ECLI:NL:RBGEL:2025:3430

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
11631820 \ VV EXPL 25-52
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en eindafrekening met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 april 2025 een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, Brandwacht Huren B.V. De werknemer vorderde betaling van zijn salaris over november 2024 en een eindafrekening, omdat hij deze bedragen nodig heeft voor zijn levensonderhoud. De werkgever betwistte de vorderingen en voerde aan dat de werknemer een lager verlofsaldo had dan hij stelde, en dat er mogelijk een verrekening plaatsvond met onterecht uitgekeerde declaraties. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever haar betwisting niet had onderbouwd met bewijsstukken, waardoor de vorderingen van de werknemer toewijsbaar waren. De kantonrechter verwierp het verweer van de werkgever over de verrekening, omdat dit niet eenvoudig kon worden vastgesteld. De vorderingen van de werknemer werden toegewezen, met uitzondering van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, omdat hiervoor geen spoedeisend belang was aangetoond. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door de werkgever. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11631820 \ VV EXPL 25-52
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 24 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. Nijssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Brandwacht Huren B.V.,
gevestigd te Spijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Brandwacht,
gemachtigde: mr. M.A. Lacasa.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Arnhem.
De zaak wordt behandeld door mr. W. van der Boon, kantonrechter, en mr. D. Baars als griffier.
Aanwezig zijn:
  • [eiser] bijgestaan door mr. J. Nijssen
  • mr. M.A. Lacasa
De volgende stukken zijn op de zitting aan het procesdossier toegevoegd:
- salarisspecificatie periode 2024-12
- salarisspecificatie (screenshot)
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de kantonrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
In deze procedure moet de kantonrechter ten eerste twee dingen beoordelen: heeft [eiser] een spoedeisend belang bij de voorziening en hebben de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen, dat daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
1.2.
Namens Brandwacht is aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft, omdat recentelijk nog bedragen zijn overgemaakt van € 2.820,00 en € 2.275,17 op respectievelijk 18 en 22 april 2025. Die bedragen zijn overgemaakt onder voorbehoud van recht, omdat Brandwacht voornemens is een bodemprocedure te gaan voeren. Namens [eiser] is aangevoerd dat hij nog steeds een spoedeisend belang heeft. Voor wat betreft de wettelijke verhoging en wettelijke rente is namens [eiser] aangevoerd dat hij ook daarvoor een spoedeisend belang heeft.
1.3.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de aard van de eerste twee vorderingen (salaris en eindafrekening) volgt dat deze een spoedeisend karakter hebben, omdat werknemers daarmee doorgaans moeten voorzien in hun levensonderhoud. Dat is anders voor wat betreft de vorderingen van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, omdat die niet bedoeld zijn om te voorzien in levensonderhoud maar een punitief of schade vergoedend karakter hebben. De kantonrechter zal daarom alleen beoordelen of de vorderingen 1 en 2 kunnen worden toegewezen.
Inhoudelijke beoordeling
1.4.
[eiser] vordert het salaris over november 2024 conform de door hem als productie 7 overgelegde concept salarisspecificatie en de eindafrekening conform de specificatie die als productie 6 bij dagvaarding is overgelegd. De nettobedragen die onderaan de streep staan bij die specificaties zijn respectievelijk € 2.014,08 netto en € 4.312,96 netto. [eiser] voert aan dat hij daar recht op heeft, omdat zijn dienstverband financieel moet worden afgewikkeld.
1.5.
Brandwacht voert aan dat deze vorderingen moeten worden afgewezen, omdat [eiser] bij zijn uitdiensttreding een lager saldo verlofuren had dan in de concept specificatie is weergegeven. De bedragen die op de specificaties zijn weergegeven voor wat betreft het salaris over november 2024 en de opgebouwde vakantiebijslag worden door Brandwacht niet betwist. Namens Brandwacht is weliswaar gesteld dat het saldo verlofuren onjuist is, maar dit is niet onderbouwd met een afschrift van de verlofadministratie. Gelet daarop kan de kantonrechter niet anders dan uitgaan van de – nota bene – door Brandwacht aan [eiser] verstrekte conceptspecificaties.
Naar de huidige stand van zaken is aannemelijk dat de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure worden toegewezen conform het door hem gevorderde. De gevorderde bedragen liggen daarom voor toewijzing gereed.
1.6.
Brandwacht heeft zich tegen toewijzing van de vorderingen verder nog verweerd door aan te voeren dat er nog een bedrag kan worden verrekend met [eiser] . Die verrekening bestaat volgens Brandwacht uit ten onrechte uitgekeerde declaraties. Dat is een verrekeningsverweer, dat alleen voor toewijzing in aanmerking komt als de gegrondheid van dat verweer op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). In dit kort geding is door Brandwacht slechts gesteld dat [eiser] onterecht declaraties uitgekeerd heeft gekregen, maar zij heeft dit verder niet met stukken of argumenten onderbouwd, terwijl [eiser] zich bij dagvaarding reeds daartegen heeft verweerd. Gelet daarop en het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van Brandwacht kan niet eenvoudig worden vastgesteld of het verrekeningsverweer van Brandwacht slaagt en daarom wordt dit verweer verworpen.
Conclusie
1.7.
Naar aanleiding van hetgeen hiervoor is overwogen ligt het voor de hand dat in een bodemprocedure de vorderingen van [eiser] worden toegewezen, terwijl niet kan worden ingeschat of Brandwacht terecht mocht verrekenen. In kort geding worden de voorzieningen daarom toegewezen voor wat betreft het loon over november 2024 en de eindafrekening. De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente worden wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen.
Proceskosten
1.8.
[eiser] vordert vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten en voert daarvoor aan dat sprake is van schending van goed werkgeverschap en betoogt dat de kosten worden gevorderd in het kader van buitengerechtelijke kosten. Uit de door [eiser] overgelegde declaraties (productie 11) blijkt dat de kosten niet alleen betrekking hebben op een eventuele buitengerechtelijke incassofase maar ook op het voeren van deze procedure. Wat daar ook van zij, van een daadwerkelijke proceskostenveroordeling kan alleen sprake zijn als Brandwacht misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door de betalingen niet te verrichten. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen of zodanig handelen in strijd met goed werkgeverschap dat sprake moet zijn van een vergoeding anders dan een ‘normale’ proceskostenveroordeling. Zo kan het zeer wel zijn dat Brandwacht zich alsnog terecht op het standpunt stelt dat zij een verrekeningsbevoegdheid heeft en daarom niet zomaar de gevorderde bedragen heeft uitgekeerd. In ieder geval is in deze procedure niet vast te stellen dat het een volstrekt kansloos verweer is van Brandwacht. Gelet daarop wordt Brandwacht weliswaar in de proceskosten veroordeeld maar slechts conform het liquidatietarief.
1.9.
De proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,42
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
915,42
Betaalde bedragen
1.10.
Tussen partijen staat vast dat Brandwacht op respectievelijk 18 en 22 april 2025 bedragen heeft overgemaakt aan [eiser] van € 2.820,00 en € 2.275,17, totaal
€ 5.095,17. Hoewel de kantonrechter het gevorderde loon en de eindafrekening zal toewijzen aan [eiser] en Brandwacht zal veroordelen in de proceskosten, laat dat onverlet dat dus al een groot gedeelte daarvan is betaald door Brandwacht. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen onderling afstemmen wat er nog resteert.

2.De beslissing

De kantonrechter
2.1.
veroordeelt Brandwacht aan [eiser] te betalen het loon over de maand november 2024 conform de concept specificatie die als productie 7 in het geding is gebracht door [eiser] ;
2.2.
veroordeelt Brandwacht aan [eiser] te betalen het saldo van de eindafrekening conform de concept specificatie die als productie 6 bij dagvaarding in het geding is gebracht door [eiser] ;
2.3.
veroordeelt Brandwacht in de proceskosten van € 915,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Brandwacht niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
2.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.
griffier kantonrechter
40140 \ 53854