ECLI:NL:RBGEL:2025:3492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
05.406793.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak gepleegd in vereniging met geweld

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak gepleegd in vereniging. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Schaddelee. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een geldbedrag van 500 euro uit een woning in [plaats 1] op 24 december 2024, waarbij geweld werd gebruikt tegen een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 175 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en meewerken aan behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële schade en smartengeld. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor andermans eigendommen en dat zijn handelen veel angst had veroorzaakt bij de slachtoffers. De uitspraak benadrukte de ernst van de inbraak en het gebruik van geweld, en de rechtbank volgde het advies van de reclassering om het volwassenstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.406793.24
Datum uitspraak : 18 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. D. Schaddelee, advocaat in Breukelen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 24 december 2024 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op/aan de [adres 2] ,
alwaar hij, verdachte en/of zijn mededader, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
een geldbedrag (in totaal 500 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[aangever] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer] op/tegen/in het gezicht en/of tegen de onderarm, althans het lichaam te trappen en/of te schoppen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [aangever] , p. 29-30;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 40;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 april 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks24 december 2024 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,
in een woning
en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op/aan de [adres 2] ,
alwaar hij, verdachte en
/ofzijn mededader, zich buiten weten
of tegen de wilvan de rechthebbende bevonden,
een geldbedrag (in totaal 500 euro),
in elk geval enig goed, dat/
die geheel of ten deleaan
[aangever]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)
heef
t/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van
braak, verbreking en/ofinklimming,
welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
of andere deelnemers aan het misdrijf hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer] op/tegen/in het gezicht en/
oftegen de onderarm,
althans het lichaamte trappen en
en/
ofte schoppen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar. Ook heeft de officier van justitie oplegging van bijzondere voorwaarden geëist, zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor woninginbraak zonder recidive en heeft een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden bepleit. Verdachte had niet de bedoeling geweld te gebruiken. Hij is niet eerder veroordeeld voor een woninginbraak, heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft zijn les geleerd. Indien de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden te laag vindt, is subsidiair verzocht om daar nog een voorwaardelijke straf aan toe te voegen. De verdediging verzet zich niet tegen oplegging van het pakket aan bijzondere voorwaarden dat de reclassering heeft geadviseerd, maar zet vraagtekens bij de meerwaarde van een locatie- en middelenverbod.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Op kerstavond 2024 zijn de twee een woning in [plaats 1] binnengedrongen en hebben daar kasten overhoop gehaald. Bij thuiskomst werd de familie geconfronteerd met twee vreemde mannen in hun woning waardoor zij hevig zijn geschrokken. Verdachte probeerde te vluchten. Toen hij werd tegengehouden door de dochter, heeft hij haar geschopt. Zij heeft hierdoor pijn en een gekneusde arm opgelopen. Na een worsteling kon verdachte in de woning worden aangehouden. De mededader wist met de buit van € 500 te ontkomen. De verdachten zijn bij de inbraak planmatig te werk gegaan. Zo was bij hen bekend dat er niemand aanwezig was in de woning en droeg verdachte een dubbele laag kleding en een onderbroek over zijn hoofd. Door zijn handelen heeft verdachte de familie veel angst bezorgd en hun gezellige kerstavond veranderd in een nachtmerrie. Verdachte heeft hun gevoel van veiligheid aangetast en de dochter daarnaast pijn en letsel toegebracht. Door zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij was alleen bezig met zijn eigen financiële gewin en had geen oog voor de negatieve gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
De reclassering heeft beschreven dat bij verdachte sprake is van een beginnend patroon van vermogensdelicten en heeft zorgen over zijn houding, zijn antisociale gedrag en zijn sociaal netwerk. Ook zijn financiële situatie lijkt delictgerelateerd. Andere belangrijke leefgebieden zoals huisvesting en werk lijken stabiel. De reclassering ziet onvoldoende aanwijzingen om verdachte vanwege zijn leeftijd volgens het jeugdstrafrecht te bestraffen en adviseert toepassing van het volwassenstrafrecht met oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden bestaan onder meer aan uit een meldplicht en meewerken aan diagnostiek en daaruit voortkomende ambulante behandeling.
In navolging van het reclasseringsadvies acht de rechtbank toepassing van het volwassenstrafrecht aangewezen. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daarop staan enkele veroordelingen voor misdrijven maar niet voor inbraak of een recent gepleegd soortgelijk feit. Bij de bepaling van de strafmaat neemt de rechtbank daarom de LOVS-oriëntatiepunten voor woninginbraak zonder recidive als uitgangspunt, die een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden hanteren. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat sprake is van diefstal in vereniging en dat verdachte (gering) fysiek geweld heeft gebruikt met letsel tot gevolg. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat het gebruik van geweld door verdachte geen vooropgezet plan was.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 175 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. Het onvoorwaardelijk deel is daarmee gelijk aan de duur van het voorarrest op de dag van de uitspraak. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur en brengt ook de ernst van het feit tot uitdrukking. Om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen, zal de rechtbank hieraan de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht en de verplichting mee te werken aan diagnostiek en aan hieruit voortkomende ambulante behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een locatiegebod, locatieverbod en middelenverbod.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 102,50 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. De materiële schade ziet op serviesgoed dat benadeelde in de hand had en dat kapot is gevallen, toen zij door verdachte werd geschopt. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw acht de gevorderde schade redelijk en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de materiële schade van € 102,50 niet is betwist en voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal deze schade dan ook toewijzen met toekenning van de wettelijke rente vanaf 24 december 2024, de datum van het feit.
Voorts overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval deze lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 BW. Verdachte heeft de benadeelde partij immers getrapt/geschopt waardoor zij een gekneusde arm heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De verdediging heeft het gevorderde smartengeld van € 1.000 niet betwist. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, acht de rechtbank het gevorderde smartengeld redelijk en billijk zodat deze schade wordt toegewezen. Verdachte is vanaf 24 december 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Verder ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
175 (honderd vijfenzeventig) dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 60 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. Voor de eerste afspraak meldt verdachte zich binnen drie dagen nadat de proeftijd is ingegaan bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht (telefoonnummer: 088 8041101);
- verdachte meewerkt aan een forensische aanmelding voor diagnostiek en ambulante behandeling bij een forensische zorginstelling te bepalen door de reclassering en meewerkt aan het geïndiceerde behandeltraject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteits-bewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
vordering benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van € 102,50 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 102,50 aan materiële schade en € 1.000,- smartengeld. Beide bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
24 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit totaalbedrag van
€ 1.102,50 niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Wesstra, voorzitter, mr. A. Bril en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL-2024601729, gesloten op 5 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.