en die zijn getoetst door de Afdeling.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat is gepoogd om overeenstemming te bereiken. Er is een overeenkomst aangeboden, er zijn aanpassingen voorgesteld om eisers tegemoet te komen en er heeft overleg plaatsgevonden. Dat blijkt ook uit de in het logboek opgenomen activiteiten en overlegmomenten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit blijkt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er een serieuze en redelijke poging is ondernomen om tot overeenstemming te komen. Dat betekent dat ook aan voorwaarde zoals gesteld in artikel 10.11, onder b, van de Omgevingswet is voldaan.
9. Voor wat betreft de voorwaarde van artikel 10.11, onder c, van de Omgevingswet dient de minister zich ervan te vergewissen dat het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is. In de tuin van eisers is een oude kabel aanwezig waarvan de aanwezigheid voorheen niet bekend was en die na bekendwording in de gedoogbeschikking is opgenomen. De aanwezigheid van deze oude kabel zorgt voor belemmeringen. De vraag is of dat meer belemmeringen zijn dan redelijkerwijs nodig is. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten. De kabel ligt er al heel lang en dat verandert niet. Nu weten eisers van de aanwezigheid van deze oude kabel, maar die wetenschap levert in feite geen extra belemmering op. Wel wordt het wordt nu geformaliseerd en juridisch goed geregeld. Op dít moment is het deel van het perceel waar de oude kabel ligt in gebruik als tuin en zijn er in zoverre dus geen onnodige belemmeringen. Dat de oude kabel in de toekomst mogelijk, bijvoorbeeld door een gewijzigde indeling van het perceel, een belemmering op zou kunnen leveren, is geen reden om te zeggen dat het nú een onnodige belemmering oplevert. Het betoog slaagt op dit punt daarom niet.
9.1.
Verder hebben eisers aangevoerd dat de kabels meer belemmering opleveren omdat ze schuin over het perceel zullen komen te liggen en niet vlak langs de perceelgrens worden gelegd. [derde-partij] heeft aangevoerd dat de kabels niet anders kunnen worden gelegd omdat de kabels aangesloten moeten worden op kabels onder de straat en dat de kabels vanwege de dikte daarvan alleen in een flauwe bocht gelegd kunnen worden. Dit houdt verband met technische voorschriften. De voorzieningenrechter heeft geen reden om daar aan te twijfelen. Ook op dit punt wordt het gebruik van de onroerende zaak daarom niet meer belemmerd dan redelijkerwijs nodig.
9.2.
Ten slotte hebben eisers in dit verband betoogd dat de transformator in het trafohuisje omgedraaid zou kunnen worden waardoor de plek waar de kabels het trafostation ingaan wijzigt en er geen kabels langs de berging en de mestkelder van eisers hoeven te worden aangelegd. Onduidelijk is of het technisch mogelijk is de transformator om te draaien, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat ook niet doorslaggevend. De situering van het trafohuisje en de daarin aanwezige transformator moet als vaststaand worden aangenomen. Er is geen reden [derde-partij] niet te volgen in het standpunt dat de kabels op de ingetekende plek de trafo ingaan. Dat het wellicht ook mogelijk is de trafo om te draaien zodat de kabels aan de voorkant kunnen worden aangesloten, is geen reden om te oordelen dat er nu meer belemmeringen zijn dan redelijkerwijs nodig. Het betoog slaagt daarom niet. Dit betekent dat ook aan voorwaarde zoals gesteld in artikel 10.11, onder c, van de Omgevingswet is voldaan.
10. Bij de vraag of aan de voorwaarde van artikel 10.11, onder d, van de Omgevingswet wordt voldaan en de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen, moet worden bezien wat het actuele gebruik van de gronden is. [3] Het actuele gebruik van de grond is tuin. Gelet hierop vordert de aanwezigheid van de oude kabel naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onteigening. Mogelijke verkaveling van het perceel in de toekomst is niet actueel en ook verder niet concreet genoeg om te oordelen dat dit tot onteigening zou moeten leiden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat ook aan de voorwaarde van artikel 10.11, onder d, van de Omgevingswet wordt voldaan.
11. Verder hebben eisers betoogd dat als de minister vooroverleg pleegt en de ontwerp-beschikking aan de rechthebbende toezendt en publiceert, hij zijn keuze al heeft bepaald en een gedoogplichtbeschikking af wil geven. De minister is daarmee vooringenomen, zo stellen zij. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Vooroverleg is niet ongebruikelijk. De Algemene wet bestuursrecht verplicht bestuursorganen ook om mee te denken bij het indienen van een aanvraag. Dat is in dit geval ook gebeurd, maar dat geeft geen aanleiding om te oordelen dat de minister vooringenomen is. Het betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verplichting tot het gedogen van de (aan te leggen) kabels in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
13. De voorzieningenrechter heeft partijen op de zitting erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak hoger beroep openstaat op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ABRvS, 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1597 en 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2378
3.ABRvS 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2592