ECLI:NL:RBGEL:2025:3403

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
11113076
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van opleidingskosten en uitbetaling van vakantie-uren in arbeidsconflict

In deze zaak vordert de werkgever, aangeduid als [eiseres], terugbetaling van opleidingskosten van € 16.920,00 van de werknemer, aangeduid als [gedaagde], op basis van een studieovereenkomst. De werknemer heeft de opleiding tot GZ-psycholoog niet binnen de afgesproken termijn afgerond en is volledig arbeidsongeschikt geraakt. De werkgever stelt dat de werknemer gehouden is tot terugbetaling op grond van de studieovereenkomst, waarin een terugbetalingsverplichting is opgenomen bij niet behalen van het diploma binnen twee jaar. De werknemer betwist de vordering en stelt dat het studiekostenbeding nietig is, omdat het gaat om verplichte scholing. Daarnaast vordert de werknemer in reconventie betaling van openstaande vakantie-uren en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever haar waarheids- en volledigheidsplicht heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken en dat de vorderingen van de werkgever daarom worden afgewezen. De vorderingen van de werknemer worden toegewezen, inclusief de betaling van openstaande vakantie-uren en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11113076 \ CV EXPL 24-1499
Vonnis van 2 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. Butter,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.F. de Hamer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de e-mail van 15 november 2024 met producties 18 tot en met 24 van [gedaagde]
- de e-mail van 18 november 2024 met productie 25 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 19 november 2024, waar de gemachtigde van [eiseres] en de gemachtigde van [gedaagde] het woord hebben gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Door de griffier zijn verdere aantekeningen gemaakt
- de akte van 3 december 2024 met producties 29 tot en met 31 van [eiseres]
- de antwoordakte van 31 december 2024 met producties 25 tot en met 28 (bedoeld zal zijn producties 26 tot en met 29) van [gedaagde] , tevens houdende akte vermeerdering van eis
- de antwoordakte van 29 januari 2024 met producties 32 tot en met 39 van [eiseres] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 februari 2018 is [gedaagde] bij [eiseres] in dienst getreden in de functie van basispsycholoog.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 16 december 2019 digitaal een studieovereenkomst ondertekend. Op 18 december 2019 hebben ze de overeenkomst opnieuw, maar nu analoog, getekend. In de studieovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:

(…)
Artikel 1: Opleiding
Voor de opleiding tot GZ-psycholoog verstrekt werkgever aan werknemer een tegemoetkoming in de studiekosten (zie artikel 2).
Artikel 2: Hoogte tegemoetkoming studiekosten
a. De tegemoetkoming in de studiekosten bedraagt 100% van de cursus- en lesgelden conform bijgaand overzicht.
(…)
Artikel 3: Terugbetalingsverplichting werknemer
a. Indien werknemer een studiekostenvergoeding heeft ontvangen en de studie niet succesvol heeft afgerond, dan wel binnen een bepaalde tijd, tijdens de studie of nadat hij het aan de studie verbonden examen (certificaat, diploma, bewijs van deelname) met succes heeft afgelegd de dienstbetrekking beëindigd kan de werkgever de opleidingskosten volgens onderstaand schema terugvorderen allereerst middels een netto-inhouding op het salaris:

Bij uitdiensttreding, op initiatief werknemer, tijdens de studie; 100% van de gemaakte opleidingskosten;

Bij uitdiensttreding, op initiatief werknemer, na afronding van de studie: binnen het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende jaar: respectievelijk 100%, 90, 80%, 70%, 60%, 50%, 40%, 30%, 20% en 10% van de gemaakte opleidingskosten;

Bij het niet behalen van het diploma binnen twee jaar van de geplande opleidingsduur: 100% van de gemaakte opleidingskosten.
b. De hiervoor genoemde terugbetalingsregeling is eveneens van toepassing als op initiatief van werkgever het dienstverband op grond van een dringende reden zoals omschreven in artikel 7:677 BW (ontslag op staande voet) wordt beëindigd, dan wel indien sprake is van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens redelijke gronden;
(…)
Bijlage cursus- en lesgelden bij de studieovereenkomst(…)
Omschrijving kosten Bedrag incl. btw
Opleidingskosten 2 jaar 16.920,00
(…)
2.3.
[gedaagde] is op 1 januari 2020 met de 2-jarige opleiding tot GZ-psycholoog gestart.
2.4.
Op 14 september 2020 is [gedaagde] gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden. Op 12 april 2021 is zij volledig arbeidsongeschikt geraakt. Zij was niet meer in staat haar werkzaamheden te verrichten bij [eiseres] en ook niet om aan haar studieverplichtingen te voldoen.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 13 april 2022 per e-mail het volgende bericht: “
(…) In de tussen partijen schriftelijk gesloten studieovereenkomst is klip en klaar afgesproken dat de werknemer 100% van de gemaakte opleidingskosten dient terug te betalen bij het niet behalen van het diploma binnen twee jaar van de geplande opleidingsduur. Hierop zijn geen uitzonderingen gemaakt. (…)
Cliënte blijft dan ook op grond van de tussen partijen uitdrukkelijk overeengekomen studieovereenkomst van mening dat zij de gemaakte opleidingskosten sedert 1 januari 2022 kan terugvorderen.
(…)
Voorts is cliënte thans bereid om de terugbetalingsverplichting vanwege de arbeidsongeschiktheid van de werknemer voorlopig op te schorten om de werknemer toch nog de kans te bieden de opleiding voort te zetten en alsnog uiterlijk binnen vier jaar (in plaats van binnen twee jaar) na 1 januari 2020 succesvol af te ronden.
(…)
2.6.
Op 22 december 2022 hebben [eiseres] en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin staat het volgende:

(…)
De werknemer is langer dan twee jaar arbeidsongeschikt. De verzekeringsarts van het UWV heeft op 18 augustus geoordeeld dat er geen arbeidsmogelijkheden zijn en aangegeven niet te verwachten dat de werknemer binnen 26 weken in staat zal zijn de bedongen arbeid dan wel de bedongen arbeid in aangepaste vorm te hervatten. Vanaf 12 september 2022 ontvangt de werknemer een WIA-uitkering van het UWV.
(…)
1. De arbeidsovereenkomst zal met wederzijds goedvinden eindigen op 22 december 2022.
2. Bij beëindiging van het dienstverband wordt aan de Werknemer de wettelijke transitievergoeding uitbetaald. (…)
3. De Werkgever zal de eindafrekening bij beëindiging van het dienstverband opmaken en de op grond daarvan aan de Werknemer eventueel toekomende bedragen (pro rata vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en eventueel openstaande vakantie-uren) uiterlijk binnen vier weken na einde dienstverband uitbetalen.
(…)
9. De schriftelijk overeengekomen studieovereenkomst inclusief de daarin opgenomen terugbetalingsverplichting blijft eveneens onverkort van toepassing en valt derhalve uitdrukkelijk niet onder de finale kwijting van artikel 10 in deze overeenkomst;
(…)
2.7.
In januari 2024 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht door te geven of zij haar opleiding met succes had afgerond. Toen [gedaagde] aangaf dat zij haar opleiding niet had kunnen afronden, heeft [eiseres] per e-mail van 14 februari 2024 laten weten dat zij binnen 10 dagen terugbetaling wilde van de opleidingskosten. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) te verklaren voor recht dat [gedaagde] gehouden is uit hoofde van de studieovereenkomst de opleidingskosten van € 16.920,00 terug te betalen;
b) [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] het bedrag van € 16.920,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Toen [gedaagde] bij [eiseres] in dienst was, hebben beide partijen een studieovereenkomst ondertekend. In artikel 3 onder a, aanhef en onder de derde bullet, van die overeenkomst staat dat als [gedaagde] het diploma niet binnen twee jaar van de geplande opleidingsduur behaalt, ze 100% van de gemaakte opleidingskosten moet terugbetalen aan [eiseres] . Dat komt neer op € 16.920,00. De opleiding is in 2020 gestart en [gedaagde] heeft de opleiding niet met goed gevolg afgerond, dus moet [gedaagde] de opleidingskosten terugbetalen. [eiseres] vordert dus nakoming. Hoewel [eiseres] begin 2022 al bevoegd was tot terugvordering, heeft ze uit coulance tot 2024 met die terugvordering gewacht en [gedaagde] twee jaar extra gegeven om de opleiding te behalen of tot terugbetaling over te gaan. Ook begin 2024 heeft [gedaagde] de opleiding echter niet behaald en is ze niet tot terugbetaling overgegaan. Naast de opleidingskosten vordert [eiseres] wettelijke rente, omdat [gedaagde] niet tijdig heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat het studiekostenbeding nietig is, omdat sprake was van verplichte scholing (ex artikel 7:611a lid 4 BW). Subsidiair stelt [gedaagde] dat in het beding geen terugbetalingsverplichting bij arbeidsongeschiktheid is overeengekomen, danwel dat dit onvoldoende duidelijk voor [gedaagde] is uiteengezet en [eiseres] er daarom geen beroep op kan doen, althans dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om terugbetaling te verlangen. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de werkelijke kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 2.950,37, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging over dit bedrag vanaf 22 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
b) [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 420,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van de algehele voldoening;
c) [eiseres] te gebieden de gecorrigeerde loonstroken over de periode van 1 januari 2020 tot einde dienstverband aan [gedaagde] te verstrekken binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 10.000,00;
met veroordeling van [eiseres] in de werkelijke proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Toen [gedaagde] uit dienst ging bij [eiseres] hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. In artikel 3 van die overeenkomst staat dat [eiseres] binnen vier weken na het einde van het dienstverband vakantie-uren zal uitbetalen. Die afspraak komt [eiseres] niet na. [gedaagde] heeft recht op 202,21 vakantie-uren. [eiseres] heeft er slechts 96,99 uitbetaald, dus [gedaagde] heeft nog recht op 105,22 uur. Uitgaande van een uurloon van € 28,04 bruto, vordert [gedaagde] daarom € 2.950,37. De wettelijke rente over dit bedrag en de wettelijke verhoging over dit bedrag zijn verschuldigd, omdat [eiseres] te laat betaalt. De buitengerechtelijke incassokosten moet [eiseres] betalen, omdat [gedaagde] [eiseres] heeft moeten aanmanen en daar kosten voor heeft gemaakt. Tot slot moet [eiseres] gecorrigeerde loonstroken afgeven (art. 7:626 BW). Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is te weinig uitbetaald loon, alsnog door [eiseres] betaald. Van die uitbetaling heeft [gedaagde] nooit correcte loonstroken gekregen. Daardoor kan [gedaagde] niet de correcte WIA-uitkering ontvangen, maar ontvangt zij een lagere uitkering dan waar zij recht op heeft. [eiseres] weigert deze loonstroken af te geven; daarom is ook een dwangsom op z’n plaats aldus [gedaagde] .
3.7.
[eiseres] voert verweer. Volgens haar zijn de vakantie-uren van 2021 per 1 juli 2022 komen te vervallen (ex artikel 7:640a BW) en overigens ook in dat jaar genoten. [eiseres] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk. Voordat de kantonrechter aan de beoordeling van de vorderingen toekomt, bespreekt zij eerst het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] in deze procedure verschillende onwaarheden heeft verkondigd en daarmee in strijd met art. 21 Rv heeft gehandeld.
Waarheids- en volledigheidsplicht
4.2.
Op grond van art. 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de kantonrechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij of zij geraden acht.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat [eiseres] stukken, die zij aan de kantonrechter had toegestuurd, gemanipuleerd heeft. Het gaat allereerst om een verslag van een teamvergadering eind 2018 waarboven staat “Overleg over 2019”. [gedaagde] heeft een versie van het verslag als productie bijgevoegd, die beperkter is dan de versie van het verslag die [eiseres] als productie heeft overgelegd. De door [eiseres] overgelegde versie bevat toevoegingen; onder meer de toevoeging dat het volgen van de GZ-opleiding de wens van [gedaagde] was en dat een subsidie of contractueel vastgelegde terugbetaling een vereiste was omdat het anders financieel niet haalbaar was voor de praktijk. Hiernaast gaat het om verslagen van teamvergaderingen van 26 augustus 2020 en 20 januari 2021. In de door [eiseres] overgelegde versies wordt iets vermeld over verval van vakantiedagen. In de door [gedaagde] overlegde versies niet. Vervolgens heeft [gedaagde] gewezen op twee door haar ingediende declaratieformulieren; van april en oktober 2021. In de versie van de formulieren van [gedaagde] staat “ziekmelding” vermeld bij verschillende dagen, terwijl in de versie van de formulieren van [eiseres] datzelfde staat, met toevoegingen als “4 uur minder gewerkt” of “vakantie” of “vakantie besproken met [naam 1] en akkoord”. Tot slot heeft [gedaagde] [eiseres] beschuldigd van het vervalsen van een brief van 12 januari 2022. Volgens [gedaagde] is de brief pas op 13 maart 2023 aangemaakt en heeft ze die brief destijds ook nooit ontvangen. In de brief staat onder meer dat [gedaagde] vakantie dagen door moet geven aan [eiseres] en dat niet opgenomen vakantie-uren per 1 juli 2022 vervallen. Dat de brief pas veel later is aangemaakt, blijkt volgens [gedaagde] uit de metadata van deze brief. Dat geldt volgens haar ook voor de door [eiseres] overgelegde versies van voormelde teamverslagen en declaratieformulieren.
4.4.
In haar nadere akte heeft [gedaagde] nog gewezen op twee volgens haar door [eiseres] vervalste e-mails. [eiseres] heeft namelijk, door middel van haar akte, e-mails van 14 oktober 2020 15.52 uur en 15 oktober 2020 9.39 uur ingediend. Dezelfde e-mails had ze in een eerder stadium van de procedure al ingediend; die waren echter deels anders van inhoud (aanhef en tekst). Daarnaast heeft [gedaagde] in haar nadere akte gewezen op een nieuwe/andere door [eiseres] inmiddels overgelegde versie van de brief van 12 januari 2022.
4.5.
[eiseres] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter zal hieronder drie beschuldigingen nader bekijken. Allereerst de declaratieformulieren. Deze zijn door [eiseres] overgelegd als productie 27 en 28. Daarbij heeft zij aangegeven dat [gedaagde] de vakantie zelf op het declaratieformulier heeft vermeld. Nadat [gedaagde] in haar akte gewezen had op de declaratieformulieren zoals zij ze had ingediend, heeft [eiseres] haar stelling aangepast en over het declaratieformulier van april aangegeven “
heeft bij de beoordeling van het declaratieformulier dan ook aanvullend in rode tekst opgenomen “vakantie besproken met [naam 1] en akkoord”. Door het kopiëren van de stukken is de tekst in rood bij de productie overigens zwart geworden.” Over het declaratieformulier van oktober 2021 heeft ze hetzelfde aangegeven. Ook dit is door haarzelf aangevuld, na controle door haar. [eiseres] erkent hiermee dat ze de declaratieformulieren heeft aangevuld. Omdat [eiseres] in eerste instantie had aangegeven dat [gedaagde] zelf “vakantie” op de formulieren had ingevuld, maar dit later corrigeerde en aangaf zelf aanvullingen gedaan te hebben, heeft [eiseres] de kantonrechter aanvankelijk verkeerd voorgelicht/de feiten niet naar waarheid aangevoerd.
4.6.
Dan de brief van 12 januari 2022. Deze brief is door [eiseres] als productie 17, 20 en 29 overgelegd. [eiseres] heeft betwist dat deze brief pas in 2023 is aangemaakt. Productie 29 is overgelegd ter ondersteuning van de stelling dat de brief op 13 maart 2023 is omgezet van een word-bestand in een pdf-bestand en dat dat de reden is dat die datum in de metadata is aangemerkt als de datum waarop het document is aangemaakt. Opvalt echter dat de versie van de brief uit productie 29 een ander briefhoofd/sjabloon heeft en minder tekst bevat dan de versie van de brief die als productie 17 en 20 is overgelegd. Daarover geeft [eiseres] achteraf aan dat per vergissing twee versies van de brief zijn gestuurd: een concept brief met het oude sjabloon van december 2021 en de daadwerkelijke brief van 12 januari 2022 met het nieuwe sjabloon vanaf januari 2022. Daarmee erkent ze dat, zonder toelichting, twee verschillende versies van een brief, met een afwijkende inhoud, in het geding zijn gebracht. De kantonrechter is op deze manier op zijn minst onvolledig voorgelicht.
4.7.
Ten derde de dubbele e-mails. De in productie 20 door [eiseres] overgelegde e-mails verschillen aanzienlijk van de in productie 31 door [eiseres] overgelegde e-mails van dezelfde datum en tijdstip. Het gaat om een e-mail van een medewerker waarbij notulen van een teamvergadering worden toegezonden en het antwoord daarop van [eiseres] . Bij beide e-mails in de versie van productie 20 is een opmerking toegevoegd over het opnemen van vakantiedagen die in de versie van productie 31 is verdwenen. [eiseres] heeft daarover in haar akte opgemerkt “
Met betrekking tot het emailbericht van 14 oktober 2020 van [naam 2] , verklaart mevrouw [naam 2] (mevrouw [naam 2] was tot 1 januari 2023 bij [eiseres] werkzaam) dat zij op 14 oktober 2020 op exact hetzelfde tijdstip twee e-mails (…) heeft verzonden, maar thans niet meer kan terughalen waarom dit meer dan vier jaar geleden zo is gegaan. Mevrouw [naam 2] vermoedt dat zij beide emailberichten in concept had staan en daarna heeft bedacht dat de tekst nog iets moest worden aangevuld (…) Met betrekking tot het emailbericht van 15 oktober 2020 van [eiseres] aan haar personeel merkt [eiseres] op dat zij een eerste concept mail in de avond van 14 oktober 2020 had klaar gezet en het tweede emailbericht in de ochtend van 15 oktober 2020 heeft geschreven. Beide emailberichten (…) heeft [eiseres] op 15 oktober 2020 per vergissing op hetzelfde tijdstip en tegelijkertijd aan het personeel verzonden. Mevrouw [naam 2] , een van de ontvangers, bevestigt in haar schriftelijke verklaring van 24 januari 2024 inderdaad beide emailberichten van 15 oktober 2020 om 09.39 uur van [eiseres] te hebben ontvangen.” Uit deze toelichting blijkt dat [eiseres] feiten heeft achtergehouden waardoor de kantonrechter op het verkeerde been is gezet. Omdat volgens haar van beide e-mails twee versies op hetzelfde tijdstip zijn verzonden, had [eiseres] direct beide versies van beide e-mails, voorzien van een toelichting, moeten overleggen.
(…)
4.8.
Op basis van bovenstaande drie constateringen, oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] haar waarheids- en volledigheidsplicht ernstig heeft geschonden. [eiseres] wist of had in ieder geval behoren te weten dat zij de kantonrechter een onjuiste voorstelling van zaken gaf. Zij had op zijn minst direct openheid van zaken moeten geven. In plaats daarvan heeft [eiseres] de kantonrechter herhaaldelijk op het verkeerde been gezet. Het vertrouwen in de echtheid van alle door haar overgelegde stukken is daarmee ernstig geschonden. Daarbij betrekt de kantonrechter dat het haar niet geloofwaardig voorkomt dat tot tweemaal toe een concept e-mail en een uiteindelijke e-mail in exact dezelfde minuut zouden zijn verzonden en dat op dezelfde dag nog met verschillende formats voor een en dezelfde brief werd gewerkt. Juist die (concept)brief met een ander format heeft [eiseres] gebruikt ter onderbouwing van haar stelling dat de brief van 12 januari 2022 op die datum in een word-bestand is aangemaakt en in 2023 enkel is omgezet naar een pdf-bestand. Ook dat acht de kantonrechter daarom ongeloofwaardig en dat doet evenzeer fors afbreuk aan de geloofwaardigheid van de stelling van [eiseres] dat ook de teamnotulen aanvankelijk in word zijn aangemaakt en nadien pas in een pdf-bestand zijn omgezet. Onder die omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding (meer) om een deskundige in te schakelen die e-mails en/of andere bijlagen op betrouwbaarheid kan onderzoeken. Gelet op de ernst van de schending van de waarheids- en volledigheidsplicht zal daaraan het hierna per vordering weergegeven gevolg worden verbonden.
Opleidingskosten
4.9.
De door [eiseres] ingediende producties, ook de producties die in reactie op het verweer van [gedaagde] zijn ingediend om de vrijwilligheid van de scholing en de nadrukkelijk besproken terugbetalingsplicht van [gedaagde] te onderbouwen, kunnen niet meer worden vertrouwd. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde] slaagt en de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Vakantie-uren
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] , omdat zij 32 uur in de week werkte, recht had op 147,6 vakantie-uren per jaar. Dat betreft 128 uur aan wettelijke vakantie-uren en 19,6 aan bovenwettelijke. Ook zijn ze het over het volgende eens:
- het saldo aan vakantie-uren was op 1 januari 2022 148,63;
- in januari 2022 is 32 uur terecht in mindering gebracht vanwege een vakantie;
- er zijn 11,41 uren terecht in mindering gebracht aan bovenwettelijke uren;
- er is 1,41 TvT terecht in mindering gebracht;
- over 2022 is 88,62 aan vakantie-uren opgebouwd.
4.11.
Wat partijen verdeeld houdt, zijn twee zaken:
a) [eiseres] heeft 102 uur in mindering gebracht op de vakantie-uren, omdat [gedaagde] op 3, 12 en 19 februari, 25 en 26 maart en op 1, 2, 6 en 7 april 2021 minder werkte dan afgesproken (30 uur) en omdat [gedaagde] vakantie op had genomen in april (32 uur) en oktober (40 uur) 2021;
b) [eiseres] heeft 3,22 uur in mindering gebracht op de vakantie-uren omdat die volgens haar zijn vervallen per 1 juli 2022. Dat geldt volgens [eiseres] subsidiair ook voor de onder a genoemde 102 uur.
Volgens [gedaagde] is beide onterecht.
4.12.
De kantonrechter zal eerst oordelen over de in mindering gebrachte losse 30 uren. Op 19 januari 2021 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [gedaagde] geschikt was voor eigen werk en dat de werktijden beperkt waren tot vijf uur per dag. Op 9 maart 2021 gold hetzelfde met als verschil dat de werktijden beperkt waren tot vier uur per dag. Op 12 april 2021 gaf de bedrijfsarts aan dat [gedaagde] volledig arbeidsongeschikt was wegens ziekte en/of gebrek. Dit betekent dat de 30 uur die in de periode februari - april zijn afgeboekt, afgeboekt werden in een periode dat [gedaagde] deels arbeidsgeschikt was. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij in die 30 uur (ongeoorloofd) afwezig was. [eiseres] heeft enige onderbouwing gegeven van haar stelling dat de afboekingen terecht waren, maar ook deze onderbouwing is door [gedaagde] voldoende weersproken. Mede gelet op het feit dat [eiseres] de kantonrechter verkeerd heeft voorgelicht en daardoor haar stellingen niet zonder meer geloofwaardig zijn, oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] deze 30 uur ten onrechte heeft afgeboekt. Een werkgever is verplicht loon te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (art. 7:628 lid 1 BW). De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiseres] zo, dat het niet verrichten van de arbeid gedurende de 30 uur voor rekening van [gedaagde] moet komen. Die stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd en dus was de afboeking niet terecht.
4.13.
Over de vakantie in april (32 uur) oordeelt de kantonrechter als volgt. Deze vakantie was van 20 tot en met 23 april. Op dat moment was [gedaagde] volledig arbeidsongeschikt. Dat betekent dat deze dagen, kort gezegd, enkel kunnen worden aangemerkt als vakantie, als [gedaagde] daarmee heeft ingestemd (art. 7:637 lid 1 BW) of als partijen dat schriftelijk zijn overeengekomen (art. 7:637 lid 2 BW). Nu het gaat om een vastgestelde vakantie geldt ook artikel 7:638 lid 8 BW. Het mag hierbij overigens enkel gaan om bovenwettelijke vakantiedagen en niet om de wettelijke. [eiseres] heeft niet gesteld dat partijen bij cao hebben afgesproken dat bepaalde ziektedagen als vakantie worden aangemerkt. Daarvan wordt dan ook niet uitgegaan. Daarnaast heeft [gedaagde] niet ingestemd met het aanmerken van haar ziektedagen als vakantiedagen, althans dat is onvoldoende onderbouwd door [eiseres] . De producties die [eiseres] ter onderbouwing van de instemming heeft overgelegd, zijn niet betrouwbaar gebleken. Daarom oordeelt de kantonrechter dat ook deze 32 vakantie-uren door [eiseres] ten onrechte zijn afgeboekt. Overigens heeft [eiseres] ook niet gesteld dat deze afgeboekte dagen bovenwettelijke vakantiedagen betroffen, dus ook op die grond (aannemende dat sprake was van wettelijke vakantiedagen) is deze afboeking ten onrechte gedaan.
4.14.
Voor de vakantie in oktober (40 uur) geldt hetzelfde als voor de vakantie in april. Deze vakantie was van 5 tot en met 11 oktober. [gedaagde] was in juni, juli en augustus (nog steeds) volledig arbeidsongeschikt; vanaf 24 oktober 2021 waren er, volgens de bedrijfsarts, (pas) weer arbeidsmogelijkheden. Dat betekent dat [gedaagde] ook ten tijde van deze vakantie, die eveneens van tevoren was aangevraagd en waarbij het dus ging om een vastgestelde vakantie, volledig arbeidsongeschikt was. [gedaagde] heeft niet ingestemd met het aanmerken van deze dagen als vakantie en dus zijn ze ten onrechte afgeboekt.
4.15.
Over het vervallen van de vakantie-uren (3,22 + 102 uur) oordeelt de kantonrechter als volgt. [eiseres] heeft niet gesteld of het om wettelijke of bovenwettelijke vakantie-uren gaat. De kantonrechter gaat ervan uit dat het hier wettelijke vakantie-uren betreft, omdat al 11,41 bovenwettelijke vakantie-uren waren gecorrigeerd (zie 4.11). Op grond van artikel 7:640a BW vervallen deze uren zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Daarnaast moet een werkgever de werknemer voldoende hebben gewaarschuwd voor het verval van vakantie-uren. Als de werkgever de werknemer namelijk niet daadwerkelijk in staat heeft gesteld de vakantiedagen op te nemen, met name door hem of haar over het opnemen en over de gevolgen van het niet opnemen te informeren, kan de aanspraak op vakantiedagen van de werknemer niet vervallen (HvJ EU 6 november 2018, C-684/16 (Max Planck/Shimizu). [eiseres] heeft gesteld dat zij [gedaagde] (voldoende concreet) heeft gewaarschuwd, maar [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. De door [eiseres] ingediende producties die de informatieverstrekking van [eiseres] aan [gedaagde] over het verval van vakantiedagen betreffen kunnen niet meer worden vertrouwd. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [eiseres] [gedaagde] onvoldoende heeft gewaarschuwd en de vakantie-uren dus niet zijn vervallen. De 3,22 + 102 uur zijn aldus (ook om die reden) ten onrechte door [eiseres] in mindering gebracht.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] nog recht heeft op uitbetaling van 105,22 vakantie-uren. Het gevorderde bedrag van € 2.950,37 wordt dus toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2023. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke verhoging (50%). [eiseres] heeft weliswaar verzocht om matiging, met als reden dat [eiseres] meende alle openstaande vakantie-uren te hebben voldaan en dat [gedaagde] zelf zeer lange tijd geen stappen heeft ondernomen om de vordering te innen, maar daarin gaat de kantonrechter niet mee. De niet tijdige voldoening kan namelijk aan [eiseres] worden toegerekend (art. 7:625 BW); zij heeft vakantie-uren niet uitbetaald, terwijl daar discussie over bestond en partijen in de vaststellingsovereenkomst hadden opgenomen dat uitbetaling binnen vier weken zou volgen.
Gecorrigeerde loonstroken
4.17.
In haar conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiseres] gesteld dat zij de gecorrigeerde loonstroken inmiddels naar [gedaagde] heeft gestuurd en dat [gedaagde] die op 25 juli 2024 heeft ontvangen. Dit is ook op 29 juli 2024 door [gedaagde] schriftelijk bevestigd, aldus [eiseres] . Nu [eiseres] de schriftelijke bevestiging niet heeft overgelegd, kan de kantonrechter er niet van uitgaan dat de loonstroken inderdaad zijn verstrekt. [gedaagde] heeft haar eis in reconventie ook niet verminderd; wat wel voor de hand had gelegen als de loonstroken waren ontvangen. De vordering tot het verstrekken van de loonstroken wordt dus toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde dwangsom is geen plaats omdat er geen reden is om er aan te twijfelen dat [eiseres] deze uitspraak zal naleven.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende heeft aangetoond dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 420,04 exclusief btw is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf de datum van de conclusie van antwoord.
Proceskosten
4.19.
[eiseres] is in conventie en in reconventie (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.20.
[gedaagde] heeft veroordeling van [eiseres] in de werkelijke proceskosten gevorderd. Een vordering tot vergoeding van de werkelijke kosten van de procedure is alleen toewijsbaar indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Daarvan kan sprake zijn indien het instellen van de vordering, gelet op de - voor eiser - evidente kansloosheid ervan, met het oog op de daarbij betrokken kenbare en zwaarwegende belangen van de wederpartij achterwege behoorde te blijven. Verder kan hier ook sprake van zijn als feiten of omstandigheden aan een vordering ten grondslag worden gelegd waarvan eiser de onjuistheid kende of behoorde te kennen of stellingen waarvan eiser op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (vergelijk HR 29 juni 2007, NJ 2007/353). Dat is in deze procedure niet het geval. Niet gezegd kan worden dat de vordering van [eiseres] op voorhand evident kansloos was. De stellingen waarvan zij de onjuistheid of onvolledigheid kende of behoorde te kennen betroffen voorts enkel haar reactie op het verweer van [gedaagde] en de tegenvordering van [gedaagde] .
4.21.
Omdat [gedaagde] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [eiseres] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde conventie € 1.015,00 (2,5 punten x € 406,00)
- nakosten € 135,00
- salaris gemachtigde reconventie € 476,00 (2 punten x € 238,00)
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.150,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.950,37, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 22 januari 2023, tot de dag van volledige betaling, tevens te vermeerderen met de wettelijke verhoging (met een maximum van 50%),
5.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 420,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 21 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] de gecorrigeerde loonstroken over de periode van 1 januari 2020 tot einde dienstverband aan [gedaagde] te verstrekken binnen 14 dagen na betekening van het vonnis,
5.8.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 476,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.9.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
2 mei 2025.
40141 / 25115