ECLI:NL:RBGEL:2025:3398

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek omwonenden agrarisch loonbedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek behandeld. Eisers, omwonenden van een agrarisch loonbedrijf, hebben bezwaar gemaakt tegen de locatie van een werktuigenberging en de hoogte van opgeslagen materialen op het perceel van de derde-partij. De rechtbank heeft op 10 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld en de derde-partij. De rechtbank oordeelt dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen overtredingen zijn geconstateerd met betrekking tot de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat er een toezegging is gedaan over de hoogte van de opgeslagen materialen, en het college heeft terecht geen handhavend optreden overwogen. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat het college dit terecht heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eisers geen kostenvergoeding ontvangen en het griffierecht niet terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [persoon A] namens het college, en [persoon B] namens derde-partij. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met twee andere zaken (zaaknummers ARN 23/5165 en ARN 23/2653).

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers wonen aan de [locatie 1] te [plaats]. Op het buurperceel, aan de [locatie 2], exploiteert derde-partij een agrarisch loonbedrijf. Eisers hebben bij het college een handhavingsverzoek ingediend vanwege – samengevat – de locatie van de werktuigenberging die op het perceel van derde-partij is gerealiseerd, en de hoogte van de op het perceel opgeslagen materialen. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Eisers komen in deze procedure op tegen dat afwijzingsbesluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De ontvankelijkheid van doorgezonden bezwaargronden
5. Eisers voeren aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte een aantal van zijn bezwaargronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tijdens de hoorzitting die op 5 oktober 2023 plaatsvond bij de adviescommissie bezwaarschriften is afgesproken dat de betreffende bezwaargronden zouden worden doorgezonden naar de rechtbank om rechtstreeks onderdeel uit te maken van de beroepsprocedure met kenmerk ARN 23/2653. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaargronden was gelet op die afspraak geen ruimte.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het bestreden besluit staat over de ontvankelijkheid van de bezwaargronden het volgende: “Wij hebben besloten om het advies van de commissie integraal over te nemen en als volgt te besluiten: 1. het bezwaar ontvankelijk te verklaren, met uitzondering van de bezwaren die verband houden met de opslag van grond (bezwaargronden 2, 3, 4 en 6) en deze op grond van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als beroepschrift door te zenden naar de rechtbank Gelderland) […]”. Een letterlijke lezing hiervan leidt tot de conclusie dat over de ontvankelijkheid van de doorgezonden bezwaargronden niets is besloten; het college achtte het bezwaar ontvankelijk voor zover inhoudelijk behandeld, en voor het overige is het bezwaar doorgezonden aan de rechtbank. Van een niet-ontvankelijkverklaring is geen sprake.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is terecht niet handhavend opgetreden vanwege de locatie van de werktuigenberging?
6. Eisers verzoeken het college om handhavend op te treden vanwege de situering van de werktuigenberging. Eisers menen dat er een afstand van minimaal 5 meter aangehouden had moeten worden tussen de perceelsgrens en de werktuigenberging van derde-partij. Die verplichte afstand volgt zowel uit de omgevingsvergunning die voor de werktuigenberging is verleend, als uit het bestemmingsplan (Buitengebied 2012, gewijzigd door het plan [plan], partiële herziening Buitengebied 2012).
6.1.
Het college wijst er in zijn verweerschrift op dat er in de omgevingsvergunning voor de werktuigenberging geen exacte maatvoering in meters of centimeters is opgenomen voor wat betreft de afstand tussen de werktuigenberging en de perceelsgrens. Dat geldt ook voor het bestemmingsplan; daarin wordt namelijk verwezen naar de (toen al verleende) omgevingsvergunning. Om te controleren of de werktuigenberging op de juiste locatie is gerealiseerd, heeft het college daarom een luchtfoto van de feitelijke situatie geprojecteerd op de (nieuwe) situatietekening die onderdeel uitmaakt van de vergunning. De daarop aangegeven maatvoering wordt niet overschreden. Er is daarom geen sprake van een overtreding.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het college naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eisers heeft gecontroleerd of aan de omgevingsvergunning en de bestemmingsplanregels is voldaan. In deze procedure staat niet de omgevingsvergunning als zodanig ter discussie, maar (alleen) de vraag of volgens de vergunning(voorschriften) wordt gehandeld. Nu er geen exacte minimumafstand was aangeduid in de vergunning, is de wijze van controleren zoals het college dat heeft gedaan – aan de hand van de luchtfoto in combinatie met de situatietekening – begrijpelijk en acceptabel.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is terecht geen maximale hoogte voorgeschreven voor de opslag van materialen?
7. Eisers voeren aan dat bij hen naar aanleiding van de procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het vertrouwen is gewekt dat de opgeslagen materialen op het perceel van derde-partij niet hoger zouden zijn dan de beplanting. Zij hebben het college verzocht om handhavend op te treden, in die zin dat aan derde-partij een grens wordt opgelegd om de materialen tot een bepaalde hoogte toe te staan.
7.1.
Het college wijst erop dat er geen grondslag bestaat op basis waarvan hij handhavend kan optreden tegen een bepaalde hoogte van op het perceel van derde-partij opgeslagen materialen. Het bestemmingsplan schrijft geen maximale hoogte voor.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben onderbouwd dat een toezegging zou zijn gedaan dat handhavend zou worden opgetreden vanwege de opslag van materialen tot een bepaalde hoogte. Eisers hebben ter onderbouwing daarvan alleen gewezen op een opmerking die namens de gemeenteraad zou zijn gemaakt tijdens een zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, inhoudende dat men niet verwachtte dat de opgeslagen materialen hoger zouden worden dan de beplanting uit de landschappelijke inpassing. Daaraan kan niet het vertrouwen worden ontleend dat handhavend zou worden opgetreden bij een bepaalde opslaghoogte. Het bestemmingsplan bevat verder geen regels over een maximale hoogte voor de opslag. Het college heeft daarom terecht van handhaving afgezien. De inhoud van het bestemmingsplan, en de vraag of daarin maatwerkvoorschriften opgenomen hadden moeten worden, staan in deze procedure niet ter discussie, dus daarover oordeelt de rechtbank niet.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is terecht geen vergoeding voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend?
8. Eisers hebben in de bezwaarfase verzocht om een vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende bijstand. Eisers voeren in beroep aan dat het college dat verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eisers menen recht te hebben op die tegemoetkoming, omdat een aantal bezwaargronden zijn doorgestuurd naar de rechtbank voor rechtstreekse behandeling in beroep, zodat hen een tegemoetkoming toekomt.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het college het verzoek om vergoeding terecht heeft afgewezen. Het primaire besluit is in bezwaar terecht niet herroepen. Ook hebben eisers in de bezwaarfase geen recht op vergoeding van kosten voor zover die zien op de gronden die voor rechtstreekse behandeling in beroep aan de rechtbank zijn doorgestuurd.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen en aan eisers terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.