ECLI:NL:RBGEL:2025:3465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
05/125170-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen, vernieling en diefstal met gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen, een vernieling en een diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2023 in Beekbergen opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast heeft de verdachte op 29 februari 2024 in Arnhem meerdere ruiten vernield en op 15 maart 2024 blikjes bier gestolen van een supermarkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 392 dagen, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door psychische stoornissen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een klinische setting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist, en dat de feiten geen misdrijven zijn die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, waardoor de duur van de tbs is gemaximeerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/125170-24, 05/072157-24, 05/090693-24 en 05/304038-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 6 mei 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] ,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [adres 1] , [postcode] in [plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 05/304038-23
zij op of omstreeks 16 november 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam van) een aansteker, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met (een) kleding(stuk), althans met een brandbare stof terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer andere kleding(stukken) en/of een wasmand en/of de interieur van een (woon)kamer te duchten was.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 november 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk een wasmand, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Stichting Iriszorg, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
parketnummer 05/072157-24
zij op of omstreeks 29 februari 2024 te Arnhem opzettelijk en wederrechtelijk zes, althans een of meer ruiten, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Stadskantoor en/of Rijkswaterstaat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
parketnummer 05/090693-24
zij op of omstreeks 15 maart 2024 te Arnhem, een of meerdere blikjes bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
parketnummer 05/125170-24
zij op of omstreeks 11 april 2024 te Arnhem, in een kamer van IrisZorg gelegen aan de [adres 2] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (een aansteker) in aanraking te brengen met een sjaal en/of met een tas met textiel, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de vloer en/of het plafond en/of de muurbekleding/pleisterwerk van de kamer en/of het matras en/of voornoemde sjaal en/of tas met textiel en/of overige in de kamer aanwezige goederen, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- voor de overige in die kamer aanwezige goederen en/of
- voor de omliggende kamers en/of voor de in de omliggende kamers aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

parketnummer 05/304038-23 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens IrisZorg, p. 8;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 24-25;
- de verklaring van verdachte bij de politie, p. 46, alsmede de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2024.
parketnummer 05/072157-24 [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, te weten het vernielen van meerdere ruiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van één ruit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vernielen van twee ruiten.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte verklaarde tijdens haar verhoor bij de politie op 1 maart 2024 dat zij twee ruiten heeft vernield. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat zij één ruit heeft vernield. De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte afgelegd kort na haar aanhouding op 29 februari 2024. Die verklaring van verdachte wordt ondersteund door de informatie die verbalisanten hebben ontvangen van de straatcoaches, namelijk dat verdachte diverse ruiten had ingegooid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee ruiten heeft vernield.
Overigens is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens Stadskantoor, p. 6-7;
- het proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 16;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 25-26.
parketnummer 05/090693-24 [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] namens Albert Heijn, p. 6;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2025.
parketnummer 05/125170-24 [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , p. 13;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 19-21;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/304038-23 primair, parketnummer 05/072157-24, parketnummer 05/090693-24 en parketnummer 05/125170-24 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05/304038-23, primair
zij op
of omstreeks16 november 2023 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht door
(de vlam van
)een aansteker
, in ieder geval open vuurin aanraking te brengen met
(een
)kleding
(stuk
),
althans met een brandbare stofterwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een of meer andere kleding
(stukken
)en
/ofeen wasmand en
/of dehetinterieur van een
(woon
)kamer, te duchten was.
parketnummer 05/072157-24
zij op
of omstreeks29 februari 2024 te Arnhem opzettelijk en wederrechtelijk
tweezes, althans een of meerruiten,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel
of ten deleaan Stadskantoor en
/ofRijkswaterstaat
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
), heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
parketnummer 05/090693-24
zij op
of omstreeks15 maart 2024 te Arnhem,
een ofmeerdere blikjes bier,
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan
deAlbert Heijn
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
parketnummer 05/125170-24
zij op
of omstreeks11 april 2024 te Arnhem, in een kamer van IrisZorg gelegen aan de [adres 2] ,
althans in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur
(een aansteker
)in aanraking te brengen met een sjaal en
/ofmet een tas met textiel
, althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan de vloer en
/ofhet plafond en
/ofde muurbekleding/pleisterwerk van de kamer en
/ofhet matras en
/ofvoornoemde sjaal en
/oftas met textiel en
/ofoverige in de kamer aanwezige goederen, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- voor de overige in die kamer aanwezige goederen en
/of- voor de omliggende kamers en
/ofvoor de in de omliggende kamers aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/304038-23, primair en parketnummer 05/125170-24
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
parketnummer 05/072157-24
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
parketnummer 05/090693-24
diefstal.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 392 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: terbeschikkingstelling met dwangverpleging) wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. De officier van justitie is bij zijn strafeis ervan uitgegaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Daarnaast is artikel 63 Sr van toepassing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden bepleit. Verdachte is behandelbereid en gemotiveerd. Oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is volgens de raadsvrouw niet proportioneel.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan twee brandstichtingen, een vernieling en een diefstal. Verdachte heeft – terwijl zij op haar kamer zat bij IrisZorg in Arnhem en Beekbergen – brand gesticht. Daardoor ontstond er niet alleen schade aan kleding en overige goederen, maar kwam er ook veel rook vrij. Verdachte heeft hiermee niet alleen zichzelf in gevaar gebracht, maar ook veel overlast veroorzaakt. Zo moesten personeel en overige bewoners de panden verlaten. Doordat de twee branden snel geblust werden door overige aanwezigen, is erger voorkomen en zijn er geen personen gewond geraakt. Tijdens het plegen van de strafbare feiten was verdachte telkens onder invloed van alcohol. Verdachte heeft met het plegen van de strafbare feiten blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte op 18 januari 2024 is veroordeeld voor diefstal. Daarnaast is artikel 63 Sr van toepassing.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van de deskundigen T. Berger, psychiater, en R.A. Jaarsma, klinisch psycholoog respectievelijk d.d. 31 oktober 2024 en 18 november 2024. De deskundigen adviseren verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, respectievelijk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Zij hebben in hun rapportages geconcludeerd dat sprake is van een lichte verstandelijke beperking (ofwel ernstige zwakbegaafdheid) met een zeer laag emotioneel ontwikkelingsniveau. Daarnaast lijdt verdachte aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, een chronische posttraumatische stressstoornis, een matige depressieve stoornis en een stoornis in alcoholgebruik, ernstig in vroege remise in een gereguleerde omgeving. Verdachte is onveilig gehecht, haar mentaliserend vermogen is gering en zij bezit nauwelijks copingmechanismen om met frustraties in haar leven om te gaan. Verdachte heeft daarnaast geen sociaal netwerk, dagbesteding of werk en is niet in staat om haar financiële aangelegenheden zelfstandig te regelen. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van de stoornissen. De stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen schatten het risico op gevaarlijk gedrag voor haarzelf en anderen zoals brandstichting als hoog in.
Berger vindt een langdurige klinische delictpreventieve behandeling, waarbij zowel aandacht is voor haar persoonlijkheidsproblematiek en haar chronische suïcidaliteit als ook haar alcoholverslaving en haar traumatisch verleden, het meest passend bij verdachtes complexe problematiek. Het aanleren van copingvaardigheden, het leren omgaan met stressvolle situaties en het vergroten van frustratietolerantie vraagt om tijd en veel geduld. Aangezien bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking moet een behandeling bij voorkeur plaatsvinden in een setting die specifiek is ingericht voor deze doelgroep. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt een strafrechtelijk kader waarin het boven beschreven interventieadvies uitgevoerd zou kunnen worden. Echter is het volgens Berger aannemelijk dat verdachte gedurende een klinische behandeling begrensd moet worden bij ernstig acting-out gedrag, vernielingen, pogingen tot brandstichting of ernstige suïcidaliteit. Verplichte zorg zoals insluiten in een extra beveiligde kamer (EBK) zou in een dergelijke situatie aangewezen kunnen zijn. Dit is bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden alleen onder toevoeging van een crisismaatregel of zorgmachtiging mogelijk. Een samenloop van een strafrechtelijke en een civielrechtelijke zorgtitel op voorhand is niet gewenst, zorgt in de praktijk voor onduidelijkheid en is lastig uit te voeren. Een terbeschikkingstelling met verpleging is een strafrechtelijk kader waarin ook het te verwachten gevaarlijk gedrag in een instelling beheerst kan worden.
Jaarsma adviseert een verplichte klinische behandeling op te leggen. Hierbij wordt geadviseerd om verdachte op een hoog beveiligingsniveau te plaatsen, zodat het mogelijk is passende interventies in te zetten indien dit noodzakelijk is. Het is volgens Jaarsma goed denkbaar dat verdachte gedurende een klinische behandeling begrensd moet worden bij ernstig acting-out gedrag, vernielingen, pogingen tot brandstichting of ernstige suïcidaliteit. Dergelijke interventies kunnen beter geborgd worden in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Vanuit hier kan uiteindelijk toegewerkt worden naar een vorm van beschermd wonen, waar er voldoende steun en structuur is voor verdachte. Jaarsma denkt dat een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet toereikend is om de behandeling voldoende tijd en daarmee kans van slagen te geven. Behandeling is zeer belangrijk omdat er een verband is tussen de problematiek van verdachte en het tenlastegelegde en tevens tussen de problematiek en het geschatte recidiverisico. Verdachte heeft een kader nodig waarin er meer zekerheid wordt geboden dat een behandeling ook van de grond komt. Verdachte staat weliswaar open voor een klinische behandeling, maar er is weinig intrinsieke motivatie om aan zichzelf te willen werken en ze heeft de neiging veel buiten zichzelf te leggen. Daarom adviseert Jaarsma een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Mocht dit kader niet toereikend blijken te zijn om de benodigde behandeling vorm te geven, kan nog gedacht worden aan een omzetting naar terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 december 2024 blijkt dat het gedrag voortvloeiende uit de stoornissen van verdachte de voornaamste delictgerelateerde factor is. Bij oplopende spanningen kan verdachte haar emoties niet adequaat reguleren en dit kan, versterkt door de ontremmende werking van alcoholgebruik, tot uiting komen in gevaarlijke en/of suïcidale handelingen zoals brandstichting. Tot nu toe is de behandeling en begeleiding ontoereikend gebleken en is het gedrag van verdachte niet hanteerbaar gebleken binnen de instellingen waar zij de afgelopen drie jaren verbleef. Vanwege het hoge recidiverisico en de complexe problematiek is volgens de reclassering een langdurige klinische behandeling nodig binnen het kader van een terbeschikkingstelling. De reclassering adviseert negatief over terbeschikkingstelling met voorwaarden. Zij zien te weinig mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering vindt dat bij verdachte te weinig sprake is van een betrouwbare bereidheid die bestendig is om zich aan voorwaarden te houden. Vanwege het gedrag van verdachte is het zeer aannemelijk dat, wanneer terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, een civiele maatregel nodig zal zijn om in te kunnen grijpen in een gevaarlijke situatie. Niet elke behandelinstelling is hiertoe bereid en het kan ertoe leiden dat de zorg wordt beëindigd en omzetting van de maatregel naar terbeschikkingstelling met dwangverpleging nodig is. Vanwege dit te verwachten scenario, de langdurige klinische behandeling die verdachte nodig heeft gezien haar complexe problematiek en haar beperkte leerbaarheid (vanwege haar ernstige zwakbegaafdheid, haar leeftijd en ingesleten gedragspatronen), heeft het de voorkeur van de reclassering om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Goede en langdurige zorg voor verdachte waarbij zij ook bij acting-out gedrag in de kliniek kan blijven, is hierbij gewaarborgd en biedt verdachte de stabiliteit die zij nodig heeft.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages over voor zover het gaat om het vaststellen van stoornissen, waardoor verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Een behandeling in een voorwaardelijk kader (een voorwaardelijke gevangenisstraf of een terbeschikkingstelling met voorwaarden) acht de rechtbank geen optie, vanwege gebrek aan inzicht en stabiliteit bij verdachte. De reclassering ziet hiertoe ook geen mogelijkheden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het meeste baat heeft bij behandeling op een vaste plek. Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker de rapportage toegelicht. Hieruit blijkt dat de verwachting is dat het een hele tijd duurt voordat er vertrouwen bij verdachte ontstaat in haar behandelaars, zodat ook voor het tot stand komen van een behandeling veel tijd nodig is. In het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden ziet de reclasseringsmedewerker – evenals de psychiater – dit vertrouwen niet tot stand komen. Behandeling ter voorkoming van recidive is echter wel noodzakelijk. Dit betekent dat alleen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging overblijft. Dit is een verstrekkende en ingrijpende maatregel, maar noodzakelijk gezien de ernst van met name de onder parketnummers 05/304038-23, primair en 05/125170-24 bewezen verklaarde feiten en de ernst van de stoornissen zoals die zich nu laten aanzien. Met een minder ingrijpend middel kan daarom niet worden volstaan.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank stelt verder vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven opleveren als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Echter betreffen de bewezen verklaarde feiten geen misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de tbs is gemaximeerd.
De rechtbank is van oordeel dat naast deze maatregel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank houdt evenwel rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verwachte duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 392 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze straf is gelijk aan de eis van de officier van justitie.
Gelet op het feit dat de op te leggen terbeschikkingstelling met dwangverpleging in duur is gemaximeerd, ziet de rechtbank, ter bescherming van de veiligheid van anderen, de algemene veiligheid van personen en goederen, noodzaak om daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38z, 57, 63, 157, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
392 (driehonderdtweeënnegentig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd;
 legt op een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. C.L.A. van der Veeken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2025.
mr. E.H.T. Rademaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL060O-2023531205, gesloten op 27 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024095793, gesloten op 1 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024120451, gesloten op 16 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
4.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024165200, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.