ECLI:NL:RBGEL:2025:3438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
437135
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert [eiser in conv] betaling van openstaande facturen van haar contractspartij, Group, en stelt zij dat de overige gedaagden aansprakelijk zijn op grond van misbruik van identiteitsverschil en bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen [eiser in conv] en Group een overeenkomst van opdracht betreft. De vordering van [eiser in conv] is in hoofdzaak gebaseerd op de betaling van facturen die door Group zijn betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de facturen onjuist zijn en dat de vordering van [eiser in conv] niet volledig kan worden toegewezen. De rechtbank heeft het door gedaagden erkende bedrag van € 48.919,32 toegewezen, met wettelijke handelsrente vanaf 15 mei 2025. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser in conv] onrechtmatig heeft gehandeld door conservatoire beslagen te leggen ten laste van Kassasystemen, en dat zij aansprakelijk is voor de schade die Kassasystemen hierdoor heeft geleden. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat [eiser in conv] niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/437135 / HA ZA 24-308
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
tegen

1.FUTURE KASSASYSTEMEN B.V.,

te Rijswijk,
2.
FUTURE VASTGOED GROUP B.V., oorspronkelijk gedagvaard als Future Vastgroup B.V.
te Den Haag,
3.
FUTURE GROUP B.V.,
te Rijswijk,
4.
[gedaagde in conv 4],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: Kassasystemen, Vastgoed, Group en [gedaagde in conv 4]
hierna gezamenlijk te noemen: gedaagden
advocaat: mr. P. Obbeek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 november 2024
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 maart 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser in conv] vordert betaling van facturen. Zij stelt dat haar contractspartij, Group, de overeenkomst moet nakomen en stelt dat de overige gedaagden aansprakelijk zijn op grond van misbruik van identiteitsverschil dan wel bestuurdersaansprakelijkheid. Group voert meerdere bezwaren aan tegen de facturen; het verschuldigde bedrag zou veel minder bedragen. Dit betoog slaagt; alleen het erkende bedrag wordt toegewezen. De vordering jegens de overige gedaagden wordt afgewezen. In reconventie wordt geoordeeld dat de beslagleggingen door [eiser in conv] onrechtmatig zijn behalve die ten laste van Group zijn gelegd.

3.De feiten

3.1.
[eiser in conv] is een betaalinstelling die onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en een vergunning heeft om transacties te mogen verwerken en uitbetalen aan de eindklant. Eindklanten zijn onder meer winkels en restaurants met een pinautomaat.
3.2.
Group en de aan haar gelieerde ondernemingen verkopen / verhuren kassa’s en pinsystemen.
3.3.
[eiser in conv] en een rechtspersoon Future Kassasystemen (hierna ook: de/haar contractspartij) vertegenwoordigd door [gedaagde in conv 4] hebben op 7 juli 2021 een overeenkomst gesloten voor onbepaalde tijd op grond waarvan [eiser in conv] diensten heeft geleverd. De overeenkomst is inmiddels opgezegd.
3.4.
Op grond van de overeenkomst verzorgde [eiser in conv] de financiële afhandeling van betaaltransacties bij klanten van haar contractspartij. Haar contractspartij berekende de dienstverlening van [eiser in conv] met een marge door aan haar klanten. Het ging soms om duizenden transacties op een dag. In de overeenkomst staat, voor zover relevant:
Artikel 2 – Verkoop en levering producten en/of diensten
[eiser in conv] verkoopt en levert de op haar website opgenomen producten en verleent de op haar website opgenomen diensten, thans onder URL op [eiser in conv] .eu/partners aan Partner en/of Eindklant van Partner, een en ander met inachtneming van de voorwaarden als vastgelegd in deze Overeenkomst en de daaraan gehechte (overige) Bijlagen (…), waarbij geldt dat er verschillende modaliteiten van Verkoop en Dienstverlening zijn, waaraan verschillende rechten en verplichtingen zijn gekoppeld voor Partner en/of Eindklant van Partner als nader omschreven in Artikel 4 en voor [eiser in conv] als omschreven in Artikel 5.
Op de overeenkomst waren de leveringsvoorwaarden 2020 van [eiser in conv] van toepassing. In deze voorwaarden staat, voor zover relevant:
4.3.
[eiser in conv] kan haar Producten of Diensten, alsook de Documentatie en procedures wijzigen of verbeteren. (…) De Klant aanvaardt hierbij dergelijke wijzigingen en verbeteringen en zal de instructies van [eiser in conv] om deze te verwerken opvolgen. (…)
7.2.
De Overeenkomst kan Schriftelijk door zowel [eiser in conv] als de Klant worden opgezegd tegen het einde van de (verlengde) looptijd van de Overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie (3) maanden. (…)
8.4.
De Klant dient [eiser in conv] zelf Schriftelijk van een wijziging op de hoogte te brengen. Het feit dat een wijziging in de daartoe bestemde openbare registers is opgenomen kan niet tegenover [eiser in conv] worden ingeroepen, indien deze wijziging niet aan [eiser in conv] kenbaar is gemaakt. (…)
9.7.
Als een bedrag -dat de Klant aan [eiser in conv] verschuldigd is- niet geïncasseerd kan worden via automatische incasso of de Klant niet op tijd aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, is de Klant van rechtswege in verzuim zonder dat daarvoor een aanmaning of ingebrekestelling vereist is. Gevolg hiervan is dat:
(…)
c) alle kosten die [eiser in conv] moet maken, (zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk) om de nakoming van de (betalings)verplichtingen van de Klant af te dwingen, voor rekening van de Klant komen. De buitengerechtelijke kosten worden hierbij vastgesteld op 15% van het factuurbedrag en bedragen minimaal € 40,-.
3.5.
Ten tijde van de contractsluiting was [gedaagde in conv 4] (indirect) bestuurder van de contractspartij.
3.6.
[eiser in conv] heeft voor de door haar geleverde diensten, facturen gestuurd aan haar contractspartij welke onbetaald zijn gelaten. Vanaf begin 2022 heeft [gedaagde in conv 4] [eiser in conv] aangeschreven over onjuistheden in de facturen en facturen onbetaald gelaten.
3.7.
Op 1 februari 2023 heeft [eiser in conv] een e-mail gestuurd naar haar contractspartij. Hierin staat, voor zover relevant:
Bedankt voor het telefoongesprek van zojuist. En bedankt dat je onze correctie op de facturen van 2022 wilt gaan doornemen en met ons bespreken. Zoals je zegt heeft het geen zin om er nog lang over te discussiëren en gaan we aan een oplossing werken.
In de bijlage zie je het volgende:
In het eerste tabblad met factuurregels kolom HW zou de partner 0,017 cent korting moeten krijgen en 1 euro op het abonnement. Afwijkingen zijn met een kleur gemarkeerd in kolom IA en IB.
Hier zouden de volgende correctie uit moeten komen:
444897 Future Kassasystemen
Abonnement correctie € 9,-
Te weinig korting PF abonnement 408,79
Totaal 417,79
[eiser in conv] heeft vervolgens een creditnota gestuurd voor € 417,19.
3.8.
De overeenkomst is op 4 juli 2023 door [eiser in conv] opgezegd en [eiser in conv] heeft aanspraak gemaakt op betaling van de openstaande facturen. Na beëindiging van de overeenkomst is een aantal eindklanten een rechtstreekse overeenkomst aangegaan met [eiser in conv] . In de opzeggingsbrief staat, voor zover relevant:
Helaas hebben wij moeten constateren dat Future Kassasystemen (…) ondanks herhaaldelijke sommaties niet heeft voldaan aan haar (betaal)verplichtingen. [eiser in conv] ziet zich daarom genoodzaakt om de tussen ons bestaande overeenkomst, met referentie aan artikel 3.3 lid c, te beëindigen. Dit betekent dat u per ommegaande geen aanspraak meer kunt maken op alle rechten die u aan deze overeenkomst kon ontlenen en dat [eiser in conv] geen nieuwe bestellingen meer zal accepteren. (…)
Wij zullen al uw klanten die betaaldiensten van [eiser in conv] afnemen (PF) op de hoogte stellen van het feit dat de facturatie per ommegaande zal worden overgebracht naar [eiser in conv] . Daarmee vervalt uw rechtsgrond om vergoedingen voor deze dienst of voor de transacties in rekening te brengen bij uw klanten. (…)
3.9.
Op 24 juli 2023 is de naam van de contractspartij gewijzigd in Future Group B.V. Op dezelfde dag is een nieuwe vennootschap met de naam Future Kassasystemen B.V. (hierna: Kassasystemen) opgericht en vervolgens onder die naam ingeschreven in het Handelsregister. [eiser in conv] is hierover niet geïnformeerd.
3.10.
Bij brief van 9 april 2024 heeft [eiser in conv] Kassasystemen gesommeerd tot betaling binnen een termijn van zeven dagen. Nog diezelfde dag heeft [gedaagde in conv 4] de facturen betwist. Als bijlage bij de betwisting heeft hij divers mailverkeer met [eiser in conv] over de facturen meegestuurd.
3.11.
Op 24 mei 2024 heeft [eiser in conv] verlof gekregen voor het leggen van conservatoir beslag onder derden en op een onroerende zaak ten laste van Kassasystemen.
3.12.
Op 27 mei en 4 juni 2024 heeft [eiser in conv] conservatoire (derden)beslagen gelegd ten laste van Kassasystemen.
3.13.
Per e-mail van 28 mei 2024 heeft [gedaagde in conv 4] bericht dat ten laste van een verkeerde onderneming beslag is gelegd.
3.14.
Op 7 juni 2024 is de dagvaarding in deze zaak aangebracht.
3.15.
Op 9 juni 2024 is het beslag op de onroerende zaak doorgehaald omdat het verlof niet strekte tot beslag ten laste van Group en de onroerende zaak in eigendom toebehoort aan Group.
3.16.
Op 10 juni 2024 heeft een advocaat namens gedaagden uittreksels uit het Handelsregister gemaild aan de advocaat van [eiser in conv] waaruit blijkt dat de contractspartij van [eiser in conv] thans Group heet.
3.17.
Op 14 juni 2024 heeft [eiser in conv] een tweede beslagrekest ingediend en op 14 en 17 juni 2024 heeft [eiser in conv] na daartoe verkregen verlof conservatoire (derden)beslagen gelegd ten laste van Kassasystemen en Group, waaronder opnieuw op de onroerende zaak.
3.18.
Het derdenbeslag ten laste van Kassasystemen heeft doel getroffen voor circa
€ 70.000,--.
3.19.
Kassasystemen en Group hebben in kort geding opheffing van alle beslagen gevorderd. De voorzieningenrechter in Amsterdam heeft de vorderingen bij vonnis van 16 juli 2024 afgewezen en Group en Kassasystemen veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en Group en Kassasystemen in de proceskosten veroordeeld.
3.20.
Op 16 juli 2024 heeft Group een Excel-overzicht toegestuurd aan [eiser in conv] waar per factuurregel staat wat er niet klopt en wat het volgens haar wel zou moeten zijn. Het Excel-overzicht sluit op een verschuldigd bedrag van circa € 49.000,--. Hierop is geen inhoudelijke reactie gekomen van [eiser in conv] . Nadien is het nogmaals naar [eiser in conv] gestuurd, maar wederom is een inhoudelijke reactie uitgebleven.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser in conv] vordert - samengevat - na vermeerdering van eis, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 140.008,77. Dit bedrag is hoofdsom inclusief buitengerechtelijke incassokosten, btw over de incassokosten en wettelijke handelsrente. Tevens vordert [eiser in conv] wettelijke handelsrente over de hoofdsom ad € 115.111,51 vanaf 10 april 2024 en hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de beslagkosten begroot op
€ 7.637,55, de proceskosten in de executiegeschillen ad € 3.985,--, de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conv] in de werkelijke proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.4.
In reconventie vorderen gedaagden een verklaring voor recht dat [eiser in conv] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hen geleden schade. Tevens vorderen zij verwijzing naar de schadestaat en veroordeling van [eiser in conv] in de werkelijke proceskosten.
4.5.
Gedaagden stellen schade te hebben geleden als gevolg van de onterecht gelegde beslagen doordat Kassasystemen niet meer kon beschikken over een bedrag van circa
€ 80.000,-- en het volstrekt helder is dat zij niet onrechtmatig jegens [eiser in conv] hebben gehandeld. Zij vorderen een volledige proceskostenveroordeling omdat [eiser in conv] volgens hen misbruik van recht heeft gemaakt.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Toelaatbaarheid eerste eisvermeerdering
5.1.
De eerste akte eisvermeerdering is op 3 juli 2024 door [eiser in conv] genomen. Mr. Obbeek heeft zich pas nadien, op 31 juli 2024 gesteld. Ingevolge artikel 130 lid 3 Rv is een vermeerdering van eis, zolang de wederpartij nog niet in het geding is verschenen, uitgesloten tenzij de eiser de vermeerdering tijdig bij exploot aan haar wederpartij kenbaar heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser in conv] bevestigd dat de eerste akte eisvermeerdering niet bij exploot aan gedaagden is uitgebracht. Nu de eerste eisvermeerdering echter ook is opgenomen in de tweede akte eisvermeerdering en deze wel is genomen nadat mr. Obbeek zich had gesteld, zal op de eis zoals geformuleerd in de tweede eisvermeerdering worden beslist.
De vordering jegens Vastgroup
5.2.
Bij dagvaarding heeft [eiser in conv] een vordering ingesteld jegens Vastgroup. In de conclusie van antwoord hebben gedaagden erop gewezen dat dit geen bestaande rechtspersoon is. In het tussenvonnis waarin de mondelinge behandeling is bepaald, is [eiser in conv] erop gewezen dat de naam van gedaagde sub 2 in de dagvaarding niet overeenkomt met de naam van gedaagde sub 2 die in de overige stukken wordt gebruikt. Vervolgens is in dat vonnis overwogen dat het aan [eiser in conv] is om de geëigende stappen te ondernemen.
5.3.
[eiser in conv] heeft in haar akte van 14 maart 2025 de rechtbank verzocht om tot wijziging/aanpassing van de partijnaam over te gaan. In de dagvaarding is abusievelijk Future Vastgroup B.V. vermeld terwijl dit Future Vastgoed Group B.V. had moeten zijn. Volgens [eiser in conv] is wijziging/aanpassing van de partijnaam mogelijk, nu sprake is van een kennelijke verschrijving en dit voor Future Vastgoed Goup B.V. kenbaar is geweest.
5.4.
Artikel 111 Rv juncto artikel 45 lid 3 Rv bepaalt dat het exploot van dagvaarding ten minste vermeldt de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. Dit dient te gebeuren op straffe van nietigheid ex artikel 120 Rv. Een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid meebrengt, kan bij exploot, uitgebracht voor de roldatum worden hersteld. In deze zaak is geen herstelexploot uitgebracht. De rechtbank zal echter de naam van gedaagde sub 2 rectificeren en de juiste naam staat ook in de kop van dit vonnis vermeld. Het was in dit geval voor de processuele wederpartij kenbaar dat van een vergissing sprake was en zij is door de vergissing en de rectificatie niet benadeeld of in haar verdediging geschaad zoals tijdens de zitting is erkend (zie HR 4 december 1998, NJ 1999, 269 en HR 14 december 2007, NJ 2008, 10). Immers, het exploot is in een gesloten envelop achtergelaten op het adres van de wel bestaande vennootschap Future Vastgoed Group B.V. Vervolgens heeft mr. Obbeek zich namens alle gedaagden gesteld. Gesteld noch gebleken is dat Future Vastgoed Group B.V. in redelijkheid kon menen dat met de aanduiding “Future Vastgroup B.V.” een andere rechtspersoon was bedoeld dan zijzelf. Dit klemt temeer nu, ook haar moedervennootschap, haar indirect bestuurder en haar dochtervennootschap, mede gedagvaard zijn en in de dagvaarding ook wordt gesproken over Future Vastgoed Group B.V., bijvoorbeeld onder randnummers 2 en 24. Future Vastgoed Group B.V. heeft derhalve geen in rechte te respecteren belang bij haar beroep op de onjuiste naamsvermelding. Het beroep op niet ontvankelijkheid wordt dan ook afgewezen.
Met welke rechtspersoon is de overeenkomst gesloten?
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat de rechtspersoon waarmee de overeenkomst is gesloten thans Group als statutaire naam heeft.
Wat is de inhoud en strekking van de overeenkomst?
5.6.
De rechtbank kwalificeert de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van opdracht.
Behelst de overeenkomst ook creditcard transacties?
5.7.
[eiser in conv] stelt dat Kassasystemen ook de facturen betreffende creditcardtransacties moet betalen. Creditcardtransacties maakten naar eigen zeggen niet vanaf het begin van de overeenkomst daar deel van uit, maar vanaf enig moment wel. [eiser in conv] heeft op enig moment de eindklanten aangeboden om ook diensten te verlenen die gericht zijn op de verwerking van creditcardtransacties. De eindklanten hebben vervolgens gebruik gemaakt van deze diensten en haar contractspartij kon deze diensten doorbelasten aan de eindklanten. [eiser in conv] kon de creditcardtransacties niet apart aan de eindklant kon factureren, zodat zij deze aan haar contractspartij is gaan factureren. Dat de creditcardtransacties in rekening gebracht zouden gaan worden aan haar contractspartij is door een werkneemster van [eiser in conv] in juni 2022 met [gedaagde in conv 4] besproken aldus [eiser in conv] . Daarnaast doet [eiser in conv] een beroep op artikel 2 van de overeenkomst en artikel 4.3 van haar leveringsvoorwaarden.
5.8.
Group betwist dat is overeengekomen dat creditcardtransacties bij haar in rekening kunnen worden gebracht en wijst op de definitie van de partnerovereenkomst: “een overeenkomst tussen [eiser in conv] en Eindklant met betrekking tot het door [eiser in conv] verzorgen van doorbetaling aan Eindklant van debetkaartbetalingen die door een kaarthouder bij de Eindklant zijn verricht”. Creditcards vallen daar niet onder, aldus Group. Ook de artikelen 2 en 4.3 kunnen [eiser in conv] niet baten, omdat die zien op verbetering van de bestaande dienstverlening en niet op uitbreiding van de dienstverlening.
5.9.
Ingevolge artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. De inhoud van de schriftelijke overeenkomst is aanvaard. Wat de overeenkomst inhoudt, is een kwestie van uitleg. In de overeenkomst wordt in het geheel niet gesproken over creditcardbetalingen, maar enkel over debetkaartbetalingen. Zo staat bij definities in artikel 1 van de overeenkomst het volgende:
Overeenkomst Transport en Verwerking Debetkaartbetalingen
een overeenkomst tussen [eiser in conv] en Eindklant met betrekking tot het door [eiser in conv] verzorgen van doorbetaling aan Eindklant van debetkaartbetalingen die door een kaarthouder bij de Eindklant zijn verricht (…)
[eiser in conv] heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen toelichten hoe artikel 2 van de overeenkomst en artikel 4.3 van de leveringsvoorwaarden in het licht van deze definitie van de overeenkomst, maken dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat zij kosten voor de afhandeling van creditcardtransacties bij haar contractspartij in rekening mocht brengen. Daarbij geldt dat het verrichten van bepaalde diensten en het verschuldigd zijn van een vergoeding daarvoor een kernbeding betreft en daarom in de overeenkomst thuishoort en niet in algemene voorwaarden. In de overeenkomst staat niets over creditcardbetalingen en ook niet over de daarvoor verschuldigde tarieven. Bij het aangaan van de overeenkomst bestond op dat punt dus geen wilsovereenstemming. De creditcardtransacties kunnen echter alsnog deel zijn gaan uitmaken van de overeenkomst als [eiser in conv] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat haar contractspartij dit op enig moment nader wilde overeenkomen. [eiser in conv] heeft ter zitting verklaard dat toen haar bleek dat zij de vergoeding voor de afhandeling van creditcardtransacties niet bij de eindklant in rekening kon brengen, zij haar contractspartij heeft benaderd met de mededeling dat zij bij haar kosten in rekening zou gaan brengen voor de afhandeling van creditcardtransacties. Dit volgt ook uit een e-mail van [eiser in conv] aan haar contractspartij van 8 juni 2022:
(…) We hebben gekeken naar de mogelijkheden maar de facturatie van Visa en Mastercard kunnen we niet los maken van deze facturen en zullen ook nu aan jullie worden doorbelast, dit zal dus niet aangepast worden.
In kwartaal 3 van dit jaar hopen we kickback op te leveren zodat we alles naar de eindklant kunnen factureren. (…)
Hier heeft haar contractspartij echter niet mee ingestemd [1] ; ter zitting heeft [gedaagde in conv 4] hierover verklaard dat hij pas wilde instemmen als hij de kosten zou kunnen doorbelasten en dat was niet het geval. [gedaagde in conv 4] heeft consequent geweigerd in te stemmen met het in rekening brengen van de afhandeling van creditcardtransacties omdat die kosten niet konden worden doorbelast. Van wilsovereenstemming naderhand is dus geen sprake.
5.10.
De creditcardtransacties vallen dus niet onder de overeenkomst en [eiser in conv] heeft ten onrechte de kosten van de afhandeling van creditcardtransacties bij haar contractspartij in rekening gebracht. Ter zitting heeft [eiser in conv] een beroep gedaan op het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking. Haar contractspartij zou zijn verrijkt doordat de kosten van de afhandeling van creditcardtransacties niet door haar zijn betaald. Echter, onbetwist is dat de contractspartij de kosten niet heeft kunnen doorbelasten aan haar klanten, omdat dat niet was overeengekomen met die klanten. Van verrijking van de contractspartij van [eiser in conv] is daarom geen sprake.
Kloppen de facturen van [eiser in conv] ?
5.11.
Group voert aan dat [eiser in conv] onjuiste bedragen bij haar in rekening heeft gebracht. Zo werden a) werden ten onrechte creditcardtransacties doorbelast, b) zijn ten onrechte diensten in rekening gebracht na de opzegging, c) zijn verkeerde kortingen gehanteerd en d) zijn er doublures in de facturen. Zij heeft dit vanaf begin 2022 meerdere malen gemeld bij [eiser in conv] en heeft uiteindelijk op regelniveau een Excel-overzicht gestuurd met een bedrag dat wel gefactureerd had mogen worden. Ook doet Group een beroep op schuldeisersverzuim; [eiser in conv] is tekort geschoten in haar verplichting om kloppende facturen te verstrekken.
5.12.
[eiser in conv] betwist de onjuistheid van de facturen. Zij ontkent niet dat Group meermalen gereclameerd heeft en dit heeft in één geval ook tot een creditnota geleid ad € 417,79.
5.13.
De vordering van [eiser in conv] jegens haar contractspartij is een vordering tot nakoming. Op [eiser in conv] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. de stelplicht en bewijslast van het bestaan van de verplichting van haar contractspartij om te betalen. De rechtbank zal de klachten hierna afzonderlijk bespreken, met dien verstande dat a) de creditcardtransacties hiervoor al zijn besproken.
b) facturen na opzegging
5.14.
[eiser in conv] stelt dat zij ondanks de opzegging per direct een opzegtermijn heeft gehanteerd van drie maanden en dat zij gedurende die maanden de dienstverlening aan (de klanten van) Group heeft voortgezet. Zij heeft daarvoor € 9.350,-- gedeclareerd over de periode van augustus 2023 tot en met november 2023 waarvan zij thans betaling verlangt.
5.15.
Group betwist dat de dienstverlening na 4 juli 2023 is voortgezet, nu [eiser in conv] de overeenkomst op die dag per direct heeft beëindigd. Zij verwijst hiervoor naar de opzeggingsbrief die hiervoor onder rechtsoverweging 3.8 is geciteerd. Volgens Group gaat het om ruim € 18.000,-- aan onterechte facturen.
5.16.
Nog los van de vraag of de dienstverlening door [eiser in conv] na 4 juli 2023 is voortgezet, geldt dat [eiser in conv] de overeenkomst op 4 juli 2023 per direct heeft opgezegd. De opzeggingsbrief laat daar geen misverstand over bestaan en [eiser in conv] is nadien ook niet teruggekomen op deze brief. Dit betekent dat per 4 juli 2023 de rechtsgrond is komen te vervallen die [eiser in conv] aan haar vordering ten grondslag legt. [eiser in conv] heeft dus ten onrechte kosten in rekening gebracht bij haar contractspartij die zien op de periode na 4 juli 2023. Ter zitting heeft [eiser in conv] een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Echter, onbetwist is gebleven dat Group in ieder geval na 4 juli 2023 geen diensten heeft gefactureerd aan haar eindklanten wegens fouten in de facturen van [eiser in conv] . Dit is ook conform wat [eiser in conv] in haar opzeggingsbrief schrijft: “Daarmee vervalt uw rechtsgrond om vergoedingen voor deze dienst of voor de transacties in rekening te brengen bij uw klanten.“. Bovendien heeft [eiser in conv] de eindklanten op 7 juli 2023 geïnformeerd over de opzegging van de overeenkomst tussen haar en Group en hen medegedeeld dat de facturatie voortaan via [eiser in conv] zal plaatsvinden in plaats van via Group, toen nog geheten Kassasystemen. Group is dus niet verrijkt.
c) korting
5.17.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat er een kortingspercentage van 0,017 cent gehanteerd zou worden. Uit de overgelegde facturen blijkt dat regelmatig een lagere korting ad 0,014 cent is gehanteerd. Op zichzelf gaat dit om kleine bedragen, maar gelet op het aantal transacties, kan dit resulteren in een groot bedrag. Ook op dit punt is regelmatig geklaagd. [eiser in conv] verwijst op dit punt naar de creditfactuur, maar uit de omschrijving op die factuur is niet af te leiden dat het ziet op deze korting en over welke periode. Gelet op de e-mail die hiervoor onder 3.7 is geciteerd, lijkt de creditfactuur enkel te zien op 2022. Ook op dit punt is niet komen vast te staan dat [eiser in conv] het juiste bedrag heeft gefactureerd.
d) doublures
5.18.
Ter zitting heeft [gedaagde in conv 4] twee facturen laten zien; één uit januari en één uit mei. Op de facturen staan dezelfde transacties van hetzelfde pinautomaat over dezelfde periode. Alleen de factuurdatum en het factuurnummer verschillen. [eiser in conv] heeft desgevraagd niet ontkend dat de factuur dubbel is en heeft niet kunnen uitleggen waarom zij niet een aanmaning heeft verstuurd van de eerste factuur, maar dezelfde bedragen opnieuw in rekening heeft gebracht zonder de eerste factuur te crediteren. Ook op dit punt kloppen de facturen van [eiser in conv] niet.
Tussenconclusie
5.19.
Gelet op de hiervoor geconstateerde onjuistheden in de facturatie van [eiser in conv] kan de rechtbank niet uitgaan van de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom.
5.20.
Na het versturen van de facturen heeft de contractspartij bij monde van [gedaagde in conv 4] vanaf begin 2022 meermalen geklaagd over onjuistheden en de hoogte van de facturen. Bij de dagvaarding heeft [eiser in conv] een Excel-overzicht gevoegd van ruim 200 pagina’s met ruim 4000 regels. Het Excel-overzicht sluit op een aanzienlijk lager bedrag dan de gevorderde hoofdsom en sluit niet aan op de facturen. Verder is dit overzicht onleesbaar. Op 11 juli 2024 heeft zij gedaagden een leesbaar exemplaar gestuurd. Gedaagden hebben vervolgens aan de hand van een Excel-overzicht van eisers op regelniveau commentaar gegeven en gezegd wat er niet klopt en komen tot de slotsom dat er slechts circa € 49.000,-- verschuldigd is. Hierop heeft [eiser in conv] niet gereageerd.
5.21.
De rechtbank heeft vervolgens in het tussenvonnis van 4 december 2024 waarin de mondelinge behandeling is gelast, overwogen dat zodra sprake is van een concrete betwisting van de facturen, het aan [eiser in conv] is om op deze punten een nadere toelichting te geven. De rechtbank heeft daarbij specifiek gevraagd naar de grondslag van de facturatie van de creditcardbetalingen en de grondslag voor de facturatie na de opzegging. Ook heeft de rechtbank partijen in overweging gegeven om hun financiële medewerkers met elkaar in overleg te laten gaan over de facturen. Wat de rechtbank toen niet wist, was dat de facturen reeds op 16 juli 2024 heel concreet waren betwist.
5.22.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft de contractspartij het Excel-overzicht nogmaals toegestuurd, maar [eiser in conv] heeft bij monde van haar advocaat geweigerd in overleg te treden. [eiser in conv] heeft in de overweging in het tussenvonnis geen aanleiding gezien om nog eens goed naar haar facturen en de concrete betwisting door haar contractspartij te kijken. Ter zitting was [eiser in conv] niet tot nauwelijks in staat een weerwoord te geven op de geconstateerde fouten in de facturatie. Nu [eiser in conv] meerdere kansen heeft gehad om de juistheid van de facturen te controleren, deze na de geconstateerde fouten aan te passen, en deze kansen onbenut heeft gelaten, zal de rechtbank haar niet nogmaals in de gelegenheid stellen zich uit te laten over wel bedrag verschuldigd is. [eiser in conv] heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens gedaagden, niet voldaan aan haar stelplicht. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe. De rechtbank zal slechts het door gedaagden erkende bedrag ad € 48.919,32 toewijzen. De vordering wordt toegewezen jegens Group, de contractspartij van [eiser in conv] .
5.23.
De omvang van de betalingsverplichting van Group is pas vast komen te staan in dit vonnis. Deze is niet herleidbaar tot de facturen nu die vele fouten bevatten zoals hiervoor uiteengezet. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke handelsrente over de hoofdsom toewijzen vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Verzuim
5.24.
Group betwist nog in verzuim te zijn. Group is nimmer in gebreke gesteld en er is rauwelijks gedagvaard. Daarom is Group ook geen rente en kosten verschuldigd.
5.25.
De vordering van [eiser in conv] is op nakoming gestoeld. Voor een vordering tot nakoming is geen voorafgaande ingebrekestelling vereist. Rauwelijks dagvaarden leidt er hooguit toe dat [eiser in conv] ondanks toewijzing van haar vordering, in de proceskosten wordt veroordeeld als nodeloos veroorzaakt. In dit geval ziet de rechtbank in de hiervoor geschetste gang van zaken rondom de facturatie en reclamatie en het feit dat partijen beiden gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, aanleiding om de proceskosten in conventie compenseren. Voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten zoals gedaagden hebben betoogd, is geen plaats zoals hierna zal worden overwogen.
Vereenzelviging, misbruik van identiteitsverschil
5.26.
[eiser in conv] stelt dat naast Group ook de nieuwe vennootschap Kassasystemen gehouden is de facturen te voldoen. Zij stelt dat gedaagden misbruik hebben gemaakt van identiteitsverschil en voert daartoe het volgende aan:
Beide vennootschappen zijn gevestigd op hetzelfde adres
Beide vennootschappen hebben exact dezelfde werkzaamheden uitgevoerd
De nieuwe vennootschap Kassasystemen heeft de statutaire naam en handelsnaam van de oude vennootschap overgenomen
Beide vennootschappen hebben voor én na 24 juli 2023 gecommuniceerd met hetzelfde e-mailadres
In het kadaster is vermeld dat de onroerende zaak waar conservatoir beslag op is gelegd eigendom is van Kassasystemen met een KvK nummer eindigend op 446
Op Google zijn reviews geplaatst over Kassasystemen die zijn van de periode voor én na 24 juli 2023
Op de Instagram pagina zijn berichten door Kassasystemen geplaatst van 2019 tot en met 2024
Het telefoonnummer van Kassasystemen is sinds het begin van de samenwerking van [eiser in conv] ongewijzigd
[eiser in conv] heeft zowel voor als na 24 juli 2023 diensten geleverd aan Kassasystemen
Tijdens gesprekken tussen [eiser in conv] en [gedaagde in conv 4] is nooit melding gemaakt van de overdracht van de activiteiten van de ene naar de andere onderneming.
5.27.
Group en de nieuwe vennootschap Kassasystemen betwisten dat er sprake is van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil. Ze betwisten dat beide vennootschappen dezelfde werkzaamheden hebben uitgevoerd (b), dat beide vennootschappen met hetzelfde e-mailadres hebben gecorrespondeerd voor 24 juli 2023 (d), dat dit relevant is, omdat op het uittreksel uit het Kadaster staat dat indien men de juiste naam van de eigenaar wenst te weten, het Handelsregister dient te worden geraadpleegd (e) en dat [eiser in conv] aan beide rechtspersonen diensten heeft geleverd (i). Ook wordt betwist dat er schade is geleden en dat [eiser in conv] benadeeld wordt, er is immers niet gebleken dat Group geen verhaal biedt aldus gedaagden.
5.28.
Vooropgesteld moet worden dat door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel ook zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen — het volledig wegdenken van het identiteitsverschil — de meest aangewezen vorm van redres is (zie HR 13 oktober 2000, ECLI:L:HR:2000:AA7480 (Rainbow/Ontvanger).
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil. Pas na opzegging van de overeenkomst is de contractspartij van naam gewijzigd en zijn dochtervennootschappen opgericht die de activiteiten van de contractspartij hebben overgenomen. Van misbruik is niet gebleken. De activiteiten van de contractspartij zijn weliswaar gewijzigd in die zin dat niet langer sprake is van een werkmaatschappij maar van een holding, maar onbetwist is aangevoerd dat het actief, waaronder het pand, in de vennootschap waarmee het contract is gesloten, is achtergebleven. Van onderhanden werk of goodwill was onweersproken geen sprake nu de overeenkomst door [eiser in conv] was opgezegd en de daarmee samenhangende contracten tussen Group en haar eindklanten waren beëindigd. Daarbij komt dat, voor zover Group nog de kosten van [eiser in conv] kan en gaat doorbelasten aan de eindklanten, zij dit zal (dienen te) doen vanuit Group als contractspartij van de eindklanten. Dit is door Group onderbouwd met de als productie 9 bij antwoord overgelegde (concept)brief van augustus 2024 waarin zij een eindklant aanschrijft met het verzoek een factuur te voldoen. De vorderingen jegens gedaagden op deze grond zullen daarom worden afgewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid; lichtvaardig contracteren en betalingsonwil
5.30.
[eiser in conv] stelt dat [gedaagde in conv 4] ook aansprakelijk is voor de openstaande vordering, omdat zij als bestuurder persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft lichtvaardig gecontracteerd door een overeenkomst met [eiser in conv] aan te gaan waarvan hij wist of behoorde te weten dat hij die niet zou kunnen nakomen. Als er niet lichtzinnig is gecontracteerd, is er volgens [eiser in conv] sprake van betalingsonwil. Zij doet een beroep op 2:11 BW.
5.31.
In de eerste akte vermeerdering van eis waarvan de inhoud wel deel uitmaakt van de processtukken, heeft [eiser in conv] hieraan toegevoegd, naar de rechtbank begrijpt, dat de activiteiten van de contractspartij van [eiser in conv] zijn doorgezakt naar de nieuwe vennootschap Kassasystemen en dat nu de omzet wordt gegenereerd in de nieuwe vennootschap terwijl de contractspartij van [eiser in conv] is veranderd in een financiële holding. Gedaagden hebben zo [eiser in conv] misleid en zodoende hebben ze onrechtmatig gehandeld. De nieuwe vennootschap is op deze grond aansprakelijk voor de schade die [eiser in conv] als gevolg van dit handelen leidt. Volgens [eiser in conv] bestaat de schade uit het onbetaald laten van de facturen. De overdracht van activa is de oorzaak van het onbetaald blijven van de vordering. Ook is het onrechtmatig dat de onroerende zaak op naam staat van de nieuwe vennootschap Kassasystemen. De rechtbank zal de vordering op deze nieuwe feitelijke grondslag afwijzen met een verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.29 is overwogen.
5.32.
[gedaagde in conv 4] betwist dat hij onrechtmatig gehandeld heeft en dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij betwist dat er lichtvaardig is gecontracteerd; op het moment van het aangaan van de overeenkomst was niet te voorzien dat Group niet zou kunnen nakomen. Zij zou immers de kosten kunnen doorbelasten aan haar klanten, maar heeft dit niet kunnen doen omdat de facturen van [eiser in conv] niet op orde waren, aldus [gedaagde in conv 4] . Pas in augustus 2024 is Group kosten gaan doorbelasten over de periode vanaf 2022. Ook betwist [gedaagde in conv 4] dat er sprake is van betalingsonwil; de weigering om te betalen is slechts het gevolg van de onjuiste facturen.
5.33.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (zie Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services / K)).
5.34.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak (Ontvanger/ Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van de verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.35.
De rechtbank is van oordeel dat hier niet is gebleken van een situatie dat er lichtvaardig gecontracteerd is. De contractspartij van [eiser in conv] kon de in rekening gebrachte kosten met een marge doorbelasten en waar zij dat niet kon, zoals bij de creditcardbetalingen, is zij geen overeenkomst aangegaan met [eiser in conv] . In de basis is dit een winstgevend verdienmodel en gesteld noch gebleken is dat dit niet het geval is (geweest). Ook is gesteld noch gebleken dat de contractspartij, thans Group, niet kán betalen. Zij heeft echter geweigerd te betalen omdat zij de vordering, terecht blijkt nu, voor een groot deel betwistte. Aan haar kan worden verweten dat zij het onbetwiste deel niet eerder heeft betaald, maar dit is in dit geval onvoldoende om een persoonlijk ernstig verwijt van [gedaagde in conv 4] aan te nemen. [gedaagde in conv 4] heeft ter zitting ook toegezegd dat het verschuldigde bedrag door Group zal worden voldaan. Van betalingsonwil is dan ook geen sprake. De vordering jegens de overige gedaagden zal daarom worden afgewezen.
Beslag; in conventie de kosten, in reconventie de onrechtmatigheid
5.36.
[eiser in conv] vordert € 7.637,55 aan beslagkosten. Beslagkosten komen voor rekening van de beslagene als de vordering waarvoor het beslag is gelegd, toewijsbaar is. Dit betekent dat de kosten gemoeid met de beslagen die volgend op het eerste verlof zijn gelegd, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De beslagen die volgend op het tweede verlof zijn gelegd, zijn gelegd op onroerend goed en onder derden.
5.37.
Voor het derdenbeslag geldt dat de beslagstukken niet compleet zijn overgelegd. Bij de stukken ontbreekt het ingevolge het bepaalde in artikel 721 Rv op straffe van nietigheid voorgeschreven exploot van overbetekening van een afschrift van de dagvaarding aan de derde-beslagene. Ook voor het beslag op onroerend goed geldt dat de beslagstukken niet compleet zijn overgelegd. Bij de stukken ontbreekt de ingevolge het bepaalde in artikel 726 in verband met 505 lid 1 Rv voorgeschreven inschrijving van de inbeslagneming in de openbare registers. Bij gebreke daarvan kan niet worden beoordeeld of de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. De vordering tot vergoeding van beslagkosten zal daarom worden afgewezen.
5.38.
Ingevolge vaste rechtspraak (zie: Hoge Raad 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608) is de beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, in beginsel aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens eigendomsrecht het beslag inbreuk heeft gemaakt. Nu niet (voldoende gemotiveerd) gesteld noch gebleken is dat er in casu sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel zouden afdwingen, is de onrechtmatige daad van de [eiser in conv] gegeven. De gevorderde verklaring van recht zal dan ook worden gegeven.
5.39.
Ten aanzien van de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure overweegt de rechtbank dat voor toewijzing van die vordering voldoende is dat het bestaan van schade of de mogelijkheid van schade aannemelijk is geworden. Volgens Kassasystemen hebben leveranciers de verleende gunstige betaalcondities gewijzigd en dit heeft schade veroorzaakt bij Kassasystemen. [eiser in conv] heeft betwist dat dit het geval is. Volgens Kassasystemen heeft zij verder ook (proces)kosten moeten maken om de beslagen opgeheven te krijgen, heeft zij boetes opgelegd gekregen door de Belastingdienst en heeft zij imagoschade geleden. De rechtbank acht de mogelijkheid van schade door de gelegde conservatoire beslagen aannemelijk. Of en in welke mate de schade zich daadwerkelijk gerealiseerd heeft, zal in de schadestaatprocedure moeten worden beoordeeld, zodat de rechtbank de verwijzing naar de schadestaatprocedure zal toewijzen als hierna te melden.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.40.
[eiser in conv] vordert veroordeling van gedaagden tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, begroot op 15% van de hoofdsom, te weten € 17.266,73; dit is gegrond op artikel 9.7 sub C van de algemene voorwaarden. Subsidiair vordert [eiser in conv] vergoeding van buitengerechtelijke kosten op grond van de WIK/Bik staffel ad € 1.926,12.
5.41.
De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). In het onderhavige geval zijn partijen - daarbij handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf - echter een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voorwerk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [eiser in conv] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiser in conv] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Gevorderde veroordeling in de proceskosten in de eerdere executiegeschillen
5.42.
Group en Kassasystemen zijn al veroordeeld in de proceskosten in de eerdere executiegeschillen. [eiser in conv] heeft niet onderbouwd waarom de andere gedaagden daarvoor nu ook hiervoor aansprakelijk gehouden zouden moeten worden. De grondslag daarvoor ontbreekt, zeker nu alleen de vorderingen met een contractuele grondslag worden toegewezen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
5.43.
Gedaagden vorderen een veroordeling van [eiser in conv] in de volledige proceskosten. [eiser in conv] betwist dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Tussen partijen, [eiser in conv] en Group, bestond een contractuele relatie op grond waarvan [eiser in conv] diensten heeft verleend waarvoor Group een vergoeding verschuldigd is. Die vordering is ook toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat de andere gedaagden meer of andere proceskosten hebben gemaakt dan Group sowieso zou hebben gemaakt.
5.44.
[eiser in conv] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.228,-- aan salaris advocaat (2 punten ad € 614,--).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt Group om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 48.919,32, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 mei 2025 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart 6.1. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Kassasystemen door het leggen van beslagen ten laste van Kassasystemen en dat zij aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door Kassasytemen geleden schade,
6.6.
veroordeelt [eiser in conv] tot vergoeding van de door Kassasystemen geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.7.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten aan de zijde van gedaagden begroot op
€ 1.228,--,
6.8.
veroordeelt [eiser in conv] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in conv] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.9.
verklaart 6.7 en 6.8 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
115

Voetnoten

1.Zie productie 10 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie.