ECLI:NL:RBGEL:2025:3491

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
11335669
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van aanneemsom en gedeeltelijke ontbinding van overeenkomst in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde in conv], met betrekking tot een overeenkomst van aanneming voor de bouw van een houten speelhuisje. Eiser vordert betaling van een openstaande aanneemsom van € 3.050,00, terwijl gedaagde in reconventie een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst vordert. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 20 november 2024 en een mondelinge behandeling op 1 april 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet in verzuim is geweest, omdat hij geen ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst in stand blijft en dat gedaagde de openstaande aanneemsom moet betalen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De vordering van gedaagde tot gedeeltelijke ontbinding is afgewezen, omdat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11335669 \ CV EXPL 24-3337
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser in conv], handelend onder de naam
[bedrijf],
te [woonplaats ] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats ] ,
[gedaagde in conv] partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: I. Wintjes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 november 2024,
- de akte in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, waarin [eiser in conv] onder meer zijn vordering jegens R&T Security B.V. (voormalig gedaagde sub 2) heeft ingetrokken,
- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn overeengekomen dat [eiser in conv] materiaal aan [gedaagde in conv] levert en dat hij van dit materiaal een houten speelhuisje maakt en plaatst in de tuin van [gedaagde in conv] voor een door [gedaagde in conv] te betalen bedrag van € 6.100,00.
2.2.
[gedaagde in conv] heeft voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een bedrag van € 3.050,00 aan [eiser in conv] betaald.
2.3.
Eind mei 2024 is [eiser in conv] gestart met de uitvoering van de werkzaamheden.
2.4.
Op 15 juni 2024 heeft [gedaagde in conv] onder meer via WhatsApp aan [eiser in conv] gevraagd:
“ [naam] , wanneer kan je de werkzaamheden weer hervatten bij ons?”
Daarop heeft [eiser in conv] onder meer geantwoord:
“Woensdag kom ik wel weer”
Daarop heeft [gedaagde in conv] onder meer geantwoord:
“Woensdag is prima, maar moet wel echt voor volgend weekend af zijn”
Daarop heeft [eiser in conv] geantwoord:
“Beloofd Theo 100% belofte”
2.5.
Op 21 juni 2024 om 10:56 uur heeft [gedaagde in conv] per WhatsApp aan [eiser in conv] bericht:
“ [naam] , ik ben zwaar teleurgesteld in hoe het gaat, als ik dit van te voren had geweten dan had ik je deze klus niet gegeven!
Ik wil dat je vandaag zsm komt en morgen kan je ook komen tot 14:00!!
Daarna moet het klaar zijn anders ga ik maatregelen nemen, want dit accepteer ik niet!
2.6.
Op 21 juni 2024 en daarna heeft [eiser in conv] werkzaamheden aan het speelhuisje verricht.
2.7.
Op 26 juni 2024 heeft [eiser in conv] via WhatsApp aan [gedaagde in conv] bericht dat zijn vader onderweg is naar [gedaagde in conv] om een ruit in het speelhuisje te zetten. Daarop [gedaagde in conv] aan [eiser in conv] bericht:
“Ja maar, dit is echt planning van niks, volgende keer komen jullie maar als je alles in 1 keer kan doen en het dan ook klaar is”
2.8.
Op 2 juli 2024 heeft [gedaagde in conv] per WhatsApp aan [eiser in conv] gevraagd:
“ [naam] , wanneer heb je in de planning om het helemaal af te maken?”
In reactie daarop heeft [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] onder meer bericht:
“(…) ik krijg 2 nieuwe raamkozijnen nog”
“Want wat nu is vond ze niet mooi en klein prima wordt opnieuw gemaakt en gorter”
“En over zwart rabat moeten we even praten want dat is wel zelfde concept als je veranda”
“Ik ga donderdag naar mijn leverancier en laat ik jou weten wanneer ik kom”
“En helemaal af maken”
“En wat aangepast moet worden opnieuw moet gemaakt worden doen we dat”
(…)”
2.9.
Op 20 juli 2024 heeft [gedaagde in conv] per WhatsApp aan [eiser in conv] gevraagd:
“ [naam] , wanneer kom je de klus afmaken?
Daarop heeft [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] bericht:
“Sorry voor late berichtje ik was een weekendje weg ik laat het je weten deze week
2.10.
Op 26 juli 2024 heeft [eiser in conv] per WhatsApp aan [gedaagde in conv] bericht:
“Hoi hoi maandag mag ik hem ophalen woensdag kom ik hem plaatsen en de krijtbord
Daarop heeft [gedaagde in conv] aan [eiser in conv] bericht:
“Woensdag zijn we de hele dag er niet, dat kan dus niet graag andere dag en is alles dan ook die dag klaar?
Moet nog geschuurd worden en dakbedekking, verlichting ramen en deur”
2.11.
Op 2 augustus 2024 heeft [gedaagde in conv] per WhatsApp aan [eiser in conv] gevraagd:
“ [naam] , wanneer ben je van plan om te komen?
Daarop heeft [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] geantwoord:
“Hoi hoi
Aankomende woensdag”
Daarop heeft [gedaagde in conv] aan [eiser in conv] bericht:
“ [naam] , we hebben besloten om het project door iemand anders af te laten maken, we hebben van begin af aan al laten weten dat we niet tevreden waren met de gang van zaken en de tot nu toe geleverde werkzaamheden”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conv] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.480,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.050,00 per 6 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling en [gedaagde in conv] zal veroordelen in de proceskosten en nakosten.
in reconventie
3.2.
[gedaagde in conv] vordert, althans zo wordt zijn vordering begrepen, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst tussen partijen (partieel) zal ontbinden.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de onderscheiden vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de wederpartij in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
[eiser in conv] vordert in conventie betaling van de openstaande aanneemsom ter hoogte van € 3.050,00. [gedaagde in conv] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist en heeft daartoe aangevoerd dat [eiser in conv] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat hij ondanks herhaalde verzoeken daartoe het werk niet deugdelijk heeft afgerond. In reconventie heeft [gedaagde in conv] daarom gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in conv] toegelicht dat deze gedeeltelijke ontbinding ziet op het deel dat door hem al betaald is (50%).
4.3.
Eerst wordt ingegaan op het meest verstrekkende verweer van [eiser in conv] dat hij niet in verzuim verkeert. Als dit vast komt te staan, dan stuit de vordering van [gedaagde in conv] tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst reeds daarop af. In dit geval, waarin nakoming van de overeenkomst niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding immers pas wanneer [eiser in conv] in verzuim verkeert (artikel 6:265 lid 2 BW).
4.4.
Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in beginsel in wanneer door de schuldeiser (in dit geval [gedaagde in conv] ) een ingebrekestelling is uitgebracht waarin de schuldenaar (in dit geval [eiser in conv] ) een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
4.5.
[gedaagde in conv] heeft gesteld, althans zo worden zijn stellingen begrepen, dat hij [eiser in conv] in gebreke heeft gesteld omdat hij voortdurend heeft gevorderd om het werk af te maken. Met name op 15 juni 2024 heeft [gedaagde in conv] naar eigen zeggen concreet gezegd dat het werk voor het daaropvolgende weekend af moest zijn.
4.6.
Uit de hiervoor onder 2.4. weergegeven correspondentie blijkt dat [gedaagde in conv] op 15 juni 2024 aan [eiser in conv] heeft gevraagd wanneer hij de werkzaamheden ging hervatten en dat [gedaagde in conv] , nadat [eiser in conv] heeft geantwoord dat hij er die woensdag (19 juni 2024) weer zou zijn, aan [eiser in conv] heeft bericht dat het werk voor het weekend (derhalve voor 22 juni 2024) af moest zijn. Niet in geschil is dat nakoming binnen deze termijn is uitgebleven. Vast staat echter dat [gedaagde in conv] na het bericht van 15 juni 2024 zelf om wijzigingen in het overeengekomen werk heeft gevraagd. [eiser in conv] heeft in dit verband tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat hij op verzoek van [gedaagde in conv] onder meer twee ramen van het speeltoestel (inclusief kozijnen) moest verwijderen en twee nieuwe raamkozijnen heeft moeten bestellen en dat dit extra tijd kost. Dit blijkt ook uit het WhatsApp-bericht van 2 juli 2024 van [eiser in conv] (zie hiervoor 2.8.). Daarin bericht hij aan [gedaagde in conv] dat hij nog wacht op twee nieuwe raamkozijnen omdat de partner van [gedaagde in conv] de reeds geplaatste kozijnen te klein vond. Het was voor [eiser in conv] derhalve niet mogelijk om de werkzaamheden aan het speeltoestel voor 22 juni 2024 af te ronden. Voorts staat vast dat [eiser in conv] ook na 22 juni 2024 werkzaamheden aan het speeltoestel heeft verricht en dat [gedaagde in conv] daarbij niet aan de orde heeft gesteld dat het speeltoestel op dat moment al afgebouwd had moeten zijn. Kennelijk achtte [gedaagde in conv] de door hem op 15 juni 2024 gestelde termijn voor nakoming zelf ook niet toereikend. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de termijn die [gedaagde in conv] op 15 juni 2024 voor nakoming heeft gesteld, redelijk is. Van een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW is derhalve geen sprake. [gedaagde in conv] heeft ook voor het overige geen stukken overgelegde waaruit blijkt dat hij een bericht aan [eiser in conv] heeft gestuurd dat kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van voormeld artikel.
4.7.
[gedaagde in conv] heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat hij het vertrouwen had verloren dat [eiser in conv] het speeltoestel binnen redelijke termijn deugdelijk zou afleveren en dat hij het werk daarom heeft laten afronden door een derde. Voor zover [gedaagde in conv] hiermee heeft beoogd een beroep te doen op het bepaalde in artikel 6:82 lid 2 BW, wordt overwogen als volgt.
4.8.
Op grond van artikel 6:82 lid 2 BW treedt verzuim in wanneer uit de houding van de schuldenaar (in dit geval [eiser in conv] ) blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn en wanneer de schuldeiser (in dit geval [gedaagde in conv] ) schriftelijk aan de schuldenaar mededeelt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Deze situatie doet zich hier niet voor. In de eerste plaats ontbreekt een schriftelijke mededeling aan de zijde van [gedaagde in conv] waarin [eiser in conv] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Daarnaast is het enkele feit dat [gedaagde in conv] via WhatsApp [eiser in conv] herhaaldelijk heeft verzocht om het werk af te ronden, onvoldoende om daaruit af te leiden dat aanmaning nutteloos zou zijn. Dit geldt temeer omdat uit de hiervoor onder 2.7. tot en met 2.11. weergegeven feiten blijkt dat [eiser in conv] op verzoek van (de partner van) [gedaagde in conv] een grotere maat kozijnen heeft moeten bestellen waarop een levertijd zat en dat [eiser in conv] van [gedaagde in conv] het werk pas weer mocht hervatten als hij het werk in één keer kon afronden. Toen [eiser in conv] eenmaal de kozijnen bij de leverancier kon ophalen en hij op 2 augustus 2024 aan [gedaagde in conv] heeft bericht dat hij de daarop volgende woensdag zou komen, heeft [gedaagde in conv] hem vervolgens geen toegang meer verschaft tot het werk en hem laten weten de werkzaamheden door een derde te laten afronden. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:82 lid 2 BW is derhalve geen sprake.
4.9.
[gedaagde in conv] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat het verzuim aan de zijde van [eiser in conv] op een andere wijze is ingetreden. Niet gebleken is dan ook dat [eiser in conv] in verzuim is komen te verkeren. Dit betekent dat [gedaagde in conv] niet de bevoegdheid heeft om de overeenkomst gedeeltelijk te (laten) ontbinden. De reconventionele vordering van [gedaagde in conv] zal om deze reden worden afgewezen.
4.10.
Het vorenstaande betekent dat de overeenkomst tussen partijen (volledig) in stand is gebleven. [gedaagde in conv] dient zijn verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en zal daarom het nog openstaande deel van de aanneemsom aan [eiser in conv] moeten betalen. De in conventie gevorderde betaling van het bedrag van € 3.050,00 zal derhalve worden toegewezen.
4.11.
[eiser in conv] vordert voorts vergoeding van de wettelijke handelsrente. Van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW is evenwel geen sprake, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
4.12.
[eiser in conv] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser in conv] heeft aan [gedaagde in conv] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag van € 430,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.13.
[gedaagde in conv] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [eiser in conv] worden in conventie vastgesteld en begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
995,72
De proceskosten van [eiser in conv] in reconventie worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
238,00
(2 punten × factor 0,5 × € 238,00)
Totaal
238,00
5. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 3.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 6 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 430,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 995,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vordering van [gedaagde in conv] af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
lt