ECLI:NL:RBGEL:2025:3539

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/05/441237 / FZ RK 24-2255
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling draagkracht in het kader van een verzoek tot wijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die onder bewind staat en een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te verlagen naar nihil, omdat hij geen draagkracht zou hebben. De rechtbank oordeelde dat het enkele voornemen om een schuldsaneringstraject aan te vragen niet voldoende was om te concluderen dat de man geen draagkracht had. Bij de beoordeling van de draagkracht werd rekening gehouden met de totale schuldenlast van de man, die niet betwist was door de vrouw. De rechtbank stelde vast dat de man een draagkrachtloos inkomen had en dat hij in staat was om een bijdrage van € 21,50 per kind per maand te betalen, met een verhoging naar € 22,90 per kind per maand per 1 januari 2025. De vrouw, die een WIA-uitkering ontvangt, had een beperkte draagkracht van € 50 per maand. De rechtbank besloot dat de man de alimentatie vóór de eerste van de maand moest betalen en dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting had voor de ontvangen alimentatie over de periode van 17 september 2024 tot de uitspraak. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/441237 / FZ RK 24-2255
Datum uitspraak: 17 april 2025
beschikking kinderalimentatie
in de zaak van
Sietse Gerardus Wilhelmus Burgers, werkzaam bij Burgers Bewind, kantoorhoudende te Varsseveld, (hierna: de bewindvoerder)
in zijn hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van
[naam man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Doetinchem,
tegen
[naam vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 17 september 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen op 27 november 2024;
  • het verweerschrift op voorwaardelijk verzoek van 19 december 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende stukken van de man van 13 maart 2025.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 17 maart 2025 met gesloten deuren. Daarbij was de vrouw, bijgestaan door haar advocaat aanwezig. Ook de advocaat van de man was aanwezig. De bewindvoerder en de man zijn niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 30 maart 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [naam kind 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
2.4.
De man heeft uit zijn relatie met mevrouw [naam 1] een minderjarige zoon:
-
[naam kind 4], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
2.5.
Ook heeft de man uit zijn relatie met mevrouw [naam 2] drie minderjarige kinderen:
  • [naam kind 5], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ;
  • [naam kind 6], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ;
  • [naam kind 7], geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2019 [1] is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 23 juli 2019 bepaald op € 64 per kind per maand. Geïndexeerd is dit in 2025 € 81 per kind per maand.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
De kinderalimentatie
3.2.
De man verzoekt de rechtbank om de beschikking van 12 december 2019 te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van datum verzoekschrift, dan wel per zodanige datum als de rechtbank juist acht, op nihil te bepalen.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.3.
Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen (hierna: het Tremarapport) tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
Conclusie
3.4.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 17 september 2024 een kinderalimentatie van € 21,50 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de kinderalimentatie € 22,90 per kind per maand. De vrouw hoeft de teveel ontvangen alimentatie over de periode van 17 september 2024 tot heden niet aan de man terug te betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
Ontvankelijkheid
3.5.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Dat is hier het geval. De man, handelend onder de namen [naam 3] en [naam 4] , is failliet verklaard. Ook heeft de man thans een uitkering krachtens de Participatiewet. Tot slot is de man inmiddels onderhoudsplichtig voor zeven kinderen.
Ingangsdatum
3.6.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de gewijzigde kinderalimentatie gaat gelden.
3.7.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.8.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 17 september 2024, zijnde de datum waarop het verzoekschrift van de man is binnengekomen. Vanaf die datum kon de vrouw rekening houden met een eventuele gewijzigde kinderalimentatie. Wel bepaalt de rechtbank dat de vrouw de reeds ontvangen alimentatie niet terug hoeft te betalen aan de man. De rechtbank gaat ervan uit dat deze alimentatie reeds is gebruikt om in de behoefte van de kinderen van partijen te voorzien. Daarom kan redelijkerwijs niet van de vrouw verlangd worden dat zij de teveel ontvangen alimentatie over de periode van 17 september 2024 tot heden aan de man terugbetaalt.
Meerdere onderhoudsverplichtingen
3.9.
De man is onderhoudsplichtig voor al zijn kinderen. Als iemand onderhoudsplichtig is voor meer dan één kind, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn kinderen en dat over al zijn kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden. [4] Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind aantoonbaar meer kost dan het andere kind. Hier is onvoldoende van zulke bijzondere omstandigheden gebleken, zodat de rechtbank de draagkracht van de man gelijk over zijn kinderen zal verdelen.
Behoefte
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. In de beschikking van 12 december 2019 is de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 260 per kind per maand. Geïndexeerd naar 2024 is dat € 307 per kind per maand.
Draagkracht
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
3.12.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er voor 2024 als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)]. Voor zover het inkomen lager is dan € 1.815 wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25 per maand voor één kind en € 50 per maand voor twee of meer kinderen.
Draagkracht man
3.13.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. De goederen van de man zijn onder bewind gesteld en de man heeft thans een uitkering krachtens de Participatiewet. De bewindvoerder is doende een schuldhulpverleningstraject voor de man aan te vragen. Hiervoor is echter nodig dat zijn alimentatieverplichting op nihil wordt gesteld, aldus de man.
3.14.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de goederen van de man onder bewind zijn gesteld, niets zegt over de draagkracht van de man om alimentatie te kunnen betalen. Door de man is een overzicht overgelegd van zijn schulden per 13 maart 2025. Deze schuldenlast van € 91.649,49 wordt als zodanig niet betwist door de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw echter terecht aangevoerd dat de man op geen enkele wijze heeft onderbouwd of en zo ja wanneer hij in een WSNP/MSNP traject is gekomen of zal komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man verklaard dat de aanvraag pas gestart kan worden als de man geen nieuwe schulden meer maakt. De openstaande schuld uit hoofde van de kinderalimentatie loopt maandelijks op, waardoor de man nog geen aanvraag kan indienen, aldus de advocaat. Deze stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Nu nog geen sprake is van een (minnelijk) schuldsaneringstraject, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre er bij de berekening van het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met de verschuldigde kinderalimentatie. De rechtbank kan dan ook niet tot de conclusie komen dat de man niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen op basis van zijn voornemen om een aanvraag voor een (minnelijk) schuldsaneringstraject in te dienen. De rechtbank zal daarom de draagkracht van de man verder moeten beoordelen.
3.15.
De man ontvangt momenteel een uitkering op grond van de Participatiewet. Door de man is echter niet, althans onvoldoende onderbouwd dat hij vanwege zijn mentale en/of fysieke gesteldheid niet in staat zou zijn om te werken. Dit had gelet op de betwisting door de vrouw wel op de weg van de man gelegen. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van de in 2019 vastgestelde verdiencapaciteit van de man van € 1.907 per maand. Door de man is geen verweer gevoerd tegen de destijds vastgestelde verdiencapaciteit. De rechtbank zal daarom uitgaan van de in 2019 door de rechtbank vastgestelde verdiencapaciteit van € 1.907 per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie is dat in 2024 € 2.253 per maand.
3.16.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.270.
3.17.
Wat betreft de woonlasten van de man overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van de hiervoor genoemde formule bedraagt het forfaitaire woonbudget van de man € 676 per maand. Als met dit woonbudget wordt gerekend, ontstaat er een tekort aan draagkracht. In lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 6 april 2021 dient de rechtbank daarom te beoordelen of de werkelijke woonlast van iedere ouder duurzaam aanmerkelijk lager is dan de forfaitaire woonlast. [6] De man heeft de rechtbank geen inzage in zijn woonlasten verschaft. Hoewel de vrouw stelt dat de man enkel een postadres heeft en al vanaf 2021 bij zijn vriendin woont, heeft de vrouw deze stelling niet onderbouwd. Dit had, gelet op de betwisting van de zijde van de man, wel op de weg van de vrouw gelegen. Omdat de rechtbank onvoldoende aanwijzingen heeft dat de woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfaitaire woonbudget, zal de rechtbank rekening houden met het woonbudget van € 676.
3.18.
Wat betreft de schuldenlast van de man overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat met schulden rekening wordt gehouden, tenzij deze vermijdbaar en verwijtbaar zijn. Voor het in aanmerking nemen van een schuld bij de bepaling van de draagkracht is niet vereist dat op deze schuld wordt afgelost. [7]
De vrouw stelt dat (een deel van) de schulden vermijdbaar en verwijtbaar waren. Ter onderbouwing verwijst zij naar een schuld van 15 januari 2025 bij het Slingeland Ziekenhuis van € 474,57. De rechtbank acht deze schuld naar haar aard niet vermijdbaar en evenmin verwijtbaar. Ook verwijst de vrouw naar een schuld van 20 augustus 2024 bij Fitnesscentrum Physique B.V. van € 373,49. Ongeacht de vraag of deze schuld vermijdbaar en verwijtbaar was, is deze - gelet op de totale schuldenlast – verwaarloosbaar. Voor het overige is door de vrouw niet, althans onvoldoende, gesteld en onderbouwd dat sprake is van vermijdbare en verwijtbare schulden, zodat de rechtbank met de totale schuldenlast rekening dient te houden.
3.19.
De rechtbank constateert dat de man op dit moment feitelijk alleen € 35 per maand aflost op zijn schuld bij zijn zorgverzekeraar. De man moet echter wel ruimte krijgen om ook de resterende schulden af te lossen. Wanneer de rechtbank op geen enkele manier rekening zou houden met de schulden, heeft de man een draagkrachtruimte van € 307 per maand. De rechtbank vindt het – bij gebrek aan een concrete onderbouwing van de man – redelijk dat de man 30% hiervan (de zogeheten ‘vrije ruimte’) aanwendt om zijn schulden in te lossen. Dit komt neer op € 92 per maand.
3.20.
Voorgaande komt neer op een draagkrachtloos inkomen van de man van (€ 1.270 + € 676 + € 92 =) 2.038. De man heeft dan ook een draagkrachtruimte van € 215. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, wat neerkomt op een bedrag van € 151 per maand.
3.21.
Deze draagkracht moet de man verdelen over al zijn kinderen. Dit komt neer op een draagkracht van € 21,50 per kind per maand.
Draagkracht vrouw
3.22.
De vrouw heeft inkomsten uit een WIA-uitkering. Zij stelt haar draagkracht op € 50 per maand. Door de man is geen verweer gevoerd tegen deze gestelde draagkracht. Bovendien ligt deze draagkracht in lijn met de draagkracht van de vrouw ten tijde van de beschikking van 12 december 2019. De rechtbank zal daarom uitgaan van een draagkracht van € 50 per maand.
Verdeling kosten
3.23.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.24.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat partijen samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun drie kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 114,50 per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 921 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 806,50 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 21,50 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
Zorgkorting
3.25.
Gebleken is dat er momenteel geen omgang is tussen de man en [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een zorgkorting van 5% passend is. Dit komt neer op een bedrag van € 15 per kind per maand. Uitgangspunt is namelijk dat er wel omgang moet zijn tussen de kinderen en de man. In dit geval kan de man de zorgkorting niet verzilveren, omdat sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Dit betekent dat de man een bedrag van € 21,50 per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
Indexering
3.26.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%. Dit komt neer op een bedrag van € 22,90 per kind per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.27.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De voorwaardelijke verzoeken van de vrouw
3.28.
De vrouw heeft de rechtbank voorwaardelijk verzocht:
  • voor het geval mocht blijken dat de man inderdaad in een WSNP/MSNP traject zit, en er in het vrij te laten bedrag geen ruimte zou zijn voor alimentatie, de alimentatie enkel te wijzigen voor de duur van de schuldsaneringsregeling, zodat deze daarna weer zal herleven;
  • in dat geval aan de man de plicht op te leggen jaarlijks na te gaan bij de bewindvoerder of er ruimte is voor het voldoen van kinderalimentatie in het vrij te laten bedrag en de vrouw hierover te informeren.
3.29.
Omdat geen sprake is van toelating van de man tot een WSNP/MSNP traject, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken van de vrouw.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.30.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
3.31.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 19 december 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 17 september 2024 € 21,50 per kind per maand bedraagt en vanaf
1 januari 2025 € 22,90 per kind per maand;
4.2.
bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
bepaalt dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft jegens de man wat betreft de door haar ontvangen kinderalimentatie over de periode vanaf 17 september 2024 tot heden;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Hilberink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.

Voetnoten

1.Met zaaknummer 356772 FZ RK 19-1954.
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:402 Burgerlijk Wetboek.
4.HR 13 december 1991, NJ 1992, 178.
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
7.Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843.