ECLI:NL:RBGEL:2025:3498

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
ARN 24/2318
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bedrijfswoning en deugdelijkheid van onderzoek naar overtredingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 8 mei 2025, wordt het verzoek om handhaving van eisers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe behandeld. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van hun verzoek om handhaving, dat betrekking heeft op vermeende overtredingen van het bestemmingsplan door derde-partij, die naast hen woont. De rechtbank oordeelt dat het college geen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de gestelde overtredingen. De rechtbank concludeert dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door het verzoek om handhaving af te wijzen zonder voldoende feitenonderzoek. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024 en draagt het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens wordt het griffierecht vergoed aan eisers, evenals proceskosten van € 1814,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe,

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], uit [plaats] (derde-partij) (gemachtigde: [naam gemachtigde 3]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek om handhaving. Eisers zijn het niet eens met deze afwijzing. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om handhaving.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college geen deugdelijk onderzoek naar de gestelde overtreding heeft gedaan. Eisers krijgen dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024 is het college bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Derde-partij woont aan de [locatie] in [plaats]. Eisers wonen hiernaast en hebben een handhavingsverzoek gedaan in verband met verschillende vermeende overtredingen. In deze zaak gaat het alleen nog om de vraag of het gebruik van de woning in strijd is met het bestemmingsplan.
3.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen” en het perceel heeft de enkelbestemming “Bedrijventerrein”, de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 3” en de functieaanduiding “bedrijfswoning”.
Volgens artikel 4.1.1. aanhef en onder a, onder 5, zijn de voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden bestemd voor een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”.
Volgens artikel 1.18 is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
3.2.
Tijdens een controle door een bouwtoezichthouder en een milieutoezichthouder op 5 juni 2023 is geconstateerd dat in de bedrijfsruimte verschillende materialen voor het lassen, droge houtblokken ten behoeve van de houtkachel in de woning en huishoudelijke spullen zijn opgeslagen. Derde-partij heeft toen onder andere aan de bouwtoezichthouder verklaard, dat hij werkt op locatie waar gelast moet worden, dat hij een lasbedrijf ([naam bedrijf]) heeft, dat hij het adres [locatie] gebruikt als postadres voor het lasbedrijf, dat hij de schuur op het perceel heeft laten bouwen als bedrijfsruimte maar het gebruik hobbymatig is, en dat hij een enkele keer laswerkzaamheden voor zijn bedrijf verricht. Daarnaast heeft de milieutoezichthouder bij de controle geconstateerd dat de bedrijfsruimte in gebruik is als berging van materiaal en machines, dat er ook andere kleine machines staan op een pallet in opslag (niet in gebruik), dat er geen lasactiviteiten in de bedrijfsruimte waren op het moment van de controle, en dat er in de bedrijfsruimte geen werkbank of iets vergelijkbaars aanwezig was waarop in bedrijfsmatige omvang laswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Derde-partij heeft aan de milieutoezichthouder verklaard dat de bedrijfsruimte bedrijfsmatig wordt gebruikt voor het parkeren van een bedrijfsbus en aanhangwagen en voor de opslag van bedrijfsmatige goederen.
3.3.
Naar aanleiding van deze controle heeft het college aan derde-partij een voornemen last onder dwangsom gestuurd in verband met strijdig gebruik van de bedrijfswoning [1] . In dit voornemen heeft het college aangegeven wat derde-partij moet doen om de overtreding te beëindigen:
  • aantoonbaar het bedrijfsmatige gebruik van het perceel met de daarop aanwezige bouwwerken starten of hervatten, of
  • wanneer derde-partij de werkzaamheden uitsluitend op de locatie van zijn opdrachtgevers wil blijven uitvoeren en het huidige gebruik van het perceel (hoofdzakelijk als regulier woongebruik) met bouwwerken wil voortzetten, dan kan derde-partij overwegen hiervoor een omgevingsvergunning aan te vragen of een principeverzoek te doen voor wijziging van het bestemmingsplan, of
  • verhuizen naar een adres waarop de reguliere woonactiviteit is toegestaan volgens het daarvoor geldende bestemmingsplan.
3.4.
Op 11 september 2023 heeft derde-partij een zienswijze ingediend tegen het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. In deze zienswijze informeert derde-partij het college dat hij het bedrijfsmatig handelen zal intensiveren. In dat kader geeft hij aan dat een deel van het werk ook bestaat uit het bewerken van ter reparatie aangeboden zaken en dat het voornemen bestaat dit deel van de werkzaamheden te intensiveren. Dit geldt ook voor het lichtere constructiewerk. De bedrijfsloods wordt volgens derde-partij gebruikt voor de opslag van vrij kostbare bedrijfsapparatuur. Verder bestaat er het voornemen om ook de productie van hekwerken te intensiveren.
3.5.
Op 14 september 2023 heeft derde-partij een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan voor het bedrijf [naam bedrijf]. Hierbij zijn, voor zover van belang, de volgende activiteiten gemeld:
  • spaanloze, verspanende of thermische bewerking of mechanische eindafwerking van metalen;
  • lassen van metalen.
Het college heeft deze melding op 5 oktober 2023 geaccepteerd.
3.6.
Met het besluit van 18 september 2023 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen omdat volgens het college niet langer sprake is van een overtreding. Met de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024 is het college bij dit besluit gebleven. Eisers zijn het hier niet mee eens.
Is het onderzoek naar de door eisers gestelde overtreding deugdelijk?
4. Eisers voeren aan dat het onderzoek naar de gestelde overtreding niet deugdelijk is. Het college heeft een onderzoeksplicht en had niet alleen mogen afgaan op de melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de zienswijze van derde-partij. Het college had in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel nader onderzoek moeten doen naar gestelde intensivering van de bedrijfsactiviteiten en heeft dit ten onrechte nagelaten. Daarbij had het college bijvoorbeeld inlichtingen kunnen vorderen op grond van artikel 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers verwijzen hierbij naar rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de wijze van toezichthouden door het college en de eisen waaraan een deugdelijke en representatieve controle moet voldoen.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het wel voldoende onderzoek heeft gedaan naar de gestelde overtreding. Het college vindt het, gelet op de bevindingen bij de controle van 5 juni 2023 in combinatie met de melding en de toelichting in het emailbericht geloofwaardig dat de bedrijfsruimte voor de laswerkzaamheden en reparatiewerkzaamheden wordt gebruikt. Het opvragen van financiële gegevens zoals eisers vragen met hun verwijzing naar artikel 5:16 en 5:17 van de Awb is niet gerechtvaardigd. Het bestemmingsplan stelt immers geen eisen over de (financiële) omvang van de bedrijfsactiviteiten.
4.2.
Op grond van artikel 3:2, van de Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaren.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de voorbereiding van het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving niet de nodige kennis heeft vergaard voordat het kon besluiten om het verzoek om handhaving af te wijzen. Het college heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek gebaseerd op het accepteren van de melding en het opvragen van informatie per email. Daarmee is, in het licht van de verklaringen en constateringen tijdens de controle van 5 juni 2023, onvoldoende onderzocht of de eerder geconstateerde overtreding daadwerkelijk is beëindigd. Het college had moeten onderzoeken of de bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk zijn geïntensiveerd en op basis van die feiten moeten beoordelen of het gebruik van de woning overeenkomstig het bestemmingsplan is. Daarbij moet het college ook betrekken of het gebruik van de woning als bedrijfswoning noodzakelijk is. Met betrekking tot de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning moet worden onderzocht of de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeist, dat een redelijk belang om op het perceel te wonen, aanwezig moet worden geacht. [3] Door zich zonder een dergelijk onderzoek op het standpunt te stellen dat de activiteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, heeft het college in strijd met de artikelen 3:2 van de Awb en 7:12 van de Awb geen deugdelijk onderzoek en geen deugdelijke motivering aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat de beslissing op bezwaar in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Dit omdat een nader onderzoek door het college nodig is. Het college moet daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar nemen.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht vergoeden aan eisers. Ook krijgen eisers een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024;
  • draagt het college op om opnieuw op het bezwaar te beslissen;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.ABRvS 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1542.
3.Vgl. ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:227.